ECLI:NL:RBOVE:2024:5947

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
11021767 \ CV EXPL 24-1304
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van facturen en tegenvorderingen in een huurovereenkomst voor jongvee

In deze zaak heeft eiser, een eigenaar van een jongveebedrijf, gedaagde aangeklaagd voor het betalen van facturen die verband houden met een huurovereenkomst voor het houden van jongvee in de ligboxenstal van eiser. Gedaagde, die een melkveebedrijf heeft, heeft tegenvorderingen ingesteld, waaronder een verzoek om betaling voor gezondheidsonderzoeken van zijn jongvee en aanpassingen aan de factuur voor gras dat hij van eiser heeft gekocht. De kantonrechter heeft op 12 november 2024 uitspraak gedaan.

De kantonrechter oordeelde dat gedaagde grotendeels verplicht was om de facturen van eiser te betalen, en wees de tegenvorderingen van gedaagde af. De rechter concludeerde dat gedaagde de facturen voor de huur van de ligboxenstal en de factuur voor het gras moest voldoen, maar dat de door gedaagde ingediende vordering voor schadevergoeding en de kosten van gezondheidsonderzoeken niet toewijsbaar waren.

Eiser had een totaalbedrag van € 4.259,21 gevorderd, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Gedaagde erkende dat hij de huurfacturen niet volledig had betaald, maar stelde dat eiser hem ook moest vergoeden voor zijn kosten. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen tot een bedrag van € 2.259,88, met wettelijke rente vanaf 8 maart 2024, en heeft gedaagde ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De tegenvorderingen van gedaagde zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11021767 \ CV EXPL 24-1304
Vonnis van 12 november 2024
in de zaak van
[eiser],
uit [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. A. Holtland,
tegen
[gedaagde],
uit [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. G.A.M. Boshuizen-Otto.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] zijn jongvee in de ligboxenstal van [eiser] kon houden. [gedaagde] haalde ook jaarlijks gras van het land van [eiser]. [eiser] vordert in deze zaak betaling van zijn facturen. [gedaagde] stelt een aantal tegenvorderingen in. Hij wil dat [eiser] betaalt (al dan niet via verrekening) voor het gezondheidsonderzoek van zijn jongvee en het voer waarvan de dieren van [eiser] hebben gegeten. Ook wil [gedaagde] dat de factuur voor het gras wordt aangepast. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de facturen van [eiser] grotendeels moet betalen en wijst de tegenvorderingen van [gedaagde] af. Deze beslissing wordt hieronder uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord met eis in reconventie en producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties;
  • de mondelinge behandeling van 25 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Na de mondelinge behandeling werd de zaak op verzoek van partijen in verband met schikkingsonderhandelingen enige tijd aangehouden.
2.3.
Ten slotte is bepaald dat de kantonrechter vandaag uitspraak zal doen.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft een jongveebedrijf in [plaats 1]. [gedaagde] heeft een melkveebedrijf in [plaats 2]. In Nederland heeft iedere locatie waar vee wordt gehouden een Uniek Bedrijfsnummer (hierna: ‘UBN’).
3.2.
Op 1 januari 2018 hebben [eiser] en [gedaagde] in een schriftelijke huurovereenkomst vastgelegd dat [gedaagde] tegen betaling een deel van de ligboxenstal van [eiser] huurt om zijn jongvee daarin te houden (hierna: ‘de huurovereenkomst’). In de praktijk bracht dit met zich mee dat de dieren van [eiser] en [gedaagde] in de ligboxenstal door elkaar liepen.
3.3.
Voor de huur van de ligboxenstal heeft [eiser] de volgende facturen aan [gedaagde] gestuurd:
Factuur 2307 van 2 juli 2023 € 1.214,84 (inclusief BTW)
Factuur 2308 van 3 augustus 2023 € 1.171,28 (inclusief BTW)
Factuur 2309 van 24 augustus 2023 € 796,18 (inclusief BTW)
3.4.
[gedaagde] heeft jaarlijks gras gekocht van [eiser]. [gedaagde] haalde de verschillende sneden gras zelf van het land en ontving daarvoor jaarlijks een factuur van [eiser].
3.5.
Voor het jaar 2023 heeft [eiser] een factuur voor ‘
Gras per Ha 1-1-2023 tm 31-12-2023 plus plaatsingsruimte mest’ minus ‘
Coulance (-131dagen)’ aan [gedaagde] gestuurd. De factuur sluit op € 3.480,00 (inclusief BTW).
3.6.
Vanaf juni 2020 zijn [eiser] en [gedaagde] een veterinaire eenheid (hierna: ‘VE’) aangegaan. In een VE wordt vee dat op locaties met verschillende UBN’s staat, aangemerkt als één koppel met dezelfde gezondheidsstatus. Door de VE kon het jongvee zonder extra gezondheidscontroles worden verplaatst van het bedrijf van [gedaagde] naar de ligboxenstal van [eiser].
3.7.
In 2022 heeft [eiser] een dier dat buiten de VE viel, in de ligboxenstal gebracht. Op 22 augustus 2023 heeft [eiser] het dier op het UBN van de VE gezet.
3.8.
[gedaagde] heeft zijn jongvee op 23 augustus 2023 uit de ligboxenstal gehaald. Per dezelfde datum is de huurovereenkomst geëindigd.
3.9.
Op 5 september 2023 heeft [gedaagde] het volgende WhatsApp-bericht aan [eiser] gestuurd:

Hallo [naam 1], wil je dat beest met werknummer [nummer 1] deze week nog bloedtappen, dan kunnen we verder want dit slaat nergens op! En wat de facturen betreft ik betaal jullie waar jullie recht op hebben niet meer niet minder![…]”
3.10.
Op 6 september 2023 heeft de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) de volgende – verkort weergegeven – e-mail aan [eiser] en apart daarvan ook aan [gedaagde] gestuurd:

Zoals gisteren besproken stuur ik hierbij de mail ter bevestiging.
Momenteel hebben jullie een Veterinaire Eenheid (VE)[…]
. Doordat de samenwerking is gestopt mag de VE ontbonden worden.
Momenteel staat alleen de BVD, IBR en Leptospirose status in observatie doordat de jongveelocatie een dier buiten de samenwerking om heeft aangevoerd op 22-8-2023. Het gaat hierbij om dier [nummer 2]. Dit dier dient onderzocht te worden op onderstaande:
• BVD antistoffen
• BVD virus
• IBR
• Leptospirose
Het termijn voor het verkrijgen van een uitslag loopt tot 30-10-2023. Wanneer de uitslagen gunstig zijn, zullen de statussen hersteld worden. Hierna kan de VE ontbonden worden.”
3.11.
In oktober 2023 heeft [gedaagde] al zijn jongvee laten onderzoeken. De uitslag was goed.
3.12.
Op 23 oktober 2023 heeft [gedaagde] een factuur ter hoogte van € 3.375,93 (inclusief BTW) aan [eiser] gestuurd waarop de volgende posten staan vermeld:
´
Veearts kosten € 186,70
Kosten Gezondheidsdienst € 741,68
Bemesten m3 [naam 2] € 824,15
Restant balen € 600,00
Kunstmest novurea € 306,00
Kunstmest KAS € 191,00
3.13.
Op 24 oktober 2023 heeft [gedaagde] een bedrag van € 2.170,32 aan [eiser] betaald.
3.14.
Op 8 maart 2024 heeft [gedaagde] een bedrag van € 1.116,05 aan [eiser] betaald.
3.15.
[eiser] heeft de factuur van [gedaagde] niet betaald.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] wil dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt om € 4.259,21 aan hem te betalen. Dit bedrag bestaat uit het onbetaalde deel van de facturen voor de huur van de ligboxenstal en de factuur voor het gras, de buitengerechtelijke incassokosten van € 547,20 en een bedrag van € 309,08 aan wettelijke handelsrente berekend tot en met 8 maart 2024. [eiser] wil ook dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de wettelijke handelsrente vanaf 8 maart 2024 te betalen en dat [gedaagde] een vergoeding betaalt voor de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] erkent dat hij de facturen voor de huur niet geheel heeft betaald. Hij weerspreekt niet dat die facturen kloppen, maar volgens [gedaagde] moet [eiser] hem betalen. Hij heeft een eis in reconventie (tegenvordering) ingesteld tot veroordeling van [eiser] tot betaling (al dan niet via verrekening) van de factuur van 23 oktober 2023 ter hoogte van € 3.375,93 en een schadepost van € 7.592,25. Hij wil verder dat het totaalbedrag van € 10.968,18 wordt vermeerderd met de wettelijke handelsrente. [gedaagde] vordert daarnaast dat de factuur voor het gras wordt herzien naar € 2.363,95 en de woorden ‘plus plaatsingsruimte mest’ worden verwijderd. [gedaagde] betwist dat hij de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten moet betalen.
4.3.
De kantonrechter gaat hierna, voor zover dat nodig is voor haar beslissing, verder in op de stellingen van beide partijen. Omdat de vordering van [eiser] en de tegenvorderingen van [gedaagde] nauw met elkaar samenhangen, zal de kantonrechter ze gezamenlijk behandelen.

5.De beoordeling

In conventie en in reconventie
De factuur van [eiser] voor de huur van de stal
5.1.
[gedaagde] verweert zich tegen de facturen met betrekking tot de achterstallige huur van de stal door daar een eigen vordering tegenover te stellen. Omdat [gedaagde] die vordering zowel in het kader van een verrekeningsverweer als als zelfstandige eis in reconventie (tegenvordering) presenteert, zal de kantonrechter eerst de toewijsbaarheid van [gedaagde] tegenvordering onderzoeken.
5.2.
[gedaagde] stelt allereerst dat [eiser] hem onderzoekskosten moet vergoeden, omdat hij door toedoen van [eiser] al zijn jongvee moest laten testen. De kantonrechter gaat daar niet in mee. Dat [eiser] niet heeft gereageerd op het WhatsApp-bericht dat [gedaagde] hem op 5 september 2023 stuurde moge weinig hoffelijk zijn, maar de conclusie die [gedaagde] daaruit trok (namelijk: dat [eiser] weigerde om het buiten de VE om ingebrachte dier te laten testen) was voorbarig. Volgens [eiser] reageerden partijen op dat moment sowieso al niet meer op elkaars berichten, [gedaagde] heeft dat niet tegengesproken. Daar komt bij dat er een dag later bericht van de GD volgde, waarin voor het testen van het dier een termijn tot 30 oktober 2023 werd gegeven. Die termijn was beide partijen bekend. Door ondanks die termijn en zonder voorafgaande mededeling aan [eiser] ruim daarvóór al tot het testen van zijn eigen veestapel over te gaan, heeft [gedaagde] het risico genomen dat de kosten daarvan voor zijn eigen rekening zouden blijven. Zijn standpunt dat zijn handelen een acute noodzaak was, wordt gepasseerd. De stelling dat zijn bedrijf anders subiet ‘op slot’ zou gaan, staat haaks op de door de GD gegunde termijn. En: op zijn minst had [gedaagde] [eiser] moeten waarschuwen dat hij zijn dieren zou laten testen en de kosten op [eiser] zou gaan verhalen. Voor zover [gedaagde] wil betogen dat [eiser] dat uit het eerdere berichtje van 5 september 2023 al had moeten afleiden, zal de kantonrechter hem daarin niet volgen. Dat bericht bevat een duidelijke uiting van ongenoegen, maar een waarschuwing over mogelijke consequenties ontbreekt geheel. De onderzoekskosten moeten daarom voor [gedaagde] eigen rekening blijven.
5.2.
Naast de onderzoekskosten van het jongvee bevat [gedaagde] factuur nog posten voor ‘bemesten m3 [naam 2]’, ‘restant balen’ en kunstmest. [gedaagde] heeft echter onvoldoende uitgelegd en onderbouwd waarom [eiser] voor deze posten zou moeten betalen. Zo blijkt nergens uit dat er hooibalen zijn achtergelaten, laat staan dat deze een waarde hebben van € 600,00. [gedaagde] heeft gesteld dat hij het grasland nog heeft laten bemesten, omdat hij daartoe op grond van de huurovereenkomst verplicht was. Maar die verplichting volgt niet uit de huurovereenkomst en al zou dat wel het geval zijn, dan heeft [gedaagde] niet toegelicht waarom [eiser] voor de kosten zou moeten opkomen.
5.3.
De conclusie is dat [eiser] de factuur van 23 oktober 2023 niet hoeft te betalen. Dat betekent dat de kantonrechter het beroep op verrekening passeert en de tegenvordering van [gedaagde] van € 3.375,93 zal afwijzen. Het betekent ook dat er geen reden is voor [gedaagde] om de huur van de ligboxenstal niet te betalen. Daarom was [gedaagde] tot betaling van de drie facturen van [eiser] gehouden. Dat komt neer op een totaalbedrag van (€ 1.214,84 + € 1.171,28 + € 796,18 =) € 3.182,30
Kosten van het veevoer
5.4.
Naast de hiervoor besproken betaling van zijn factuur heeft [gedaagde] een vordering tot schadevergoeding in stelling gebracht. [gedaagde] stelt dat hij € 7.592,25 schade heeft geleden omdat een of meer dieren van [eiser] van zijn voer hebben gegeten. [eiser] voert verweer en stelt dat ieder het voer voor zijn eigen dieren inkocht. [gedaagde] heeft de gestelde schade niet onderbouwd. De door hemzelf ‘over de duim’ gemaakte berekening voldoet in dat opzicht volstrekt niet. De daarbij gehanteerde parameters kwalificeert de kantonrechter als een slag in de lucht. Bovendien heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat beide partijen hun eigen voer inkochten en dat niet te achterhalen is welk dier wat eet. De kantonrechter acht het best aannemelijk dat dieren die samen op stal staan zo nu en dan van elkaars voer zullen eten, maar dit werd kennelijk al die jaren door beide partijen zonder problemen geaccepteerd. Ook deze vordering van [gedaagde] is dus niet toewijsbaar of verrekenbaar.
De factuur van [eiser] voor het grasland
5.5.
Rest nog de bespreking van de door [eiser] in conventie gevorderde betaling van zijn factuur voor het grasland van € 3.480,00 (inclusief BTW). Partijen hebben op de mondelinge behandeling toegelicht dat de afspraken over het grasland mondeling zijn gemaakt. Gevraagd naar de precieze inhoud van de afspraken, is er onvoldoende op tafel gekomen. Wat vaststaat (beide partijen erkennen dit) is dat [gedaagde] voor gras moest betalen, maar hoeveel, hoevaak en binnen welke termijn(en), is onduidelijk gebleven. Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] desgevraagd verklaard dat hij daarover geen duidelijkheid kan geven, omdat er niets op papier staat. De kantonrechter kan zich goed voorstellen dat partijen dit in de praktijk werkendeweg (al doende) naar tevredenheid met elkaar regelden, maar in juridische zin had het in deze procedure op de weg van [eiser] gelegen om een en ander onderbouwd te stellen. Nu hij dat heeft nagelaten, ziet de kantonrechter aanleiding om uit te gaan van het door [gedaagde] erkende bedrag van
€ 2.363,95. [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag. Gelet op deze uitkomst bestaat er geen aanleiding meer tot herziening van de factuur. Omdat de kantonrechter [gedaagde] standpunt volgt, kan de discussie over het al dan niet terecht opnemen van een bedrag voor ‘plaatsingsruimte mest’ in het midden blijven.
Conclusie
5.5.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [gedaagde] in totaal (€ 3.182,30 +
€ 2.363,95 =) € 5.546,25 aan [eiser] verschuldigd was. Omdat [gedaagde] al € 2.170,32 en € 1.116,05 heeft betaald, zal hij worden veroordeeld tot betaling van het nog openstaande bedrag van (€ 5.546,25 - € 3.286,37‬ =) € 2.259,88 (inclusief BTW).
Rente
5.6.
De kantonrechter is hiervoor tot het oordeel gekomen dat [gedaagde] de facturen voor de huur en een gedeelte van de factuur voor het gras had moeten betalen. Omdat hij dit niet volledig heeft gedaan, moet hij over het verschuldigde bedrag de wettelijke handelsrente betalen. [eiser] heeft deze rente tot 8 maart 2024 berekend op € 309,08. Vanaf welke datum [eiser] de rente heeft berekend, heeft hij niet uitgelegd, terwijl dit gelet op [gedaagde] deelbetalingen wel op zijn weg had gelegen. Daarom zal de kantonrechter dit bedrag afwijzen. De vordering tot betaling van de rente vanaf 8 maart 2024 zal over het totaalbedrag van € 2.259,88 worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.7.
De buitengerechtelijke incassokosten zijn de kosten die een partij heeft moeten maken om, ter voorkoming van een procedure, geld te innen als de andere partij niet uit zichzelf betaalt. [eiser] heeft voldoende onderbouwd gesteld dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht waarvoor een vergoeding kan worden gevraagd. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] pas daarna twee betalingen heeft verricht. Daarom mocht [eiser] de vergoeding over de oorspronkelijke hoofdsom berekenen, zoals hij heeft gedaan. Het bedrag van € 574,20 is in lijn met de staffel en het maximum zoals door de wetgever vastgesteld in het ‘Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten’ zodat betaling ervan zal worden toegewezen.
Proceskosten in conventie
5.8.
Omdat [gedaagde] in de procedure in conventie grotendeels ongelijk krijgt, moet hij de proceskosten van [eiser] betalen. Dat zijn de kosten die [eiser] heeft gemaakt om deze procedure te voeren. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. Dat zijn de kosten die [eiser] maakt om [gedaagde] ertoe te brengen aan de veroordelingen in dit vonnis te voldoen.
5.9.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(1/2 punt × € 271,00 met een maximum van € 135,00)
Totaal
1.038,54
5.10.
Met betrekking tot de nakosten oordeelt de kantonrechter dat als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordelingen voldoet en het vonnis vervolgens wordt betekend, [gedaagde] ook de kosten van betekening moet betalen.
Proceskosten in reconventie
5.11.
Omdat de tegenvorderingen van [gedaagde] worden afgewezen, moet [gedaagde] ook de proceskosten van [eiser] betalen die zien op dit deel van de procedure. Gelet op de verwevenheid met de conventie wordt het bedrag voor de berekening van het salaris van de gemachtigde gehalveerd. De proceskosten in reconventie begroot de kantonrechter daarmee op (1/2 × 2 punten ad € 406,00 per punt =) € 406,00.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.12.
De veroordelingen worden, zoals door [eiser] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat het vonnis moet worden gevolgd, ook als een van de partijen daartegen in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.259,88 (inclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 8 maart 2024 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 574,20 aan buitengerechtelijke incassokosten;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de aan de zijde van [eiser] gevallen proceskosten van € 1.038,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
in reconventie
6.4.
wijst de vorderingen af;
6.5.
veroordeelt [gedaagde] in de aan de zijde van [eiser] gevallen proceskosten, begroot op € 406,00;
in conventie en in reconventie
6.6.
verklaart dit vonnis, met uitzondering van 6.4., uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024.