ECLI:NL:RBOVE:2024:5655
Rechtbank Overijssel
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot ontruiming en verkoop van gezamenlijke woning in kort geding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [partij A] en [partij B]. [partij A] vorderde ontruiming van de gezamenlijke woning en medewerking aan de verkoop, omdat de woning ingebracht was in de vennootschap onder firma (vof) die zij samen met [partij B] voerden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering tot ontruiming en verkoop werd afgewezen, omdat de woning onderdeel uitmaakt van de vof, die nog niet was vereffend. De rechter stelde vast dat de vof per 1 januari 2024 was beëindigd, maar dat de vereffening en verdeling van het vermogen nog niet had plaatsgevonden. [partij A] had gesteld dat zij geen woning meer had en dat de waarde van de woning verminderde, maar de rechter oordeelde dat de verkoop van de woning niet zou leiden tot een sneller resultaat dan het afwachten van de bodemprocedure die al aanhangig was. De voorzieningenrechter concludeerde dat [partij A] onvoldoende spoedeisend belang had bij haar vorderingen, en dat de vorderingen tot ontruiming en verkoop in dit stadium te vergaand waren. Ook de vordering van [partij B] om het voortgezet gebruik van de woning te bepalen werd afgewezen, omdat [partij B] haar belang niet had onderbouwd. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.