Op 5 november 2024 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die schuldig was bevonden aan medeplegen van witwassen en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 6.384.150,00 bedraagt en heeft hem de verplichting opgelegd om € 6.000.000,00 aan de Staat te betalen. De vordering van de officier van justitie werd behandeld op een openbare terechtzitting op 25 september 2024, waar de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, aanwezig was. De officier van justitie stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat moest worden op het genoemde bedrag, terwijl de verdediging betwistte dat een deel van dit bedrag als wederrechtelijk verkregen kon worden aangemerkt.
De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld, waarbij gebruik werd gemaakt van een eenvoudige kasopstelling. De verdediging had geen verweer gevoerd tegen de berekening, maar stelde dat een bedrag van € 1.033.445,00 niet als wederrechtelijk verkregen kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat de verdediging onvoldoende onderbouwd had dat de getuigen die zij wilde horen, relevant bewijs konden leveren. De rechtbank heeft de betalingsverplichting verlaagd met € 384.150,00 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de beslissing op de ontnemingsvordering, maar heeft de vordering in grote lijnen toegewezen.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht hebben beoordeeld. De rechtbank heeft in haar beslissing ook verwezen naar eerdere uitspraken en de noodzaak om binnen een redelijke termijn te beslissen, zoals gewaarborgd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen.