ECLI:NL:RBOVE:2024:5862

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
ak_23_2332
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor tijdelijke opvang van minderjarige asielzoekers

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiser tegen de verlening van een omgevingsvergunning op 14 februari 2023 voor het tijdelijk opvangen van minderjarige asielzoekers. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover gericht tegen het bestuurlijk rechtsoordeel. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het standpunt van het college dat voor de interne verbouwing en de uitbouw aan de achterzijde geen omgevingsvergunning vereist was. De rechtbank oordeelt dat het college met zijn standpunt informatie geeft over de uitleg en gevolgen van de wettelijke bepalingen, maar dat het bezwaar tegen het bestuurlijk rechtsoordeel niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden.

De rechtbank stelt vast dat de omgevingsvergunning op 14 februari 2023 is verleend en dat deze inmiddels is uitgewerkt. Echter, het college heeft op 21 december 2023 een nieuwe tijdelijke omgevingsvergunning verleend, waardoor het procesbelang van eiser blijft bestaan. De rechtbank concludeert dat de vergunninghouder het pand huurt van de eigenaar, die het pand heeft gerenoveerd voor bewoning en bedrijfsactiviteiten. Eiser heeft handhavend opgetreden tegen de huisvesting van statushouders, maar de rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft afgeweken van het bestemmingsplan en de vergunning heeft verleend.

De rechtbank bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht en de proceskosten moet vergoeden. De proceskosten in beroep worden vastgesteld op € 1.750,- en de kostenvergoeding voor de bezwaarfase op € 1.248,-. De uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Landstra, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2332

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats 1] , eiser,

(gemachtigde: mr. J. van den Hoorn),
en

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (het college),

(gemachtigde: B.J.M. Beernink).
Als
derde-partijennemen aan de zaak deel: gemeente Hof van Twente (vergunninghouder) (gemachtigde [naam 1] ) en [naam 2] uit [woonplaats 2] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlening van een omgevingsvergunning op 14 februari 2023 met een instandhoudingstermijn van een jaar voor het tijdelijk opvangen van minderjarige asielzoekers op het adres [adres] .
1.1
Met het bestreden besluit van 4 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven, met dien verstande dat de motivering is aangevuld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, derde-partijen en namens het college [naam 3] en [naam 4] .

Beoordeling door de rechtbank

Algemeen
2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beoordeling ontvankelijkheid
4.1.
De omgevingsvergunning is op 14 februari 2023 verleend en heeft een instandhoudingstermijn van een jaar na inwerkingtreding van de vergunning. Dit betekent dat de vergunning ten tijde van de behandeling ter zitting reeds was uitgewerkt.
4.2.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser om die reden geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van dit beroep. In dit verband is relevant dat het college bij besluit van 21 december 2023 een nieuwe tijdelijke omgevingsvergunning heeft verleend met een instandhoudingsperiode van vijf jaar en deze vergunning nog niet onherroepelijk is. Onder deze omstandigheden kan dan ook niet worden aangenomen dat het belang bij de beoordeling van het beroep om die reden is vervallen.
De feiten
5.1
[naam 2] is eigenaar van het pand aan de [adres] . [naam 2]
heeft het pand gerenoveerd om het geschikt te maken voor (eigen) bewoning, inpandige mantelzorg en het uitvoeren van bedrijfsactiviteiten vanuit huis. [naam 2] heeft het pand uiteindelijk niet zelf betrokken, maar verhuurt het pand voor langere perioden.
5.2
Vergunninghouder huurt het pand [adres] van [naam 2] .
Op 27 januari 2023 heeft vergunninghouder het college gevraagd vergunning te verlenen voor de tijdelijke opvang van 12 minderjarige statushouders in dat pand. De aanvraag heeft betrekking op de activiteit: strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)).
5.3
Op 6 februari 2023 heeft eiser het college verzocht om handhavend op te treden tegen het plan om twaalf minderjarige statushouders te huisvesten in het voornoemde pand. Volgens eiser is dat in strijd met de ter plekke geldende bestemming en zijn voor de reeds uitgevoerde interne verbouwingen niet de daarvoor benodigde vergunningen verleend.
5.4
Bij het primaire besluit, zoals, onder aanvulling van de motivering met de ruimtelijke onderbouwing, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft het college onder toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2⁰, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), aan de gemeente Hof van Twente omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk opvangen van statushouders op het adres [adres] .
Het college heeft vastgesteld dat het project niet in overeenstemming is met de ter plekke geldende bestemming ‘Woongebied` met dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie verwachting I’ ingevolge het bestemmingsplan “Diepenheim 2015”.
5.5
Het college heeft besloten af te wijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 2⁰, van de Wabo en artikel 4, lid 11, van bijlage II van het Bor.
5.6
Daarbij heeft het college gemotiveerd aangegeven dat de activiteit waarvoor vergunning wordt gevraagd, de met de ter plekke geldende bestemming strijdige opvang van statushouders, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
5.7
Volgens het college is voor het realiseren van de uitbouw aan de achterzijde en de scheidingswand op de zolderverdieping geen omgevingsvergunning benodigd omdat deze bouwactiviteiten vallen onder het vergunningsvrij bouwen op grond van artikel 2 lid 3 en artikel 3 lid 8 van bijlage II van het Bor.
Daarbij heeft het college gemotiveerd aangegeven dat de uitbouw voldoet aan de eisen neergelegd in artikel 2, aanhef en lid 3, en de scheidingswand voldoet aan de eisen neergelegd in artikel 3, lid 8, van bijlage II van het Bor.
Wabo vs. Omgevingswet
6. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de aanvraag om de omgevingsvergunning voor die datum is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelgeving nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.

Inhoudelijke beoordeling

Vergunningplicht verbouwingswerkzaamheden
7.1
De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eiser zich hoofdzakelijk richten tegen het door het college ingenomen standpunt dat voor het intern verbouwen en de uitbouw aan de achterzijde geen omgevingsvergunning is vereist.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat het college met het innemen van dat standpunt informatie geeft over de uitleg en de gevolgen van de betreffende wettelijke bepalingen.
7.3
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 24 april 2019) [1] , is de rechtbank van oordeel dat een bestuurlijk rechtsoordeel waarbij een bestuursorgaan informatie geeft over de uitleg of de gevolgen van rechtsregels in beginsel geen besluit is.
7.4
Slechts in uitzonderlijke situaties wordt een bestuurlijk rechtsoordeel omwille van de rechtsbescherming met een besluit gelijkgesteld. De algemene lijn in de jurisprudentie is dat het indienen van een verzoek om een vergunning of het afwachten van een besluit omtrent handhaving niet als een onevenredig bezwarende weg kan worden aangemerkt om een voor beroep bij de bestuursrechter vatbaar besluit te krijgen. Ook in het onderhavige geval was het afwachten van een besluit omtrent handhaving niet onevenredig bezwarend voor eiser. Ten tijde van het primaire besluit was het handhavingsverzoek bij het college reeds in behandeling. Het handhavingsverzoek is overigens afgewezen en eiser heeft daartegen geen rechtsmiddelen aangewend.
7.5
Uit het voorgaand volgt dat het bezwaar voor zover gericht tegen het bestuurlijk rechtsoordeel, niet zijnde een besluit in de zin van de Awb, niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden in plaats van ongegrond. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren omdat het niet is gericht tegen een besluit in de zin van de Awb
Verbouwing onlosmakelijk verbonden met strijdig gebruik
8.1
Voor wat betreft het standpunt van eiser dat het college bij de beoordeling van de aanvraag ten onrechte niet heeft geconstateerd dat de aangevraagde toestemming voor strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo- activiteit) onlosmakelijk verbonden is met de niet aangevraagde toestemming voor het realiseren van de uitbouw en het oprichten van de scheidingswand (een artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wabo-activiteit), overweegt de rechtbank als volgt.
8.2
Het bevoegd gezag moest onder het oude recht op grond van artikel 2.7, eerste lid,
van de Wabo onderzoeken of nog andere vergunningen nodig zijn voor onlosmakelijk verbonden activiteiten. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat het met de geldende woonbestemming strijdige huisvesten van 12 minderjarige statushouders niet onlosmakelijk verbonden is met de bouwactiviteiten die reeds zijn verricht, door de eigenaar, in het kader van gebruik overeenkomstig de ter plekke geldende “oude” woonbestemming.
8.3
Anders dan eiser veronderstelt, heeft het college de vergunningaanvraag dan ook in behandeling kunnen nemen.
Omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik
9.1
Met het college is de rechtbank van oordeel dat het college bevoegd was onder toepassing van artikel 4 lid 11, van bijlage II van het Bor omgevingsvergunning te verlenen voor de opvang van 12 minderjarige statushouders.
9.2
Anders dan eiser stelt is de eis ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c van bijlage II van het Bor dat het aantal woningen niet mag toenemen niet van toepassing bij vergunningverlening op grond van artikel 4, lid, 11, van bijlage II van het Bor.
9.3
Overigens is de rechtbank met het college van oordeel dat van een toename van het aantal woningen geen sprake is.
Nu het gebouw op het perceel, waarin zich een zelfstandige woonruimte bevond, wordt omgezet in maatschappelijke voorziening, heeft het college terecht overwogen dat door
de omgevingsvergunning het aantal woningen niet toeneemt.
9.4
Niet gebleken is dat de vergunde activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eiser heeft op dat punt ook geen gronden aangevoerd.
10 Uit het voorgaande volgt dat het college het bezwaar tegen verlening van de omgevingsvergunning terecht ongegrond heeft verklaard.

Proceskosten

11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. Ook krijgt hij een vergoeding voor de proceskosten die hij in de beroepsfase heeft gemaakt en een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Het college moet die vergoedingen betalen.
13. De proceskosten in beroep van eiser bestaan uitsluitend uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De vergoeding hiervoor stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting door de gemachtigde van eiser; waarde per punt: € 875,-; wegingsfactor 1).
14. De kostenvergoeding voor de bezwaarfase stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 1.248,- (1 punt voor het indienen van het bezwaar en 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting; waarde per punt: € 624,-; wegingsfactor 1)

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar gericht tegen het bestuurlijke rechtsoordeel ongegrond is verklaard;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het bestuurlijke rechtsoordeel;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.998, -;
- gelast verweerder het griffierecht van € 184, - aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Landstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.vindplaats: ECLI:NL: RVS:2019:1356