ECLI:NL:RBOVE:2024:5770

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
ak_24_3020
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schrapping van een pand uit het monumentenregister

In deze zaak heeft eiser I, met de steun van eiser II, een verzoek ingediend bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om een pand in Rouveen, dat als rijksmonument is geregistreerd, uit het monumentenregister te schrappen. Dit verzoek werd in eerste instantie door de minister afgewezen, omdat het geen nieuwe inzichten bood. Eiser I maakte bezwaar, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser I ongegrond, omdat de minister geen besluit hoefde te nemen op het verzoek tot wijziging van het register. Eiser I en II gingen in hoger beroep bij de Raad van State, die oordeelde dat een beslissing op een verzoek tot wijziging van het Rijksmonumentenregister wel degelijk een besluit is waartegen bezwaar en beroep openstaat. De Raad van State vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en de minister.

Na het bestreden besluit van de staatssecretaris, waarin het bezwaar van eisers ongegrond werd verklaard, hebben eisers opnieuw beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de monumentale waarden van het pand nog steeds aanwezig zijn, en dat het algemeen belang van het behoud van het monument zwaarder weegt dan het belang van eisers om het pand te schrappen uit het register. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen voldoende onderbouwing is voor de stelling van eisers dat het pand geen monumentale waarde meer heeft. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3020

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 2] en [eiser 1] , uit [woonplaats] , eisers,

en

de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

1. Eiser [eiser 1] (hierna: eiser I) heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de rechtsvoorganger van verweerder) bij brief van 18 maart 2021 verzocht om het Rijksmonumentregister (hierna: het register) te wijzigen door het pand aan de [adres 1] en [adres 2] , monumentnummer [monumentnummer] , eruit te schrappen als rijksmonument. Ten tijde van dit verzoek was [eiser 2] (hierna: eiser II) als vader van [eiser 1] de eigenaar en bewoner van het woonhuis.
2. De minister heeft bij brief van 28 april 2021 aangegeven niet op het verzoek in te gaan, omdat de brief van eiser I geen nieuwe inzichten biedt die kunnen leiden tot het schrappen van het monument uit het register. Eiser I heeft vervolgens bij brief van 6 juni 2021 bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de minister in diens brief van 28 april 2021.
3. De minister heeft het bezwaar bij besluit van 22 juli 2021 niet-ontvankelijk verklaard en daarbij aangegeven dat de brief van 28 april 2021 geen besluit is in de zin artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Bij brief van 27 augustus 2021 heeft eiser I vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
4. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 20 december 2022 het beroep van eiser I ongegrond verklaard, omdat de brief van de minister van 28 april 2021 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank heeft overwogen dat de minister op grond van artikel 3.4 van de Erfgoedwet ambtshalve wijzigingen kan aanbrengen in het register, maar dat de minister geen besluit hoeft te nemen op een verzoek tot wijziging van het register. De rechtbank heeft verder overwogen dat de brief van 28 april 2021 slechts een informatieve brief was aan eiser I en dat de minister het bezwaar van eiser I dan ook terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Eisers hebben tegen deze uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Bij uitspraak van 10 april 2024 heeft de Afdeling overwogen dat er aanleiding bestaat om terug te komen van wat is overwogen in een eerdere Afdelingsuitspraak van 30 september 2015, en geoordeeld dat een beslissing op een verzoek tot wijziging van het Rijksmonumentenregister wèl een besluit is waartegen bezwaar en beroep open staat. Het hoger beroep van eiser is daarom gegrond verklaard. Daarbij zijn de uitspraak van de rechtbank van 20 december 2022 en het besluit van de minister van 22 juli 2021, inhoudende een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eisers, vernietigd.
6. Bij besluit van 28 mei 2024 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het besluit van 28 april 2021 gehandhaafd.
7. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 23 september 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
8. De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser I en mr. [naam 1] namens verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
9. In 1979/1980 is de beschermde monumentale boerderij van eisers zonder vergunning verbouwd. De Rijksdienst voor de monumentenzorg heeft onder andere bij brief van 15 februari 1980 laten weten dat het pand zal worden voorgedragen voor afvoering van de lijst van beschermde monumenten, omdat van de monumentale waarde vrijwel niets is overgebleven. Een besluit in die zin is echter vervolgens nooit genomen.
10. Eiser I heeft op 11 december 2020 telefonisch contact gehad met verweerder en verzocht om [adres 1] te schrappen als rijksmonument. Bij brief van
1 maart 2021 heeft verweerder meegedeeld niet op dat verzoek in te gaan. Op 18 maart 2021 heeft eiser I hetzelfde verzoek schriftelijk gedaan, waarop verweerder met de brief van 28 april 2021 heeft gereageerd.
Standpunt verweerder
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de betreffende boerderij op basis van de huidige feitelijke situatie nog voldoende monumentale waarden vertegenwoordigt om de status van rijksmonument te behouden. Daarmee bestaat een algemeen belang om de bescherming in stand te houden. Verder is ook met behoud van de (monumentale waarden van de) boerderij een plan te verwezenlijken voor het vestigen van een supermarkt. Verweerder is dan ook van oordeel dat het algemene belang zwaarder dient te wegen dan het belang van eisers om zonder beperking over het pand te kunnen beschikken.
Standpunt eisers
12. Er is nooit subsidie voor het pand aangevraagd omdat eisers tot voor enkele jaren terug altijd gemeend hebben dat het pand geen monument meer was. Eisers blijven van mening dat de boerderij geen monument meer is omdat zij steeds hebben gehandeld alsof geen sprake was van een monument. Bovendien staat in de brief van 1980 duidelijk vermeld dat het pand niet meer in aanmerking komt voor subsidie en voorgedragen is om van de lijst te worden afgevoerd.
13. Na de uitspraak van de rechtbank van 20 december 2022 zijn eisers subsidieaanvragen onder ogen gekomen waarop de naam [eisers] en het bankrekeningnummer van de gemeente Staphorst staan. Dat de monumentencommissie een subsidie verstrekt zal hebben, is een fout van deze commissie. Door deze fout worden eisers er nu mee opgezadeld dat het pand een monument is. Eisers beroepen zich in dit verband wederom op de brief uit 1980 en verzoeken het pand direct van de lijst van beschermde monumenten af te voeren.
14. Indien de rechtbank hierover anders beslist, verzoeken eisers de rechtbank om de monumentencommissie opdracht te geven om de betreffende gelden terug te eisen van de gemeente Staphorst en deze gelden vervolgens over te boeken op de bankrekening van eisers.
De inhoud van de brief van 15 februari 1980 van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.
15. In bezwaar en in beroep heeft eiser meerdere keren naar de brief van 15 februari 1980 verwezen. In deze brief staat het volgende:
“Daar door de laatste verbouwing(en) het pand dermate is verminkt dat van de monumentale waarde vrijwel niets meer is overgebleven, zal ik het pand voordragen voor de afvoering van de lijst van beschermde monumenten.”
16. De Afdeling is in zijn uitspraak van 10 april 2024 (inzake het hoger beroep van eisers) ingegaan op deze brief. De Afdeling overweegt hierover het volgende in rechtsoverweging 5:
“De brief van 15 februari 1980 vermeldt de afwijzing van een vergunningsaanvraag om
het monument [adres 1] aan te mogen passen. De brief vermeldt daarnaast dat het monument zal worden voorgedragen voor afvoering van de lijst van beschermde monumenten. De Afdeling is het met de staatssecretaris eens dat in de brief slechts het voornemen wordt vermeld om de procedure tot uitvoering te starten, maar dat daar geen gevolg aan is gegeven. Van een adviesaanvraag of wijzigingsverzoek is niet gebleken.
Er is geen sprake van toepassing van het overgangsrecht en de rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat op deze zaak de Erfgoedwet van toepassing is.”
17. De rechtbank sluit zich bij deze rechtsoverweging van de Afdeling aan. Dit betekent dat de stelling van eiser dat reeds jarenlang geen sprake meer is van een monument, door de rechtbank niet wordt gevolgd. Dit betekent verder dat het verzoek van eiser I van 18 maart 2021 tot afvoering van het rijksmonument, naar het oordeel van de rechtbank moet worden beoordeeld op grond van Erfgoedwet en de bijbehorende Beleidsregel aanwijzing rijksmonumenten en wijziging rijksmonumentenregister Erfgoedwet (hierna: Beleidsregel).
18. Verweerder is op basis van de waarderingscriteria zoals bedoeld in de Beleidsregel, tot de conclusie gekomen dat er nog voldoende monumentale waarden aanwezig zijn om het pand in het monumentenregister te handhaven. In de brief van 1 maart 2021 is dit uitgebreid onderbouwd en die onderbouwing is herhaald in het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat eisers de conclusie van verweerder wel hebben bestreden en hebben gewezen op de forse aantasting van het pand en op het feit dat er in [plaats] veel meer vergelijkbare boerderijen staan, maar dat eisers hun standpunt dat het pand geen monumentale waarde meer heeft, onvoldoende hebben gemotiveerd en niet hebben onderbouwd met bijvoorbeeld een deskundigenrapport. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om op verzoek van eisers over te gaan tot schrapping van het pand uit het monumentenregister.
19.
De rechtbank acht het in dit verband nog van belang dat eisers niet verweerders standpunt hebben bestreden dat in het pand, ook als het een monument blijft, een supermarkt kan worden gevestigd. Ter zitting is gebleken dat daarvoor al een concreet plan op tafel ligt waarover overeenstemming lijkt te bestaan. Ook gelet daarop kon verweerder het algemeen belang van handhaving van het pand als monument zwaarder laten wegen dat het belang van eisers om het pand te schrappen uit het monumentenregister. Dat eisers hierdoor hogere kosten moeten maken bij de verbouwing, maakt dit niet anders.
20. Bij herhaling hebben eisers naar voren gebracht dat het heel vreemd is dat er met gebruikmaking van voor hen onbekende handtekeningen meerdere jaren subsidie aan de gemeente Staphorst is verstrekt in verband met de monumentenstatus van het pand, terwijl deze subsidiegelden nooit zijn doorbetaald aan eisers. Wat hier verder ook van zij, naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het al dan niet betaald zijn van een monumentensubsidie voor het pand in de afgelopen jaren, van enige invloed is geweest op de beslissing van verweerder om het pand niet te schrappen uit het register.
21. Voor het overige valt de discussie over de subsidiebetaling buiten de omvang van het geding. De rechtbank kan en zal daar dan ook niet verder op ingaan.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, voorzitter, en mr. J.H.M. Hesseling en mr. A. Oosterveld, leden, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
De voorzitter is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.