3.12.Er zijn meerdere vonnissen uitgesproken waarin is vastgesteld dat de curator, in zijn hoedanigheid van curator in (een of meer van de vennootschappen van) [bedrijven] (omvangrijke) vorderingen heeft op [gedaagde 1] in privé. Meer specifiek gaat het daarbij om de volgende vonnissen:
- Bij vonnis van 1 maart 2023 van deze rechtbank, hersteld op 12 april 2023 (C/08/243750 / HA ZA 20-67) heeft de rechtbank – samengevat – geoordeeld dat [gedaagde 1] onrechtmatig selectieve betalingen uit een van de gefailleerde vennootschappen heeft verricht aan zichzelf. Blijkens het tussenvonnis van 23 maart 2022 hebben de onrechtmatig selectieve betalingen aan [gedaagde 1] plaatsgevonden tussen 16 mei 2012 en 14 april 2016. Geoordeeld is dat [gedaagde 1] van dit onrechtmatige handelen een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken. Om die reden is [gedaagde 1] onder meer (uitvoerbaar bij voorraad) veroordeeld tot betaling aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 3] B.V. van € 1.527.916,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Daarnaast is [gedaagde 1] bij deze vonnissen (uitvoerbaar bij voorraad) veroordeeld uit hoofde van onverschuldigde betaling tot het betalen van € 842.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente, omdat de curator de verkoop en levering van een perceel recreatiegrond rechtsgeldig heeft vernietigd. Het ging hier om een perceel recreatiegrond aan de Zwolseweg in Heino. [gedaagde 1] heeft dat perceel in mei 2012 voor € 842,500,00 verkocht aan [bedrijf 4] B.V. terwijl de daadwerkelijke marktwaarde (€210.000) veel lager was hetgeen [gedaagde 1] naar het oordeel van de rechtbank moet hebben geweten.
- Bij vonnis van 20 september 2023 van deze rechtbank (C/08/286834 / HA ZA 22-353) heeft de rechtbank onder meer voor recht verklaard dat [gedaagde 1] (naast [naam 3]) hoofdelijk aansprakelijk is op grond van (feitelijke) bestuurdersaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 2:248 BW voor de schulden in de faillissementen van [bedrijf 2] B.V., [bedrijf 5] B.V., [bedrijf 6] B.V., [bedrijf 8] B.V., [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 4] B.V., voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, en [gedaagde 1] met [naam 3] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan de curatoren van dat tekort, zoals dit zal komen vast te staan na de te houden verificatievergaderingen in de faillissementen, te vermeerderen met de boedelschulden.
De rechtbank heeft bestuurdersaansprakelijkheid aangenomen wegens de overheveling van vermogen in de periode vanaf 2009 uit het merendeel van de gefailleerde vennootschappen naar de bestuurders en de feitelijk leidinggever gelieerde vennootschappen. Deze overheveling heeft plaatsgevonden via meerdere (rechts)handelingen die door de bestuurder en feitelijk leidinggever als “beschermingsconstructie” zijn beschreven en zijn opgezet om, naar eigen zeggen, een betere onderhandelingspositie ten opzichte van de financier (Rabobank) te creëren. De rechtbank heeft de “beschermingsconstructie” echter aangemerkt als onzedelijk en daarmee nietig. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake was van onbehoorlijk bestuur: geen redelijk denkend en handelend bestuurder zou tot een dergelijke (onzedelijke) constructie overgaan. Naar het oordeel van de rechtbank is deze constructie ook een belangrijke oorzaak geweest van het faillissement van (het merendeel van) de gefailleerde vennootschappen.
- Bij een tweede vonnis van 20 september 2023 van deze rechtbank (C/08/285855 / HA ZA 22-327) heeft de rechtbank onder meer voor recht verklaard dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld door de verhaalsmogelijkheden van de schuldeisers van de betrokken [bedrijven]-vennootschap te beperken. [gedaagde 1] had, zo heeft de rechtbank geoordeeld, als bestuurder dan wel feitelijk leidinggevende een centrale en beslissende rol bij de opgezette constructie. Zijn handelen is toegerekend aan de betrokken rechtspersonen. Om die reden is [gedaagde 1] veroordeeld om aan de curatoren in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van [bedrijf 2] B.V. te voldoen de bedragen van € 18.241.978,00 en € 5.189.700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, dit in het geval de vordering van [bedrijf 2] B.V. op [bedrijf 10] B.V. ad € 18.241.978,00 en de vordering van [bedrijf 2] B.V. op Nebo Vastgoed B.V. ad € 12.587.821,00 bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank dan wel arrest wordt/worden vastgesteld en door [bedrijf 10] B.V. en Nebo Vastgoed B.V. niet wordt/worden voldaan.
In deze uitspraak is onder meer geoordeeld dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld en hem een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt van onder andere het bewerkstellingen van een dividenduitkering van meer dan € 18 miljoen door [bedrijf 2] aan [bedrijf 10]. Het besluit daartoe is genomen in 2009 en de uitbetaling daarvan is verricht in de periode van 21 juni 2011 tot en met 16 mei 2012. Vervolgens is de uitkering in delen doorbetaald aan andere rechtspersonen. Door het besluit, de uitkering en de doorbetaling werden de verhaalsmogelijkheden van schuldeisers van [bedrijf 2] naar het oordeel van de rechtbank bewust beperkt.
- Bij een derde vonnis van 20 september 2023 van deze rechtbank (C/08/285348 / HA ZA 22-320) heeft de rechtbank onder meer voor recht verklaard dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld en mede hoofdelijk aansprakelijk is voor het geval Nebo Vastgoed B.V., New Polder Grond B.V., New Polder Investment I B.V., [naam 3] en/of [naam 4] niet aan de in dit dictum genoemde, op hen betrekking hebbende veroordelingen voldoen. De rechtbank heeft [gedaagde 1] veroordeeld om aan de curatoren, in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van [bedrijf 3] B.V., bedragen van € 152.815,87, € 16.805,27 en € 37.572,00 te betalen, met dien verstande dat indien één van de overige gedaagden deze bedragen voldoet, [gedaagde 1] van die betaling(en) zal zijn bevrijd.
Aan dit oordeel heeft de rechtbank onder meer ten grondslag gelegd dat [gedaagde 1] niet alleen persoonlijk betrokken is geweest bij de constructie pachtgelden buiten [bedrijven] te houden, maar dat dat ook zijn opzet was. Overwogen wordt dat [gedaagde 1] daarnaast bezig was op nog veel grotere schaal dan alleen met betrekking tot de pachtgelden vermogensbestanddelen aan [bedrijven] te onttrekken; activa en rechten op activa werden zoveel mogelijk overgeheveld naar buiten het [bedrijven] -concern staande entiteiten, terwijl in veel gevallen schulden en verplichtingen in dat concern bleven. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft moeten weten dat het ertoe zou (kunnen) leiden dat de schuldeisers van die vennootschappen - waaronder [bedrijf 3] B.V. - geen verhaal zouden vinden voor hun vorderingen. Hem kan daarom een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt, zo oordeelt de rechtbank.