ECLI:NL:RBOVE:2024:5655

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
C/08/321119 / KG ZA 24-195
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming en verkoop van gezamenlijke woning in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [partij A] en [partij B]. [partij A] vorderde ontruiming van de gezamenlijke woning en medewerking aan de verkoop, omdat de woning ingebracht was in de vennootschap onder firma (vof) die zij samen met [partij B] voerden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering tot ontruiming en verkoop werd afgewezen, omdat de woning onderdeel uitmaakt van de vof, die nog niet was vereffend. De rechter stelde vast dat de vof per 1 januari 2024 was beëindigd, maar dat de vereffening en verdeling van het vermogen nog niet had plaatsgevonden. [partij A] had gesteld dat zij geen woning meer had en dat de waarde van de woning verminderde, maar de rechter oordeelde dat de verkoop van de woning niet zou leiden tot een sneller resultaat dan het afwachten van de bodemprocedure die al aanhangig was. De voorzieningenrechter concludeerde dat [partij A] onvoldoende spoedeisend belang had bij haar vorderingen, en dat de vorderingen tot ontruiming en verkoop in dit stadium te vergaand waren. Ook de vordering van [partij B] om het voortgezet gebruik van de woning te bepalen werd afgewezen, omdat [partij B] haar belang niet had onderbouwd. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/321119 / KG ZA 24-195
Vonnis in kort geding van 31 oktober 2024
in de zaak van
[partij A],
wonende in [woonplaats 1],
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
advocaat: mr. J. de Ruiter,
toevoegingsnummer: [nummer 1],
tegen
[partij B],
wonende in [woonplaats 2],
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B],
advocaat: mr. M.J.J.A. Ooms,
toevoegingsnummer: [nummer 2].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 september 2024;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
- de mondelinge behandeling van 17 oktober 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[partij A] en [partij B] hebben samen de onderneming VOF [bedrijf] gevoerd (hierna: de vof).
2.2.
In 2019 hebben [partij A] en [partij B] gezamenlijk een woning aan [adres] in [plaats] gekocht (hierna: de woning). Deze woning is ingebracht in de vof. Ook hebben zij in 2019 een samenlevingscontract gesloten.
2.3.
In december 2023 hebben partijen de samenlevingsovereenkomst beëindigd en is [partij A] uit de woning vetrokken. [partij B] is in de woning blijven wonen. Zij betaalt iedere maand huur aan [partij A].
2.4.
De vof is per 1 januari 2024 beëindigd.
2.5.
Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig, waarin [partij A] vordert om haar te machtigen om de woning te verkopen, en waarin zij tevens verdeling van de gemeenschappen, waaronder de vof, vordert.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[partij A] vordert dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
I. zal bepalen dat [partij B] binnen twee maanden na de datum van dit vonnis de woning gelegen aan de [adres] [plaats] dient te ontruimen en ontruimd te houden, zodat de woning gereed kan worden gemaakt voor bezichtiging en verkoop;
II. onder verbeurte van een dwangsom voor iedere dag dat [partij B] niet voldoet aan hetgeen onder III. (de voorzieningenrechter leest: I.) is geëist van € 5.000,00 per dag, met een maximum van € 200.000,00;
III. [partij A] zal machtigen om mede voor rekening van [partij B] alles te doen wat noodzakelijk is voor de verkoop van de onder I. genoemde onroerende zaak, zodat de woning ter verkoop kan worden aangeboden en kan worden verkocht;
IV. [partij A] zal machtigen voor het te gelde maken van de woning en te bepalen dat dit vonnis komt in de plaats van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van [partij B] om de woning te verkopen;
V. zal bepalen dat deze beslissing in de plaats komt van de voor eigendomsoverdracht vereiste levering van de onroerende zaak en de aflossing van de hypotheekschuld noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [partij B];
VI. met veroordeling van [partij B] in de proceskosten.
3.2.
[partij B] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [partij A], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure.
in reconventie
3.3.
[partij B] vordert dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat [partij B] gedurende tenminste zes maanden na de vereffening en liquidatie van de vof, danwel na de datum van dit vonnis, gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van de gemeenschappelijke woning, met uitsluiting van [partij A].
3.4.
[partij A] heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Het gaat hier om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [partij A] ten tijde van dit vonnis bij die voorzieningen een spoedeisend belang heeft op grond waarvan zij uitkomst in de bodemprocedure niet kan afwachten. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat de vof is opgezegd en daarmee is ontbonden, maar dat deze nog niet is vereffend en verdeeld. Tevens staat vast dat de woning van partijen tot het vermogen van de vof behoort.
4.3.
[partij A] heeft gesteld dat zij, nu zij uit de gemeenschappelijke woning is vertrokken, geen woning meer heeft. Zij woont uit nood bij iemand anders in huis en heeft daar geen eigen plek. [partij A] wil dat de gemeenschappelijke woning wordt verkocht en de overwaarde wordt verdeeld, zodat zij verder kan met haar leven, een woning en een baan kan zoeken en niet meer aansprakelijk is voor de hoofdelijke hypotheekschuld. De (over)waarde van de woning vermindert, omdat [partij B] de woning laat verloederen, aldus [partij A].
4.4.
[partij B] heeft gesteld dat zij de woning goed onderhoudt. Zij wil de woning graag overnemen en is bezig om daarvoor de financiën te verkrijgen. Daarnaast kan de woning niet apart van de vof worden verdeeld, aldus [partij B]. [partij B] stelt dat zij in overleg met de boekhouder bezig is om de eindafrekening van de vof op te laten maken, waarna vereffening en verdeling van het vermogen van de vof kan plaatsvinden.
4.5.
[partij A] heeft haar vorderingen ingesteld in kort geding. Zoals hiervoor is vermeld, moet [partij A] voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen hebben, in die zin dat zij de lopende bodemprocedure niet kan afwachten. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De woning is ingebracht in de vof van partijen. De vof is weliswaar opgezegd en daarmee ontbonden, maar het vermogen van de vof is nog niet vereffend en verdeeld. Als de woning zou worden verkocht, valt de opbrengst in het vermogen van de vof. Het uitgangspunt is dat eerst de eindbalans van de vof moet worden opgemaakt, waarna de vereffening en verdeling van het vermogen van de vof kan plaatsvinden. Daarnaast geldt dat de ene deelgenoot de ander in beginsel niet kan dwingen tot partiële verdeling (artikel 3:190 BW). Van omstandigheden die een uitzondering op dat uitgangspunt rechtvaardigen is onvoldoende gebleken. Gelet op het voorgaande heeft [partij A] dus ook bij toewijzing van de vorderingen niet direct de beschikking over de (helft van de) opbrengst van de woning. De bodemprocedure is in gang gezet en de mondelinge behandeling zal naar alle waarschijnlijkheid op korte termijn plaatsvinden (tussen begin januari 2025 en eind maart 2025). Hoewel de voorzieningenrechter begrip heeft voor de situatie waarin [partij A] zich nu bevindt, zal toewijzing van de vorderingen tot ontruiming en verkoop van de woning niet leiden tot een sneller resultaat voor [partij A].
4.6.
Wat betreft de vereffening en verdeling van het vermogen van de vof heeft [partij B] ter zitting verklaard te begrijpen dat zij daarmee haast dient te maken. Zij heeft toegelicht dat zij de jaarcijfers van de vof inmiddels heeft ingediend en dat de boekhouder verwacht deze op korte termijn te kunnen verwerken in de eindbalans. Verder heeft zij toegezegd dat zij de link van het digitaal portaal, waarop [partij A] de cijfers van de vof kan inzien, naar [partij A] zal (laten) sturen, en dat [partij B] de boekhouder zal vragen om de eindbalans over 2023 zo snel mogelijk op te stellen.
4.7.
[partij A] vordert in dit kort geding ontruiming van de woning. Ontruiming van de woning is in het algemeen niet een voor de hand liggende eerste stap om tot verdeling van het vermogen van de vof te komen. Onder de gegeven omstandigheden is de vordering tot ontruiming van de woning in dit stadium een te vergaande eis. [partij A] heeft niet weersproken dat [partij B] de hypotheekschuld maandelijks voldoet. Dat [partij B] de woning laat verloederen, heeft [partij B] betwist en [partij A] heeft die stelling niet nader onderbouwd. Daarnaast heeft [partij B] gesteld dat zij de woning wil overnemen. [partij B] heeft ter zitting concreet gemaakt dat zij daarover contact heeft met de bank en dat zij verwacht op korte termijn meer duidelijkheid over de financieringsmogelijkheden te krijgen. Zij heeft ter zitting beloofd dat zij er vaart in zal houden. [partij B] heeft ook verklaard te begrijpen dat zij [partij A] en haar makelaar de ruimte dient te geven om een eigen taxatie van de woning te laten uitvoeren.
4.8.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat [partij A] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij een dermate spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft dat zij de uitkomst in de bodemprocedure niet kan afwachten. De vorderingen zullen worden afgewezen.
in reconventie
4.9.
De vordering van [partij B] om te bepalen dat zij gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van de gemeenschappelijke woning gedurende tenminste zes maanden na de vereffening en liquidatie van de vof, danwel na de datum van dit vonnis, zal eveneens worden afgewezen. [partij B] heeft haar belang bij deze vordering niet onderbouwd. Van vereffening en liquidatie van de vof is vooralsnog nog geen sprake en evenmin is aan de orde dat [partij B] de woning na dit vonnis moet verlaten. De voorzieningenrechter kan deze vordering ook niet rijmen met de verklaringen van [partij B] ter zitting, waarin zij heeft verklaard dat zij bezig is om de financiën te verkrijgen om de woning over te kunnen nemen. Zowel in het geval dat [partij B] de woning kan overnemen, als in het geval dat overname niet lukt en de woning moet worden verkocht, valt zonder nadere toelichting niet in te zien welk belang [partij B] heeft bij een vordering tot voortgezet gebruik van de woning.
in conventie en in reconventie
4.10.
Gelet op de aard van het geschil en de verhouding tussen partijen zullen zowel in conventie als in reconventie de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [partij A] af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
5.3.
wijst de vordering van [partij B] af;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2024.(SB)