ECLI:NL:RBOVE:2024:5737

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
08.246034.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor poging tot brandstichting en bedreiging met levensgevaar

Op 5 november 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 39-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot opzettelijk brand stichten en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. De verdachte heeft op 23 september 2023 in Kampen geprobeerd zijn woning in brand te steken, wat levensgevaar voor omwonenden met zich meebracht. Hij had meer dan tweehonderd liter benzine gekocht en dreigde zijn vrouw en kinderen iets aan te doen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en TBS noodzakelijk maakte. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 9.623,91 aan het slachtoffer, die als benadeelde partij was opgetreden. De rechtbank heeft de dagvaarding voor een deel nietig verklaard, maar de overige feiten als bewezen beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.246034.23 (P)
Datum vonnis: 5 november 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] ,
nu verblijvende in de [locatie 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4 januari 2024, 19 maart 2024, 11 juni 2024, 3 september 2024 en 22 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. K. Kok, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de door [slachtoffer] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer] door mr. [naam 1] is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair:geprobeerd heeft om brand te stichten in zijn woning, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de buurtbewoners en omwonenden te duchten was;
feit 1 subsidiair: voorbereidingshandelingen heeft gepleegd gericht op deze brandstichting;
feit 2:voorbereidingshandelingen heeft gepleegd gericht op de brandstichting in de woning van zijn schoonouders, en op moord en doodslag;
feit 3: mevrouw [slachtoffer] heeft bedreigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 23 september 2023 te Kampen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning(en) gelegen aan de [adres 2] en/of de [adres 3] en/of,
- levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander, te weten buurtbewoners en/of omwonenden te duchten was,

immers heeft hij, verdachte, de vloer van een of meerdere kamer(s) van de woning gelegen aan de [adres 1] overgoten met benzine, althans een soortgelijke (brandbare) vloeistof terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 september 2023 te Kampen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting (als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht) in het pand gelegen aan de [adres 1] , opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten meerdere vaten en/of kannen bevattende benzine, althans een soortgelijke (brandbare) vloeistof en/of een voertuig bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad, vervolgens met voornoemde vaten en/of kannen in het voertuig naar de woning gelegen aan de [adres 1] te rijden en/of uit deze voornoemde vaten en/of kannen benzine, althans een soortgelijke (brandbare) vloeistof in meerdere kamers van die woning te gieten en/of te besprenkelen;
2.
hij op of omstreeks 23 september 2023 te Kampen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting, moord en/of doodslag (als bedoeld in artikel 157, artikel 287 en/of artikel 289 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
- twee of meerdere vaten en/of kannen bevattende benzine, althans een soortgelijke (brandbare) vloeistof en/of
- een voertuig met daarin voornoemde vaten en/of kannen bestemd tot het begaan van dat misdrijf,

heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad met het voornemen om daarmee naar de woning van zijn schoonouders te rijden en het voertuig daar in brand te steken;

3.
hij op een of meerdere momenten in of omstreeks 29 april 2023 tot en met 23 september 2023 te Kampen [slachtoffer] heeft bedreigd met
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstond, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling, en/of
- brandstichting,

door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen:

- “als ik jou verlies dan rij ik tegen een boom en dan neem ik jullie allemaal mee” en/of
- “ik rits je hele gezicht open”, en/of
- “geniet nog maar van je kinderen want straks zijn ze er niet meer”, en/of
- “over een half jaar zijn jullie niet meer samen” en/of
- “ik steek het huis in de fik en als we gaan, dan gaan we met z’n allen", althans

woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3. De voorvragen

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de dagvaarding met betrekking tot feit 2 partieel nietig verklaard dient te worden, omdat deze onvoldoende feitelijk en concreet is en daarmee niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat in de tenlastelegging enkel staat vermeld dat verdachte het voornemen had om met het voertuig naar de woning van zijn schoonouders te rijden en daar het voertuig in brand zou steken, maar dat in de tenlastelegging niet feitelijk is omschreven hoe hiermee moord dan wel doodslag teweeg kan worden gebracht. Bovendien zijn in de tenlastelegging geen namen genoemd van de personen waarop dit feit dan zou zijn gericht. Gelet hierop dient de tenlastelegging volgens de raadsman voor wat betreft de voorbereiding van moord en doodslag nietig te worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie kan zich in voorgaande redenering van de raadsman vinden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Een dagvaarding moet een opgave inhouden van het feit dat wordt ten laste gelegd en die opgave moet voldoende feitelijk en voldoende duidelijk zijn. Of aan die eisen is voldaan, hangt af van de bewoordingen waarin de tenlastelegging is gesteld en het dossier waarop zij is gebaseerd.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging niet voldoet aan de eis van voldoende duidelijkheid voor zover het gaat om de onder feit 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen gericht op moord en doodslag. De rechtbank volgt het verweer van de raadsman op dit punt. De rechtbank verklaart de dagvaarding daarom ten aanzien van deze onderdelen van de tenlastelegging nietig.
De dagvaarding is voor wat betreft de overige onder feit 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen die gericht zijn op de brandstichting wel geldig en de rechtbank zal hieronder daarom alleen dit onderdeel van het onder feit 2 ten laste gelegde feit inhoudelijk beoordelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor wat betreft de overige feiten geldig is. De rechtbank is verder bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegd schriftelijk requisitoir, op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman geen opmerkingen.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen gericht op brandstichting heeft de raadsman ook geen opmerkingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten is geen vrijspraak bepleit en is sprake van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring van deze feiten hebben geleid in de bijlage bij dit vonnis.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair.
hij op 23 september 2023 te Kampen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woningen gelegen aan de [adres 2] en de [adres 3] en
- levensgevaar en gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander, te weten buurtbewoners en omwonenden, te duchten was,
immers heeft hij, verdachte, de vloer van meerdere kamers van de woning gelegen aan de [adres 1] overgoten met benzine, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 23 september 2023 te Kampen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting, als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht, opzettelijk voorwerpen, stoffen en vervoermiddelen, te weten
- twee vaten bevattende benzine en
- een voertuig met daarin voornoemde vaten bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad met het voornemen om daarmee naar de woning van zijn schoonouders te rijden en het voertuig daar in brand te steken;
3.
hij op meerdere momenten in de periode van 29 april 2023 tot en met 23 september 2023 te Kampen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en brandstichting door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen:
- “als ik jou verlies dan rij ik tegen een boom en dan neem ik jullie allemaal mee” en
- “ik rits je hele gezicht open” en
- “geniet nog maar van je kinderen want straks zijn ze er niet meer” en
- “over een half jaar zijn jullie niet meer samen” en
- “ik steek het huis in de fik en als we gaan, dan gaan we met z’n allen".
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 46, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
poging tot opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
en
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 2
het misdrijf:
voorbereiding van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
feit 3
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
en
bedreiging met brandstichting.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden wordt opgelegd, met daaraan verbonden de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarbij heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd en verzocht te bepalen dat de maatregel van ongemaximeerde duur is.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, genoemd in artikel 38z Sr, wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om te volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest, die eindigt op 1 december 2024. Dit is de datum dat verdachte bij de forensisch psychiatrische kliniek (hierna: FPK) [locatie 2] kan worden geplaatst, zodat verdachte zo spoedig mogelijk de hulp en behandeling krijgt die hij nodig heeft. De raadsman heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat verdachte al twee keer een poging heeft gedaan om zichzelf van het leven te beroven.
De raadsman heeft bepleit dat daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. Verdachte is bereid om zich aan deze voorwaarden te houden, ook als deze eventueel in het kader van TBS met voorwaarden worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten en relevante omstandigheden
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
In de meivakantie (omstreeks 29 april 2023) heeft verdachte zijn vrouw [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) in vrij concrete bewoordingen gedreigd om haar en hun kinderen van het leven te beroven als zij hem zou verlaten.
Op 23 september 2023 heeft verdachte geprobeerd om zijn woning in brand te steken nadat [slachtoffer] die middag te kennen had gegeven dat zij de scheiding in gang wilde zetten. Verdachte heeft eerst wederom gedreigd [slachtoffer] en de kinderen iets aan te zullen doen. [slachtoffer] heeft daarop met de kinderen de woning verlaten en is naar haar ouders vertrokken. Verdachte heeft later die dag meer dan tweehonderd liter benzine gekocht. Vervolgens heeft hij eerst verspreid in de woning blikken met daarin benzine neergezet. Hierna is hij op zolder begonnen met het uitgieten van de benzine en hij was van plan om dit op elke verdieping te doen. Toen hij bezig was om de benzine op de eerste verdieping uit te gieten, is hij door benzinedampen buiten bewustzijn geraakt. Op dat moment was voor de naastgelegen woning een buurtbarbecue aan de gang waaraan ongeveer dertig personen, waaronder 10 tot12 kinderen, deelnamen.
Volgens de metingen van de brandweer was door het uitgieten van de benzine sprake van een zodanige vermenging tussen brandstof en zuurstof dat al bij een vonkje een explosieve verbranding had kunnen optreden en vervolgens had de brand zich tot een inferno kunnen ontwikkelen, met alle gevolgen van dien voor de personen die zich in de nabijheid van de woning bevonden en belendende woningen. Een vonkje was daarbij al snel gemaakt, door bijvoorbeeld een lichtschakelaar in de woning om te zetten.
Bezorgde vrienden hebben verdachte op tijd in de woning gevonden, verdachte uit de woning gehaald en de nooddiensten gealarmeerd. Ook deze vrienden hadden gewond kunnen raken, of erger. Al met al heeft verdachte door zijn handelen een levensgevaarlijke situatie voor anderen doen ontstaan.
Verdachte wilde, nadat hij de woning in brand had gestoken, met zijn bus naar het huis van zijn schoonouders rijden, waar op dat moment zijn vrouw en kinderen verbleven. Verdachte wilde daar de bus met zichzelf daarin in brand steken. De voorbereidingen daartoe had hij al getroffen door vaten met benzine in de bus te laden.
Er heeft uiteindelijk geen brand plaatsgevonden, maar dat is niet door toedoen van verdachte. Het hoeft verder geen betoog dat een dergelijke afschuwelijke gebeurtenis een enorme impact heeft gehad op iedereen die hierbij betrokken is geweest, zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting door [slachtoffer] voorgelezen slachtofferverklaring. Zij is nog steeds bang dat verdachte zijn bedreigingen om haar en de kinderen iets aan te doen alsnog ten uitvoer gaat brengen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte van 23 september 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Het dossier bevat diverse rapportages over verdachte, waaronder een pro Justitia rapportage van gezondheidspsycholoog dr. R.W. Blaauw van 13 december 2023 en een pro Justitia rapportage van psychiater dr. T.W.D.P. van Os van 9 juli 2024.
Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Blaauw heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ernstige, recidiverende depressieve stoornis en een stoornis in het gebruik van een amfetamineachtig middel.
Van Os heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken, een stoornis in het gebruik van een amfetamineachtig middel en een dysthyme stoornis (een chronisch depressief gevoel).
Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Blaauw adviseert verdachte de feiten 1 en 3 in (licht) verminderde mate toe te rekenen. Blaauw geeft geen advies over het toerekenen van feit 2 en schat het recidiverisico in als matig indien verdachte niet wordt behandeld.
Blaauw adviseert een klinische behandeling in het kader van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Indien de strafoplegging dit niet zou toelaten, adviseert Blaauw om dit op te leggen in het kader van TBS met voorwaarden.
Van Os adviseert verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen en schrijft dat verdachtes' narcistische persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken ertoe leidt dat
afhankelijkheidsrelaties onder druk komen te staan, omdat deze niet zullen voldoen aan de eisen die verdachte hieraan stelt ten behoeve van het handhaven van de illusie van perfectie. Breuken in relaties leiden bij verdachte tot krenking, teleurstelling, verlatingsangst en inadequate reparaties met acting-out van narcistische woede (agressie naar anderen) of depressie (zelfmoord(poging)). Het middelengebruik (inadequate coping) faciliteert de destructieve acting out. Van Os schat het recidiverisico op gewelddadig gedrag in de toekomst in als hoog indien verdachte niet wordt behandeld.
Van Os adviseert om een gedwongen klinische behandeling op te leggen in een gespecialiseerde gesloten forensische setting met een beveiligingsniveau van een FPK. Hij adviseert dat deze klinische behandeling in het kader van een TBS maatregel plaatsvindt, omdat alleen deze vergaande juridische maatregel voldoende garanties lijkt te geven om het gevaar terug te dringen en behandeling en resocialisatie te realiseren.
Van Os is van mening dat indien verdachte zich aan de voorwaarden conformeert een TBS
met voorwaarden voldoende garanties en behandelmogelijkheden biedt.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op een door reclasseringswerker [reclasseringswerker 1] opgemaakt reclasseringsrapport van 5 maart 2024 en de daarop door reclasseringswerker
[reclasseringswerker 2] ter zitting van 19 maart 2024 gegeven toelichting.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op een door reclasseringswerker [reclasseringswerker 2] opgemaakt maatregelrapport van 15 oktober 2024 waarin de reclassering adviseert om aan verdachte TBS met voorwaarden op te leggen.
Volgens de reclassering maken het hoge recidiverisico en de vastgestelde (complexe) psychiatrische problematiek van verdachte dat een gegarandeerde (bij aanvang klinische) behandeling noodzakelijk wordt geacht. Het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling biedt volgens de reclassering onvoldoende borging voor de benodigde behandeling.
De reclassering adviseert de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en daarnaast de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Toerekenbaarheid en op te leggen gevangenisstraf
Voor wat betreft de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte neemt de rechtbank voormelde conclusies op de in de rapportages daarvoor uiteengezette gronden over en maakt zij het oordeel van de gedragsdeskundigen tot het hare. De rechtbank acht verdachte ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd.
De aard en ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten zouden door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend worden.
Rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte acht de rechtbank een gevangenisstraf zoals die door de officier van justitie is geëist passend en geboden. De rechtbank zal verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren op te leggen.
TBS maatregel
De rechtbank stelt vast dat de deskundigen het erover eens zijn dat verdachte behandeling nodig heeft. De deskundige Van Os adviseert dat dit in het kader van TBS met voorwaarden kan plaatsvinden, indien verdacht zich aan de voorwaarden conformeert.
Ook door de reclassering wordt dit kader geadviseerd.
Vooropgesteld dient te worden dat aan vier voorwaarden moet zijn voldaan, wil aan een verdachte op grond van 37a Sr de maatregel TBS kunnen worden opgelegd.
Bij de verdachte dient ten tijde van het begaan van het strafbare feit sprake te zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het betreffende feit dient voorts een misdrijf te betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel te behoren tot een van de misdrijven zoals specifiek in de wet (artikel 37a, eerste lid, onder 2, Sr) vermeld. Verder dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Ten slotte kan een dergelijke maatregel enkel worden opgelegd nadat de strafrechter zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
Aan deze voorwaarden is in de onderhavige zaak voldaan. De rechtbank stelt op basis van de pro Justitia rapportage van Van Os en de rapportage van de reclassering vast dat verdachte behandeld dient te worden binnen een TBS-kader en dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van die maatregel ook eist.
De rechtbank volgt Van Os en de reclassering echter niet in hun adviezen om de maatregel TBS met voorwaarden op te leggen. De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, omdat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verpleging eist.
Daartoe overweegt de rechtbank dat het om zeer ernstige delicten gaat die verdachte uit het niets heeft gepleegd en waarbij verdachte voorafgaand en na afloop van de feiten zeer zorgwekkende uitspraken heeft gedaan waarbij hij heeft gedreigd zijn vrouw en kinderen iets aan te zullen doen. Ook lijkt verdachte berekenend te werk te zijn gegaan en blijkt uit de rapportages dat hij slechts beperkt probleeminzicht heeft. Bovendien schatten de psychiater en de reclassering het recidiverisico als hoog in en zijn zij het erover eens dat een klinische behandeling in een gedwongen kader noodzakelijk is om een herhaling van dit gewelddadige gedrag van verdachte in de toekomst te voorkomen.
De rechtbank heeft niet het vertrouwen dat verdachte zich aan de geadviseerde voorwaarden zal houden. Verdachte heeft zich weliswaar bereid getoond om mee te werken, maar naar het oordeel van de rechtbank is deze bereidheid onvoldoende betrouwbaar en duurzaam. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte bij de reclassering veel op- en aanmerkingen op deze voorwaarden had en ook op de zitting van 22 oktober 2024 nog de nodige opmerkingen had ten aanzien van de op te leggen voorwaarden.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de nodige terugdringing van het recidiverisico en de bescherming van de maatschappij niet anders kan plaatsvinden dan door middel van het opleggen van TBS met dwangverpleging. Deze maatregel biedt in dit geval de meeste waarborgen voor risicoreductie.
Ongemaximeerde TBS maatregel
Nu de onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen zal de rechtbank de TBS maatregel ongemaximeerd opleggen.
Maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking
Voorts ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een gedragsbeïnvloedende- en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen zoals door de reclassering is geadviseerd.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een dergelijke maatregel is voldaan. De rechtbank gelast immers de terbeschikkingstelling van verdachte.
Door het opleggen van deze maatregel wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na afloop van de TBS-maatregel onder toezicht te stellen indien dat noodzakelijk is in verband met de op dat moment bestaande risico’s.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Zij heeft daarvoor mr. [naam 2] gemachtigd, die zich ter zitting van 22 oktober 2024 door haar kantoorgenoot mr. [naam 1] heeft laten waarnemen.
De benadeelde partij vordert, na aanpassingen bij brief van 10 oktober 2024, verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 87.650,11 (zevenentachtig duizend zeshonderdvijftig euro en elf eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade ten bedrage van € 77.650,11 bestaat uit de volgende posten:
- eigen risico 2024 € 348,51
- eigen risico 2023 € 385,00
- schade aan auto € 150,00
- kosten woning € 28.604,77
- kosten eten familie/opruimen woning € 134,85
- kosten kleding € 1.390,40
- gederfde inkomsten € 41.386,58
- kosten kinderopvang € 5.250,00
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 10.000,00 gevorderd.
Ter zitting heeft de benadeelde partij zich ten aanzien van de post ‘kosten woning’ subsidiair op het standpunt gesteld dat deze post kan worden gehalveerd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen, met uitzondering van de post ‘schade aan auto’, omdat de vernieling van deze auto niet op de tenlastelegging staat. Verder heeft de officier van justitie gevorderd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter zitting het woord gevoerd overeenkomstig een door hem overgelegd stuk waarin hij tot een schadebedrag van € 25.764,68 komt. Verdachte heeft zich daarbij onder meer op het standpunt gesteld dat hij onder huwelijkse voorwaarden is getrouwd waardoor een deel van de goederen die volgens de benadeelde partij beschadigd zouden zijn niet tot de huwelijksgemeenschap behoren maar dat deze goederen aan verdachte zelf toebehoren. Verder heeft verdachte zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde er zelf voor heeft gekozen om geen arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten en dat zij enkel zoveel uren als zzp’er heeft kunnen werken omdat verdachte voor de kinderen zorgde wat na de scheiding niet meer het geval zal zijn.
De raadsman van verdachte heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, aanvullend op het volgende standpunt gesteld.
Ten aanzien van de posten ‘eigen risico 2023’, ‘eigen risico 2024’, ‘kosten eten familie/opruimen woning’ en ‘kosten kleding’ heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de post ‘schade aan auto’ heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in deze post niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vernieling van deze auto niet op de dagvaarding staat.
Ten aanzien van de post ‘kosten woning’ heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de woning verkocht gaat worden zonder dat de herstelwerkzaamheden gedaan gaan worden en dat verdachte dus de helft van deze schade draagt. Verder heeft verdachte het bed en het beddengoed zelf voor het huwelijk gekocht waardoor deze goederen buiten de huwelijksgemeenschap vallen en alleen aan verdachte toebehoren. Verder bestrijdt verdachte dat de benadeelde partij de ski’s en skischoenen nodig had en staat er ook geen datum op de aankoopbon. De raadsman stelt dat volgens verdachte voor wat betreft de post ‘kosten woning’ een bedrag van € 10.741,38 resteert.
Ten aanzien van de post ‘gederfde inkomsten’ heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in deze post, waarbij hij stelt dat het causale verband tussen het handelen van verdachte en het niet meer als zzp’er kunnen werken door de benadeelde partij onvoldoende is aangetoond. Verder stelt de raadsman dat de benadeelde partij na de scheiding niet meer de door haar gevorderde uren als zzp’er kan werken, omdat verdachte de zorg die hij in het huwelijk op zich nam dan weg valt en door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd welke uren de benadeelde partij nog wel kon werken als het voorval niet zou zijn gebeurd en verdachte en de benadeelde partij kort na het voorval zouden zijn gescheiden.
Tot slot heeft de raadsman betoogd dat de huwelijkse voorwaarden niet zijn ingebracht waardoor niet duidelijk is of daarin afspraken over verrekening van de inkomsten als zzp’er zijn gemaakt.
Ten aanzien van de post ‘kosten kinderopvang’ heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze post niet is onderbouwd en dat de benadeelde partij daarom in deze post niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat niet is gesteld op welke rechtsgrond de vordering is gebaseerd.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade gematigd dient te worden tot een bedrag van € 7.500,00.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Wat betreft de gevorderde materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De opgevoerde schadeposten ‘eigen risico 2023’, ‘eigen risico 2024’ en ‘kosten kleding’ zijn niet betwist en voldoende onderbouwd. De rechtbank zal deze onderdelen van de vordering daarom toewijzen.
Ten aanzien van de post ‘schade aan auto’ ontbreekt het rechtstreekse verband met het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De onder de post ‘kosten woning’ opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat verdachte en zijn raadsman deze post gemotiveerd hebben betwist door te stellen dat sprake is van huwelijkse voorwaarden en dat dit invloed heeft op de goederenrechtelijke positie van verdachte en de benadeelde partij.
De onder de posten ‘kosten eten familie/opruimen woning’ en ‘kosten kinderopvang’ opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade niet is onderbouwd.
De onder de post ‘gederfde inkomsten’ opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat door en namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist en omdat deze door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de schadeposten ‘kosten woning’, ‘kosten eten familie/opruimen woning’, ‘kosten kinderopvang’ en ‘gederfde inkomsten’ alsnog nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in deze posten niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter zitting gesteld dat de vordering is gegrond op ‘aantasting in de persoon op andere wijze’. Het verweer van de raadsman van verdachte dat niet is gesteld op welke rechtsgrond de vordering is gebaseerd, wordt daarom verworpen.
Voor toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op een aantasting in de persoon op andere wijze is het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Geestelijk letsel levert in het algemeen pas een aantasting in de persoon op indien bij het slachtoffer sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het moet in elk geval gaan om ‘naar objectieve maatstaven’ vast te stellen psychische klachten ontstaan in verband met de omstandigheden van het geval.
Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van de strafbare feiten voor een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis in behandeling is geweest bij een GZ-psycholoog van de HSK groep. Gelet hierop is voldoende onderbouwd dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze.
De rechtbank ziet in dit geval, gelet op alle omstandigheden van het geval, aanleiding om de immateriële schade naar billijkheid vast te stellen op een bedrag van € 7.500,00.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het gevorderde toewijzen tot een bedrag van
€ 9.623,91 (bestaande uit € 2.123,91 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade) en te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 23 september 2023.
De benadeelde partij zal voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten eis toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 83 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a, 37b, 38e, 38z en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
geldigheid dagvaarding
  • verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, voor zover het gaat om de voorbereidingshandelingen die zijn gericht op moord en doodslag;
  • verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair, het misdrijf:
poging tot opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen
gevaar voor goederen te duchten isen
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl
daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten
is;
feit 2, het misdrijf:
voorbereiding van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor te duchten is;
feit 3, het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegden
bedreiging met brandstichting;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregelen
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van
overheidswege zal worden verpleegd;
- legt aan verdachte op de maatregel
strekkende tot gedragsbeïnvloeding en
vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z Sr;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij (feiten 1 primair en 3) toe tot een bedrag van € 9.623,91 (bestaande uit € 2.123,91 materiële schade en € 7.500,00 immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (feiten 1 primair en 3) van een bedrag van € 9.623,91, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2023;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 9.623,91, (zegge: negenduizendzeshonderddrieëntwintig euro en eenennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 83 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat benadeelde partij voor het overige een deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. de Jong, voorzitter, mr. S.H. Peper en mr. A.N. Neumann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024.
Mr. C.J. de Jong is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023-2023440877. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van feit 1 primair:
1. Het proces-verbaal ter terechtzitting van 19 maart 2024, inhoudende de door verdachte afgelegde bekennende verklaring;
2. Het proces-verbaal forensisch brandonderzoek woning van 25 september 2023, pagina's 21 tot en met 25, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
3. een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van de brandweer waarin de officier van dienst zijn bevindingen van het incident heeft vastgelegd, inclusief een incidentrapport van 23 september 2024, pagina’s 45 tot en met 52;
4. Het proces-verbaal van bevindingen van 26 september 2023, pagina's 72 en 73, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] ;
Ten aanzien van feit 2:
5. Het proces-verbaal ter terechtzitting van 19 maart 2024, inhoudende de door verdachte afgelegde bekennende verklaring;
6. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 26 september 2024, pagina’s 182, inhoudende de door [verdachte] afgelegde verklaring;
7. Het proces-verbaal forensisch brandonderzoek woning van 25 september 2023, pagina 22, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
Ten aanzien van feit 3:
8. Het proces-verbaal ter terechtzitting van 19 maart 2024, inhoudende de door verdachte afgelegde bekennende verklaring;
9. Het proces-verbaal verhoor getuige van 24 september 2023, pagina’s 153 tot en met 157, inhoudende de door [slachtoffer] afgelegde verklaring;
10. Het proces-verbaal verhoor getuige van 12 oktober 2023, pagina’s 169 tot en met 172, inhoudende de door [slachtoffer] afgelegde verklaring.