ECLI:NL:RBOVE:2024:5901

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
11122842 \ CV EXPL 24-1179
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor schulden van failliete vennootschap

In deze zaak staat de aansprakelijkheid van gedaagde als bestuurder van de failliete vennootschap [bedrijf] B.V. centraal. PVC FABRIEK B.V. vordert schadevergoeding van gedaagde, omdat zij stelt dat hij onrechtmatig heeft gehandeld, wat heeft geleid tot een schade van € 4.083,75. Gedaagde betwist deze aansprakelijkheid. De kantonrechter heeft op 12 november 2024 geoordeeld dat de vordering van PVC moet worden afgewezen. De rechter overweegt dat voor persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder een hoge drempel geldt. Er moet aan de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kunnen worden gemaakt. In dit geval is niet vastgesteld dat gedaagde wist of had moeten weten dat [bedrijf] niet aan haar verplichtingen kon voldoen op het moment dat de opdrachten aan PVC werden verstrekt. De rechter concludeert dat de financiële situatie van [bedrijf] niet rooskleurig was, maar dat dit op zichzelf niet voldoende is om een ernstig persoonlijk verwijt aan gedaagde te maken. De vordering van PVC wordt afgewezen en PVC wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 11122842 \ CV EXPL 24-1179
Vonnis van 12 november 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
PVC FABRIEK B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Doesburg,
eisende partij, hierna te noemen PVC,
gemachtigde: mr. H.P. Schouten, advocaat te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde],
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de mondelinge behandeling van 14 oktober 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De kern van de zaak
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] aansprakelijk is voor schulden van de failliete vennootschap [bedrijf] B.V. aan PVC. PVC stelt dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld waardoor zij € 4.083,75 schade heeft geleden. Volgens PVC is [gedaagde] als bestuurder aansprakelijk. [gedaagde] betwist dat. De kantonrechter wijst de vordering van PVC af.

2.De feiten

2.1.
PVC heeft vanaf juli 2022 in opdracht en voor rekening van de besloten
vennootschap [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf]) werkzaamheden verricht, (voornamelijk) bestaande uit het leggen van pvc-vloeren van [bedrijf] bij klanten van [bedrijf].
2.2.
Medio december 2022 is [gedaagde] benoemd tot bestuurder van [bedrijf].
2.3.
Bij facturen van 4, 11 en 15 oktober 2023 heeft PVC bij [bedrijf] een bedrag van € 4.083,75 in rekening gebracht voor verrichte werkzaamheden in de weken 39, 40 en 41.
2.4.
Bij e-mailbericht van 24 oktober 2023 van [naam 1], werkzaam bij [bedrijf], heeft [bedrijf] aan PVC een overzicht verstrekt van de in de periode van 31 oktober 2023 tot en met 5 januari 2024 geplande werken. Daarnaast staat vermeld: “
Op dit moment zijn er nog een aantal opdrachten die we niet kunnen inplannen. Deze komen nog.”
2.5.
De heer [naam 2], directeur van PVC, heeft op 24 oktober 2023 telefonisch contact opgenomen met [gedaagde].
2.6.
[bedrijf] is op 13 november 2023, op eigen aangifte, in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. S.J.S. Groeneveld tot rechter-commissaris en mr. G.W. Weenink tot curator.

3.Het geschil

De vordering van PVC

3.1.
PVC vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan PVC te betalen de openstaande hoofdsom van € 4.083,75, de buitengerechtelijke incassokosten van € 533,30 en de wettelijke rente tot 1 maart 2024 van € 97,67, in totaal € 4.714,72. Daarnaast maakt PVC aanspraak op wettelijke rente vanaf 1 maart 2024 en proceskostenveroordeling.
3.2.
PVC legt aan haar vordering dat [gedaagde] als bestuurder van [bedrijf] zich jegens PVC onrechtmatig heeft gedragen waardoor zij schade heeft geleden. [gedaagde] dient deze schade te vergoeden.
Het verweer van [gedaagde]
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.De beoordeling

Beoordelingskader bestuurdersaansprakelijkheid

4.1.
Voor het aannemen van persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap voor de schade die het gevolg is van tekortschieten door de vennootschap (of door een onrechtmatige daad) geldt een hoge drempel. Vereist is dat aan die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of dit het geval is, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
Voor het geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering worden in de rechtspraak in het bijzonder twee gevalstypen onderscheiden. Het gaat om:
(i) Het geval waarin de bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden. (“Beklamel-norm”);
(ii) Het geval waarin de bestuurder namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. Van een ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.
Is [gedaagde] als bestuurder aansprakelijk?
4.2.
PVC baseert de persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde] ten eerste op het feit dat [gedaagde] op het moment waarop de opdrachten eind september/begin oktober 2023 werden verstrekt, wist althans had moeten weten dat [bedrijf] niet aan haar daaruit voortvloeiende financiële verplichtingen jegens PVC zou kunnen voldoen. Ook stond er toen reeds een bedrag van tenminste € 6.000,00 aan oude facturen open.
PVC stelt verder dat uit de door [gedaagde] bij de curator afgelegde verklaring blijkt dat hij in de zomer van 2023 al wist dat het in financiële zin helemaal de verkeerde kant op ging met [bedrijf]. In de faillissementsverslagen is de volgende verklaring van [gedaagde] opgenomen: “
Medio 2023 raakte de agenda leeg, holde de markt achteruit en duurde de traditionele ‘zomerdip’ in de gehele branche te lang. Daardoor werd te weinig verkocht, bleven agenda’s van de monteurs leeg en werd de onderneming als gevolg van betalingsproblemen geconfronteerd met leverstops van leveranciers”. Bovendien is de bedrijfsruimte van waaruit [bedrijf] haar bedrijfsactiviteiten ondernam, reeds in september 2023 door de eigenaar (de aandeelhouder van [bedrijf]) leeg en zonder lopende huurovereenkomst verkocht aan een derde. Dat betekent dat [gedaagde] reeds ruim voor september 2023 moet hebben geweten dat de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] zouden worden gestaakt en schuldeisers niet meer zouden kunnen worden betaald.
PVC merkt op dat, naar verluid, [bedrijf] wel is betaald door de opdrachtgevers voor door PVC verrichte werkzaamheden. [gedaagde] heeft selectieve betalingen aan bevriende zakenrelaties gedaan. [gedaagde] heeft anderen wel betaald terwijl die facturen minder lang openstonden dan de facturen van PVC. PVC meent dat [gedaagde] haar had moeten informeren over de penibele financiële situatie van [bedrijf]. [gedaagde] heeft echter op 24 oktober 2023 telefonisch aan PVC meegedeeld dat zij zich geen zorgen hoefde te maken.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de hoge drempel om persoonlijke aansprakelijkheid aan te nemen van de bestuurder vanwege een ernstig persoonlijk verwijt, niet wordt gehaald. Hij overweegt daartoe het navolgende.
4.4.
De inhoud van het telefoongesprek van 24 oktober 2023 staat niet vast. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat hij zich het telefoongesprek van 24 oktober 2023 niet meer kan herinneren, ook omdat het een hectische periode was. Niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde] tijdens dit telefoongesprek mededelingen heeft gedaan aan PVC die dusdanig rooskleurig en strijdig met de werkelijke situatie waren, dat hieruit een onrechtmatig handelen en een persoonlijk verwijt van [gedaagde] kan worden opgemaakt.
4.5.
Aangenomen kan worden dat de financiële situatie van [bedrijf] destijds niet rooskleurig was en [gedaagde] PVC hierover niet heeft geïnformeerd, maar dit feit maakt nog niet dat de drempel van een ernstig persoonlijk verwijt wordt gehaald. Ook de omstandigheid dat opdrachten doorliepen, [bedrijf] haar bedrijfsvoering niet voortijdig heeft gestaakt en [bedrijf] haar bedrijfspand in september 2023 leeg heeft verkocht, is daarvoor niet voldoende.
4.6.
[gedaagde] heeft gesteld dat [bedrijf] zo goed als kwaad als het ging door wilde gaan met haar bedrijfsvoering en daartoe ook contacten had met andere leveranciers en de overkoepelende organisatie Comafin, franchisegever van [bedrijf]. Doel was ook het treffen van een regeling met de crediteuren van [bedrijf]. [gedaagde] merkt op dat [bedrijf] niet heeft aangestuurd op een faillissement.
4.7.
PVC heeft deze stellingen van [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd weersproken. Niet kan worden aangenomen dat [gedaagde] wist dat [bedrijf] niet meer aan haar betalingsverplichtingen jegens PVC zou kunnen voldoen en [gedaagde] PVC hierover op dat moment had moeten informeren.
4.8.
De omstandigheid dat [bedrijf] kennelijk andere leveranciers wel heeft betaald levert evenmin een ernstig persoonlijk verwijt op. Op goede gronden heeft [gedaagde] kunnen opmerken dat het doen van selectieve betalingen in zijn algemeenheid niet is verboden. De kantonrechter overweegt in dit verband dat, indien [bedrijf] wel PVC alles had betaald, dit het gevolg had kunnen hebben dat een andere crediteur onbetaald was gebleven. Het valt te begrijpen dat PVC teleurgesteld is dat zij niet is betaald, maar in het andere geval was een andere leverancier van [bedrijf] onbetaald gebleven.
Conclusie
4.9.
Uit het bovenstaande volgt dat [gedaagde] als bestuurder niet aansprakelijk is voor de schade als gevolg van door hem bewerkstelligd toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de overeenkomst van de vennootschap. De vordering van PVC moet daarom worden afgewezen.
De proceskosten
4.10.
PVC dient als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld te worden in de proceskosten tot en met dit vonnis aan de zijde van [gedaagde] begroot op een forfaitair bedrag van € 50,00, terzake reis-, verblijf- en verletkosten als bedoeld in artikel 238 lid 1 Rv.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering van PVC af.
5.2.
veroordeelt PVC in de proceskosten tot en met dit vonnis aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 50,00 wegens reis-, verblijf- en verletkosten.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. U. van Houten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024.
(JHd(O)