ECLI:NL:RBOVE:2024:5741

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
08.960003.18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot witwassen

Op 5 november 2024 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die schuldig was bevonden aan medeplegen van witwassen en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 6.384.150,00 bedraagt en heeft hem de verplichting opgelegd om € 6.000.000,00 aan de Staat te betalen. De vordering van de officier van justitie werd behandeld op een openbare terechtzitting op 25 september 2024, waar de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, aanwezig was. De officier van justitie stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat moest worden op het genoemde bedrag, terwijl de verdediging betwistte dat een deel van dit bedrag als wederrechtelijk verkregen kon worden aangemerkt.

De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld, waarbij gebruik werd gemaakt van een eenvoudige kasopstelling. De verdediging had geen verweer gevoerd tegen de berekening, maar stelde dat een bedrag van € 1.033.445,00 niet als wederrechtelijk verkregen kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat de verdediging onvoldoende onderbouwd had dat de getuigen die zij wilde horen, relevant bewijs konden leveren. De rechtbank heeft de betalingsverplichting verlaagd met € 384.150,00 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de beslissing op de ontnemingsvordering, maar heeft de vordering in grote lijnen toegewezen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht hebben beoordeeld. De rechtbank heeft in haar beslissing ook verwezen naar eerdere uitspraken en de noodzaak om binnen een redelijke termijn te beslissen, zoals gewaarborgd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.960003.18
Datum vonnis: 5 november 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1962 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 6.384.150,00.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 25 september 2024. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.A. Prins, advocaat in 's-Hertogenbosch, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 25 september 2024 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op een bedrag van € 6.384.150,00 en dat de betalingsverplichting € 6.000.000,00 bedraagt.
De raadsman heeft primair verzocht het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde enkele getuigen te horen. De raadsman heeft subsidiair aangevoerd, voor het geval het onderzoek niet wordt geschorst, dat het niet aannemelijk is geworden dat het geldbedrag van € 1.033.445,00, bestaande uit de betalingen aan [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V., wederrechtelijk verkregen voordeel betreft.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van 10 december 2018 veroordeeld voor de misdrijven: medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd, en witwassen.
3.2
De beoordeling van het verzoek om getuigen te horen
Ten aanzien van het verzoek van de verdediging om getuigen te horen, overweegt de rechtbank dat de verdediging onvoldoende onderbouwd heeft dat deze getuigen iets kunnen verklaren wat in redelijkheid van belang zou kunnen zijn voor enige in deze ontnemingsprocedure te nemen beslissing, waarbij de rechtbank ten aanzien van de reeds eerder verzochte getuigen verwijst naar hetgeen zij hieromtrent heeft overwogen in haar beslissing van 6 februari 2024. De rechtbank wijst het verzoek van de verdediging af.
3.3
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het met deze vordering
samenhangende strafdossier en het in de onderhavige zaak opgemaakte Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 13 november 2020 [1] .
De officier van justitie is voor het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van een eenvoudige kasopstelling. Bij een eenvoudige kasopstelling worden de totale contante uitgaven afgezet tegen de beschikbare legale contante gelden over een bepaalde periode. Indien de totale contante uitgaven groter zijn dan de beschikbare legale contante gelden, is sprake van uit onbekende bron afkomstige contante ontvangsten. Dit negatieve resultaat dient te worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel.
Volgens het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel bedroeg het legale contante beginsaldo van veroordeelde aan het begin van de onderzochte periode
€ 8.630,00. De kasopstelling gaat verder uit van de volgende bedragen:
- contante uitgaven: € 325.084,00 [2] ;
- contante stortingen: € 2.541.500,00 [3] ;
- contant geld in de woning: € 95.845,00 [4] ;
- externe bankoverboekingen (contant gestort of gegeven): € 2.580.350,00 [5] ;
- contante uitgave aandelen Vhicorp SA: € 250.000,00 [6] ;
- contante uitgaven 3 snelle motorboten: (geschat) € 600.000,00 [7] .
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt in totaal gesteld op een bedrag van € 6.384.150,00.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de hiervoor beschreven berekening. De verdediging heeft slechts gesteld dat een bedrag van € 1.033.445,00 niet kan worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat in strafzaken tegen de heer [naam] en [bedrijf 4] B.V. niet is aangenomen dat sprake was van witwassen van ditzelfde bedrag (bestaande uit betalingen op
20 september 2017 van recyclingbedrijf [bedrijf 4] B.V. aan [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V.).
De rechtbank is van oordeel dat de vrijspraak van [naam] en [bedrijf 4] B.V. niet met zich brengt dat de veroordeelde zich eveneens niet schuldig heeft gemaakt aan witwassen van het genoemde bedrag. Voor het vaststellen of sprake is van witwassen zijn meerdere feiten en omstandigheden van belang en de verdediging heeft niets gesteld over de vraag in hoeverre de feiten en omstandigheden in de verschillende strafzaken overeenkomen. Van groot belang is verder dat de rechtbank in de strafzaak tegen de veroordeelde heeft geoordeeld dat hij zich wél schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van deze geldbedragen met een totaalwaarde van € 1.033.445,00. Nu de verdediging niets heeft aangevoerd waaruit blijkt dat de bedragen afkomstig zijn van legale inkomsten, oordeelt de rechtbank dat het bedrag moet worden meegenomen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het aannemelijk is dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 6.384.150,00.
3.4
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna te noemen: EVRM) het recht van iedere veroordeelde is gewaarborgd dat binnen een redelijke termijn op de ontnemingsvordering wordt beslist.
In deze zaak is de redelijke termijn ruimschoots overschreden. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de betalingsverplichting te verminderen met een bedrag van € 384.150,00.
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 6.000.000,00.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 6.384.150,00;
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van een bedrag van € 6.000.000,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. de Loor, voorzitter, mr. S.K. Huisman en
mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, opgesteld door Team FinEc-Fraude 1, van de Dienst Landelijke Recherche (onderzoek 26Ephraim), met bijlagen.
2.Pagina 6
3.Pagina 27-32
4.Pagina 12
5.Pagina 28
6.Pagina 85
7.Pagina 81-91