ECLI:NL:RBOVE:2024:5904

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
11230711 \ CV EXPL 24-1562
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen wegens niet tijdig melden van meerwerk en extra kosten in aannemingsovereenkomst voor asbestsanering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] B.V. en [gedaagde] B.V. over een overeenkomst voor asbestsanering van 50 woningen. Eiser vorderde betaling van € 7.441,03 van gedaagde, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten, wegens extra kosten die gemaakt zouden zijn voor meerwerk, waaronder extra containerkosten en vrijgaven. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat deze kosten al in de oorspronkelijke overeenkomst waren inbegrepen.

De rechtbank oordeelde dat de kosten voor de extra containers en ritten niet als meerwerk konden worden aangemerkt, omdat deze kosten onderdeel waren van de oorspronkelijke overeenkomst. Eiser had niet tijdig gedaagde geïnformeerd over de noodzaak van extra kosten, wat volgens artikel 7:755 BW vereist is voor het vorderen van meerwerk. Ook de kosten voor de vrijgaven werden afgewezen, omdat eiser gedaagde niet vooraf had gewaarschuwd dat deze extra kosten gemaakt zouden worden. De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen van eiser, inclusief buitengerechtelijke incassokosten, werden afgewezen en dat eiser de proceskosten van gedaagde moest vergoeden, die op € 50,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11230711 \ CV EXPL 24-1562
Vonnis van 12 november 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: B.H.J. Lenferink van EBL-Incasso te Harbrinkhoek,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft de volgende stukken. Een dagvaarding van [eiser], met bijlagen (producties) en een proces-verbaal met daarin de conclusie van antwoord van [gedaagde]. Op 9 oktober 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] en [gedaagde] zijn daar verschenen. De griffier heeft van deze zitting aantekeningen gemaakt.
1.2.
De kantonrechter weet nu voldoende om te kunnen beslissen over de vorderingen
van [eiser]. Deze beslissing wordt vandaag medegedeeld en toegelicht in dit vonnis.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben op 1 september 2022 een overeenkomst gesloten voor de asbestsanering door [eiser] van 50 woningen in Dalfsen, Ankum en Hoonhorst door [eiser], hierna te noemen ‘de overeenkomst’.
2.2.
Na elke asbestsanering volgde een inspectie. Voor deze inspectie of ‘vrijgave’ werden kosten gemaakt door [eiser]. In de aan de overeenkomst met [gedaagde] ten grondslag liggende offerte staat hierover onder meer:
“Dat per 2 wooneenheden en schuurtje met 1 vrijgave wordt gerekend.
Dat mocht er extra vrijgaven nodig zijn dit wordt belast met € 250 per vrijgave.”
2.3.
[eiser] heeft [gedaagde] voor door haar verricht extra werk op 18 februari en 3 mei 2023 facturen gestuurd. [gedaagde] heeft deze facturen gedeeltelijk betaald. Ondanks betalingsherinneringen heeft [gedaagde] het andere deel van deze facturen niet betaald.

3.Wat willen partijen?

Wat wil [eiser]?
3.1.
[eiser] vordert dat [gedaagde] haar € 7.441,03 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 29 mei 2024 en de proceskosten betaalt. Dit bedrag bestaat uit de nog openstaande hoofdsom - het deel van de nog niet betaalde facturen van 18 februari en 3 mei 2023 - met de wettelijke handelsrente tot en met 28 mei 2024 en de buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] is dit bedrag volgens [eiser] aan haar verschuldigd vanwege meerwerk voor extra containerkosten, de daarmee samenhangende extra ritten en negen extra vrijgaven.
Wat vindt [gedaagde] daarvan?
3.2.
[gedaagde] is het niet met [eiser] eens en zij vindt dat zij deze extra in rekening gebrachte kosten niet hoeft te betalen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat partijen een overeenkomst van aanneming van werk als bedoeld in artikel 7:750 Burgerlijk Wetboek (BW) hebben gesloten voor de asbestsanering door [eiser] van 50 woningen. Het geschil tussen partijen gaat over de vraag of door [eiser] de kosten voor extra containerinzet, de daarmee samenhangende extra ritten en negen extra vrijgaven als meerwerk in rekening mocht worden gebracht bij [gedaagde].
4.2.
Volgens [eiser] mocht dit, omdat zij tijdens de sanering gebruik moest maken van meer kleinere en minder hoge containers dan de in de overeenkomst vermelde vijf containers van 40 kuub en zij, ook voor ritten, daarom extra kosten heeft gemaakt. Dat kleinere containers ingezet moesten worden kwam volgens [eiser] omdat de kraanmachinist van [gedaagde] tijdens de sanering niet in containers van 40 kuub wilde klimmen. [eiser] heeft verder meerwerkkosten gemaakt voor negen extra vrijgaven (9 x € 250,00) omdat in deze gevallen niet met twee wooneenheden en schuur voor één vrijgave gerekend kon worden.
4.3.
[gedaagde] is het daar niet mee eens. Allereerst niet, omdat in haar visie geen sprake is van meerwerk. Dit werk is volgens [gedaagde] al inbegrepen of kan als inbegrepen worden beschouwd in de oorspronkelijke overeenkomst, omdat over deze posten vooraf overleg is geweest. De kosten zijn daarom volgens [gedaagde] onderdeel van de oorspronkelijke aanneemsom. Verder geeft [gedaagde] aan dat zij niet vooraf is gewaarschuwd door [eiser] dat er meerwerkkosten zouden worden gemaakt. Als [gedaagde] over deze extra kosten was geïnformeerd dan had zij vooraf in overleg kunnen treden over het uitvoeren van dat meerwerk. Deze mogelijkheid heeft zij nu niet gehad. Ook daarom kunnen deze kosten niet aan haar in rekening worden gebracht, vindt [gedaagde].
4.4.
De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.
Vast staat dat tijdens de asbestsanering kleinere containers gebruikt zijn dan 40 kuub. In de getekende overeenkomst staat niets over het aantal en de grootte van de te gebruiken containers. [gedaagde] heeft evenwel aangegeven dat onderdeel van de overeenkomst was dat geen containers van 40 kuub, maar kleinere containers gebruikt zouden worden. Volgens [gedaagde] was al voor het tekenen van de overeenkomst tussen partijen over de containers gesproken. [gedaagde] had daarbij aangegeven het niet eens te zijn met gebruik van containers van 40 kuub voor langere tijd op de bouw, omdat containers van deze grootte in de weg kunnen staan voor het bouwverkeer in een krappe woonwijk. Op de zitting heeft [eiser] bevestigd dat dit tussen partijen is besproken. [eiser] wist daarom of had voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden kunnen weten dat zij voor de berekening van de kosten in de offerte uit diende te gaan van het gebruik van containers kleiner dan 40 kuub. Dat was immers de afspraak. Dat daar later als reden bijkwam dat de kraanmachinist van [gedaagde] niet in containers van 40 kuub wilde klimmen, zoals door [eiser] onbetwist is gesteld, maakt dit niet anders. De gevorderde kosten voor de extra containers en bijbehorende ritten behoorden tot de overeenkomst en kunnen daarom niet als meerwerkkosten aan [gedaagde] in rekening konden worden gebracht.
4.5.
Ook als deze kosten wel als meerwerk aangemerkt zouden kunnen worden, dan nog komen ze niet voor rekening van [gedaagde]. Op basis van artikel 7:755 BW geldt dat als een aannemer (in dit geval [eiser]) meerwerk wil uitvoeren, hij alleen dan een verhoging van de prijs kan vorderen als hij de opdrachtgever (in dit geval [gedaagde]) tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. [gedaagde] heeft onweersproken aangegeven dat zij vooraf niet is gewaarschuwd door [eiser] dat zij meerwerkkosten zou gaan maken voor de extra containers en de daarmee samenhangende extra ritten. Ook daarom zal de vordering, voor zover deze ziet op deze kosten, worden afgewezen.
4.6.
Over de vrijgaven is in de overeenkomst opgenomen dat per twee wooneenheden en schuurtje met één vrijgave wordt gerekend. [eiser] heeft aangegeven dat alleen met twee wooneenheden kan worden gerekend als de woningen aansluitend zijn, maar dat dit niet altijd het geval was en dat er daarom extra meerwerkkosten zijn gemaakt. Verder zijn volgens [eiser] deze extra kosten veroorzaakt nadat de inspecteur een aantal keer opnieuw terug moest komen, omdat bijvoorbeeld bewoners niet thuis waren of er steigers niet goed stonden.
4.7.
Volgens [gedaagde] zijn de vrijgaven voorafgaand zo ingepland dat dit voor [eiser] goed uitkwam. Als er extra vrijgaven nodig zouden zijn dan had [eiser] dit tijdens de uitvoering aan [gedaagde] door moeten geven. In dat geval had de sanering volgens [gedaagde] in onderling overleg anders gepland kunnen worden, zodat de extra kosten voorkomen hadden kunnen worden. [gedaagde] vindt dat zij daarvoor niet de kans heeft gehad en dat deze kosten daarom niet voor haar rekening komen.
4.8.
De kantonrechter overweegt als volgt. Ook voor de kosten van de vrijgaven geldt op basis van artikel 7:755 BW dat als deze, om welke reden ook, hoger gaan uitvallen dan vermeld in de overeenkomst, het op de weg van de aannemer ligt om tijdig de wederpartij op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging te wijzen. [eiser] had daarom - voordat deze extra kosten werden gemaakt - [gedaagde] hierover moeten inlichten. [gedaagde] heeft op de zitting aangegeven dat er enkel achteraf meldingen van vrijgaven door [eiser] aan haar zijn gedaan en dat het haar onduidelijk was waarop deze vrijgaven, die vaak ook laat werden gemeld, precies betrekking hadden. Nu [eiser] ook zelf heeft aangegeven dat alle vrijgaven naderhand zijn doorgegeven en zij [gedaagde] niet vooraf voor de extra kosten heeft gewaarschuwd, komen deze kosten ook niet voor vergoeding van meerwerk voor [gedaagde] in aanmerking.
4.9.
Dat [gedaagde] de noodzaak van deze extra kosten uit zichzelf had moeten begrijpen, is niet door [eiser] gesteld of gebleken. [eiser] heeft ter zitting juist toegelicht dat [gedaagde] pas over de vrijgaven werd geïnformeerd, nadat deze hadden plaatsgevonden. [gedaagde] kon daarom niet weten dat er extra vrijgaven nodig waren. Temeer ook omdat [gedaagde] heeft aangegeven dat woningen, zoals Koelmanstraat 8, juist zodanig en in overleg met [eiser] waren gepland dat de inspectie daarvan kon worden gebundeld om kosten te besparen. De gevorderde meerwerkkosten komen om deze reden evenmin voor vergoeding door [gedaagde] in aanmerking.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser], inclusief de daarin opgenomen buitengerechtelijke incassokosten, worden afgewezen.
4.11.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [gedaagde] betalen. [gedaagde] procedeert in persoon en daarom komen enkel de noodzakelijke reis-, verblijf-, en verletkosten voor vergoeding in aanmerking. De kantonrechter zal de kosten begroten op
€ 50,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 50,00 aan noodzakelijke reis-, verblijf- en verletkosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024.