Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[eiser] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
wonende te [woonplaats],
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap, hierna te noemen [eiser], en een gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde]. De eiser vorderde de ontruiming van een bedrijfsruimte op grond van artikel 7:230a BW, omdat de gedaagde geen huur had betaald en de exploitatie van de onderneming stil lag door het ontbreken van nutsvoorzieningen. De huurovereenkomst was op 1 november 2023 gesloten en liep tot 31 oktober 2025, maar de gedaagde had tot op heden geen huur betaald, enkel de borg. De eiser stelde dat de gedaagde de overeengekomen bestemming van het gehuurde niet respecteerde en dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure ontbonden zou moeten worden.
De gedaagde voerde verweer en stelde dat de huurovereenkomst ook het bereiden van voedsel en bezorgen via Thuisbezorgd omvatte, wat volgens de makelaar was afgesproken. De gedaagde betoogde dat de schade door het ontbreken van nutsvoorzieningen de huurvordering overstijgt en dat er geen spoedeisend belang was voor de gevraagde ontruiming. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was voor de eiser, gezien de huurachterstand en de stillegging van de onderneming van de gedaagde.
De kantonrechter concludeerde dat de vordering tot ontruiming kon worden toegewezen, maar dat de geldvordering van de eiser voor huurachterstand niet voldoende aannemelijk was gemaakt in kort geding. De ontruiming werd toegewezen met een termijn tot 1 januari 2025, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.