ECLI:NL:RBOVE:2024:5641

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
11012215 \ CV EXPL 24-721 (hoofdzaak) en 11225685 \ CV EXPL 24-1529 (vrijwaringszaak)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van kredietovereenkomst en borgtochtovereenkomst met verweer over zorgplicht en betalingsverplichtingen

In de hoofdzaak vordert Qredits nakoming van de kredietovereenkomst met partij A en de borgtochtovereenkomst met partij B. Partij A heeft de vordering niet weersproken, terwijl partij B verweer heeft gevoerd, stellende dat Qredits haar zorgplicht heeft geschonden. De kantonrechter oordeelt dat het verweer van partij B niet slaagt, omdat zij geen rechtsgevolg heeft verbonden aan haar verweer. De rechter bepaalt dat partij A de contractuele rente verschuldigd is vanaf 3 oktober 2023 en partij B de wettelijke rente vanaf dezelfde datum, zonder dat partij B de buitengerechtelijke incassokosten hoeft te betalen.

In de vrijwaringszaak vordert partij B dat partij A het bedrag betaalt waartoe zij in de hoofdzaak is veroordeeld. Tegen partij A is verstek verleend, en de kantonrechter wijst de vordering van partij B toe, omdat partij A deze niet heeft betwist. De rechter concludeert dat Qredits recht heeft op betaling van de hoofdsom, rente en proceskosten, en dat beide partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de kosten. De kantonrechter wijst de vorderingen van Qredits toe, met uitzondering van de buitengerechtelijke incassokosten voor partij B, en legt de proceskosten op aan beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummers: 11012215 \ CV EXPL 24-721 (hoofdzaak) en
11225685 \ CV EXPL 24-1529 (vrijwaringszaak)
Vonnis van 29 oktober 2024
in de hoofdzaak van
STICHTING QREDITS MICROFINANCIERING NEDERLAND,
te Almelo,
eisende partij,
hierna te noemen: Qredits,
gemachtigde: [gemachtigde],
tegen

1.[partij A], handelend onder de naam [bedrijf],

te [woonplaats 1],
procederend in persoon,
2.
[partij B],
te [woonplaats 2],
gemachtigde: mr. L.J.A. Eshuis-Nijmeijer,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [partij A] en [partij B],
in de vrijwaringszaak van
[partij B],
te [woonplaats 2],
eisende partij,
hierna te noemen: [partij B],
gemachtigde: mr. L.J.A. Eshuis-Nijmeijer,
tegen
[partij A], handelend onder de naam [bedrijf],
te [woonplaats 1],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [partij A],
niet verschenen.

1.De procedure

in de hoofdzaak
1.1.
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit:
- het tussenvonnis in hoofdzaak en in incident van deze rechtbank van 2 juli 2024 met kenmerk 11012215 \ CV EXPL 24-721,
- de conclusie van dupliek van [partij B],
- het antwoord van [partij A], zoals geuit tijdens de rolzitting,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 27 september 2024, waarbij Qredits en [partij B] zijn verschenen en [partij B] is bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunt toegelicht. De griffier heeft tijdens de zitting aantekeningen gemaakt,
in de vrijwaringszaak
1.2.
Het verloop van de procedure in de vrijwaringszaak blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 juli 2024 met producties 1 – 4,
- de mondelinge behandeling van 27 september 2024, waarbij [partij B] is verschenen en [partij B] is bijgestaan door haar gemachtigde. [partij B] heeft haar standpunt toegelicht. De griffier heeft tijdens de zitting aantekeningen gemaakt,
- het tegen [partij A] verleende verstek.
1.3.
Ten slotte is in beide zaken vonnis bepaald.

2.De hoofdzaak en de vrijwaringszaak in het kort

2.1.
In de hoofdzaak vordert Qredits nakoming van de kredietovereenkomst die zij met [partij A] heeft gesloten en nakoming van de borgtochtovereenkomst die zij met [partij B] heeft gesloten. [partij A] heeft de vordering van Qredits niet weersproken. [partij B] heeft wel verweer gevoerd. Zij stelt dat Qredits de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden jegens [partij B] en dat [partij B] de borgtochtovereenkomst mag opzeggen. De kantonrechter is van oordeel dat het verweer van [partij B] niet slaagt, omdat zij geen (juist) rechtsgevolg heeft verbonden aan haar verweer. [partij A] en [partij B] moeten voldoen aan hun betalingsverplichting, maar de kantonrechter oordeelt dat [partij A] de contractuele rente verschuldigd is vanaf 3 oktober 2023 en dat [partij B] de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2023 is verschuldigd en dat zij de buitengerechtelijke incassokosten niet hoeft te betalen.
2.2.
In de vrijwaringszaak vordert [partij B] dat [partij A] aan haar het bedrag betaalt waartoe zij mocht worden veroordeeld in de hoofdzaak. Zij stelt dat zij met [partij A] heeft afgesproken dat hij alle kosten zal voldoen die voortvloeien uit de krediet- en borgtochtovereenkomst. Tegen [partij A] is verstek verleend. De kantonrechter gaat uit van de juistheid van deze stellingen omdat [partij A] die niet heeft betwist, en wijst de vordering van [partij B] toe.

3.De feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

3.1.
[partij A] heeft sinds 2018 een eenmanszaak.
3.2.
Qredits heeft met [partij A] op 16 mei 2019 een kredietovereenkomst gesloten voor een lening (microkrediet) van € 20.000,00. In de kredietovereenkomst is bepaald dat de looptijd van de lening 60 maanden is en dat de rente 8,75% per jaar is. Daarnaast zijn Qredits en [partij B] op diezelfde datum een borgtochtovereenkomst aangegaan waarbij [partij B] zich als borg heeft gesteld voor de geldlening van [partij A] plus de rente en kosten.
3.3.
In de borgtochtovereenkomst is – onder meer – het volgende bepaald:
‘[…]
De kosten die horen bij de borg
De kosten die bovenop het hierboven genoemde bedrag komen, zijn alle renten en eventuele invorderings- en proceskosten die wij aan kredietnemer en jou in rekening kunnen brengen. Dit doen we als kredietnemer en borg hun verplichtingen niet kunnen nakomen. Wij baseren ons hierbij op artikel 7:856 BW.
[…]
Hoe lang de borgtocht geldig is
De borgtocht blijft geldig totdat de kredietnemer de lening in z’n geheel aan ons terug heeft betaald en alle kosten aan ons zijn betaald.[…]’
3.4.
Qredits heeft op 10 mei en 7 juli 2023 aan [partij A] een e-mail gestuurd waarin zij [partij A] in gebreke stelt. [partij B] is bij deze e-mails in de cc meegenomen. Daarnaast heeft Qredits op 21 juli 2023 aan [partij A] en [partij B] een e-mail gestuurd waarin staat dat zij in verzuim zijn met de betaling van de lening. Qredits heeft de onderhavige overeenkomst opgezegd en het openstaande bedrag van € 17.930,37 opgeëist. Qredits heeft op 25 september 2023 aan [partij A] en [partij B] een brief gestuurd waarin zij ook betaling van de rente en incassokosten aanzegt. In die brief is bepaald dat de uiterste datum om op tijd te betalen 2 oktober 2023 is. Qredits heeft na die datum nog een aantal aanmaningen gestuurd naar [partij A] en [partij B].
3.5.
[partij A] heeft in de periode van 1 november 2023 tot en met 4 maart 2024 zes betalingen verricht, waardoor hij in totaal een bedrag van € 1.500,00 aan Qredits heeft betaald.
3.6.
[partij B] en [partij A] hebben op 25 augustus 2023 en 3 januari 2024 via whatsapp contact met elkaar gehad. Op 25 augustus 2023 zijn – onder meer – de volgende berichten gestuurd:
[partij A]: ‘
Hallo, Ik ben bezig met het proberen van jou uit de borgstelling van die lening van qredits te ontslaan,[…]’
[partij B]:
‘Misschien kan je ipv mij iemand anders borg laten stellen?[…]’
[partij A]:
‘Nee ik wil er zelf gewoon garant voor staan het zou moeten lukken[…]’.
Op 3 januari 2024 hebben zij – onder meer – de volgende berichten naar elkaar gestuurd:
[partij B]:
‘Kan je die regeling van mij wel nakomen dan? Die 100 euro want dat kan ik echt niet missen deze maand.. en die zou jij ook doen iedere maand zei je[…]’
[partij A]: ‘
Nee die hoef jij ook niet te betalen die betaal ik[…]’.

4.Het geschil

in de hoofdzaak
4.1.
Qredits vordert – samengevat – dat de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [partij A] en [partij B] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 17.651,74, de rente tot 14 maart 2024 en de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de contractuele rente van 8,75% per jaar over een bedrag van € 15.783,91. Daarnaast vordert Qredits dat [partij A] en [partij B] in de proceskosten worden veroordeeld.
4.2.
[partij A] en [partij B] voeren verweer.
in de vrijwaringszaak
4.3.
[partij B] vordert – samengevat – dat de kantonrechter [partij A] veroordeelt tot betaling van al hetgeen waartoe [partij B] jegens Qredits in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld. Daarnaast vordert [partij B] dat [partij A] de proceskosten in de hoofdzaak en vrijwaringszaak betaalt.
4.4.
[partij A] heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van [partij B].

5.De beoordeling

in de hoofdzaak
5.1.
De vordering van Qredits is in totaal € 17.651,74. Dit bedrag bestaat uit de hoofdsom van € 17.283,91, de contractuele rente tot 14 maart 2024 van € 720,94, de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.146,89 en de daarna verschenen contractuele rente. Qredits vordert nakoming op grond van de kredietovereenkomst die zij overeen is gekomen met [partij A]. Qredits heeft gesteld dat het gaat om een handelstransactie, dat aan [partij A] € 20.000,00 aan microkrediet in verbruikleen is gegeven en dat op de kredietovereenkomst haar algemene voorwaarden van toepassing zijn waaruit de contractuele rente van 8,75% volgt. Qredits heeft verder gesteld dat [partij B] zich borg heeft gesteld voor deze kredietovereenkomst. Zij heeft daartoe de kredietovereenkomst en de borgtochtovereenkomst overgelegd. Voorts heeft Qredits gesteld dat zij aan [partij A] en [partij B] op 14 juni 2022 een ingebrekestelling heeft verstuurd en dat zij op 2 augustus 2022 het gehele krediet heeft opgeëist.
De vorderingen tegenover [partij A]
5.2.
De kantonrechter stelt vast dat [partij A] niet is verschenen op de mondelinge behandeling en dat hij ook geen nader inhoudelijk verweer heeft ingediend nadat hij daartoe op de rolzitting in de gelegenheid is gesteld. [partij A] heeft de stellingen van Qredits dan ook niet inhoudelijk weersproken. De kantonrechter stelt vast dat Qredits haar stellingen voldoende heeft onderbouwd waardoor zij de vorderingen van Qredits tegenover [partij A] dan ook zal toewijzen als niet-weersproken, met uitzondering van het volgende.
5.3.
Qredits heeft gesteld dat [partij A] vanaf 21 juli 2023 in verzuim is met de terugbetaling van het volledige krediet en onderbouwt die stelling met de e-mail van diezelfde datum. De kantonrechter is van oordeel dat die stelling niet opgaat. In die e-mail wordt bij [partij A] voor het eerst het volledige openstaande krediet opgeëist zonder dat een betalingstermijn wordt genoemd, zodat hij niet direct in verzuim kan raken. Bij daaropvolgende brief van de deurwaarder van Qredits, van 25 september 2023, wordt als uiterste betaaldag 2 oktober 2023 genoemd. [partij A] heeft niet (volledig) betaald. Dit betekent dat vanaf 3 oktober 2023 [partij A] in verzuim is geraakt en aldus vanaf dat moment de contractuele rente is verschuldigd.
De vorderingen tegenover [partij B]
5.4.
[partij B] heeft de vorderingen van Qredits betwist en heeft daartoe gesteld dat Qredits haar zorgplicht jegens haar als particuliere borg heeft geschonden en dat die schending een wanprestatie is die zou moeten leiden tot nietigheid van de borgtochtovereenkomst. Daarnaast heeft [partij B] gesteld dat zij in de gelegenheid zou moeten worden gesteld om de borgtochtovereenkomst op te zeggen, omdat de looptijd van de geldlening 60 maanden was en deze is verstreken.
5.5.
De kantonrechter zal eerst ingaan op het meest verstrekkende verweer, namelijk de gestelde nietigheid door schending van de zorgplicht. Het rechtsgevolg dat [partij B] toekent aan de gestelde schending van de zorgplicht, namelijk nietigheid van de borgtochtovereenkomst, is juridisch niet mogelijk. Een eventuele tekortkoming in de nakoming van Qredits door het schenden van de zorgplicht, kan hooguit leiden tot de toekenning van schadevergoeding conform artikel 6:74 BW, maar dat is niet gesteld noch gevorderd. Voor zover [partij B] heeft bedoeld dat de tekortkoming zou moeten leiden tot ontbinding van de borgtochtovereenkomst, geldt dat de borgtochtovereenkomst een eenzijdige overeenkomst is die in beginsel niet kan worden ontbonden op grond van artikel 6:265 BW. Kortom, dit verweer faalt reeds hierom. Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat [partij B] ter zitting heeft verklaard dat zij begreep wat de borgtochtovereenkomst inhield, welke financiële gevolgen deze kon hebben en dat [partij B] zelf al twijfels had of zij in haar financiële situatie die eventuele financiële gevolgen van de borgtochtovereenkomst kon dragen. [partij B] heeft verklaard dat er met Qredits een adviesgesprek heeft plaatsgevonden waarin Qredits heeft gecontroleerd wat [partij B] verdiende. Desalniettemin heeft zij de borgtochtovereenkomst gesloten. Ook om inhoudelijke redenen is van een schending van de zorgplicht geen sprake, omdat [partij B] wist waar zij zichzelf toe verplichtte.
5.6.
De stelling dat [partij B] in de gelegenheid moet zijn om de borgtochtovereenkomst na 60 maanden op te zeggen, berust op een onjuiste lezing van de overeenkomsten. Uit de borgtochtovereenkomst volgt dat de borgtochtovereenkomst blijft gelden totdat het krediet is terugbetaald, omdat daarin duidelijk is bepaald dat:
‘[D]e borgtocht [blijft] geldig totdat kredietnemer de lening in z’n geheel aan ons terug heeft betaald en alle kosten aan ons zijn betaald.’Daarnaast zien de 60 maanden in de kredietovereenkomst op de looptijd van de geldlening, in die zin dat de geldlening na 60 maanden moet zijn terugbetaald. Het betekent natuurlijk niet dat de kredietovereenkomst of de daarmee verbonden borgtochtovereenkomst na 60 maanden automatisch ophoudt te bestaan of geen werking meer heeft, ondanks dat de geldlening niet is terugbetaald. Bovendien heeft [partij B] aan deze stelling geen rechtsgevolg verbonden, omdat zij niet heeft gesteld en niet is gebleken dat zij de borgtochtovereenkomst heeft opgezegd of dat zij dit in deze procedure had willen doen. [partij B] heeft enkel gesteld dat zij de mogelijkheid tot opzegging zou moeten hebben. Ook aan dit verweer wordt voorbijgegaan.
De wettelijke rente is verschuldigd vanaf 3 oktober 2024
5.7.
Naast betaling van de hoofdsom heeft Qredits de betaling van de contractuele rente van 8,75% per jaar gevorderd. Qredits heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat zij zich refereert aan het oordeel van de kantonrechter voor de aanvang van de renteverplichting. De kantonrechter overweegt dat uit productie 7 volgt dat [partij B] eerst in verzuim is geraakt op 3 oktober 2023 en dat dit de startdatum is van de rente die zal worden toegewezen. Daarnaast overweegt de kantonrechter dat in de borgtochtovereenkomst staat dat de rente die Qredits in rekening mag brengen bij [partij B] is gebaseerd op artikel 7:865 BW. Uit dit artikel volgt dat een borg de wettelijke rente is verschuldigd over het tijdsvlak dat zij in verzuim is. Artikel 7:865 BW is van dwingend recht dat betekent dat partijen daar geen andere afspraken over mogen maken. De kantonrechter zal om die reden de hoofdsom plus de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 3 oktober 2023 toewijzen.
[partij B] hoeft de buitengerechtelijke incassokosten niet te betalen
5.8.
Qredits vordert dat [partij B] de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.146,89 betaalt. De kantonrechter zal deze vordering afwijzen, omdat [partij B] een consument is en Qredits geen veertiendagenbrief aan [partij B] heeft gestuurd als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW en [partij B] ook geen brief van Qredits heeft ontvangen waarin zij zonder bijkomende kosten het verschuldigde bedrag kon betalen.
De gevorderde hoofdelijkheid
5.9.
De door Qredits gevorderde hoofdelijkheid voor de gehele hoofdsom (€ 17.651,74) kan niet volledig worden toegewezen. Immers, Qredits heeft in die hoofdsom ook de buitengerechtelijke incassokosten en contractuele rente tot 14 maart 2024 berekend, terwijl deze posten hiervoor ten aanzien van [partij B] worden afgewezen. [partij A] is geen consument en is wel buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. De totale hoofdsom die [partij B] aan Qredits moet betalen is daarom lager dan de hoofdsom die [partij A] aan Qredits moet betalen. Bovendien heeft [partij A] in de periode van november 2023 tot en met maart 2024 een bedrag van € 1.500,00 aan Qredits betaald nadat hij in verzuim was geraakt. Dit betaalde bedrag strekt ten aanzien van [partij B] in mindering op de hoofdsom, zodat voor [partij B] een te betalen bedrag resteert van € 15.783,91 (€ 17.283,91 - € 1.500,00). Voor [partij A] geldt dat zijn deelbetalingen op grond van artikel 6:44 BW achtereenvolgens in mindering strekken op de incassokosten, de opeisbare rente en de hoofdsom.
Qredits en [partij B] wensen een betalingsregeling overeen te komen
5.10.
Qredits en [partij B] zijn tijdens de zitting overeengekomen dat zij naar aanleiding van dit vonnis een betalingsregeling zullen treffen. Partijen wensen graag in dit vonnis opgenomen te hebben dat [partij B] een bedrag van € 100,00 per maand betaalt aan Qredits voor de totale duur van 12 maanden.
De tussenconclusie
5.11.
De kantonrechter concludeert dat [partij A] aan Qredits de hoofdsom van € 17.283,91 moet betalen, te vermeerderen met de contractuele rente van 8,75% vanaf 3 oktober 2023. [partij B] moet daarentegen een lager bedrag aan Qredits betalen namelijk € 15.783,91, te vermeerderen met de wettelijke rente (en niet de contractuele rente van 8,75%) vanaf 3 oktober 2023. De kantonrechter zal de vordering van Qredits op dit punt toewijzen als in de beslissing vermeld, waarbij zij rekening houdt met het verschil in de hoogte van de hoofdsom en de soort rente die [partij A] en [partij B] afzonderlijk moeten betalen (€ 17.283,91 - € 15.783,91 = € 1.500,00) respectievelijk verschuldigd zijn.
[partij A] en [partij B] moeten de proceskosten betalen
5.12.
[partij A] en [partij B] zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van henzelf en Qredits betalen. De proceskosten van Qredits worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
142,25
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.015,00
(2,5 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.701,25
5.13.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
in de vrijwaringszaak
5.14.
[partij A] is niet verschenen in deze procedure waardoor aan hem verstek is verleend. In dat geval wijst de kantonrechter de tegen [partij A] ingestelde vordering toe, tenzij de vordering haar onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv). [partij B] heeft onbetwist gesteld dat tussen haar en [partij A] een rechtsverhouding bestaat op grond waarvan [partij A] gehouden is om de kosten van [partij B] te voldoen. Zij heeft namelijk gesteld dat zij (mondeling) met [partij A] is overeengekomen dat hij alle kosten die voortvloeien uit de krediet- en borgtochtovereenkomst zal voldoen. Dat heeft zij onderbouwd met whatsapp correspondentie. De kantonrechter gaat uit van de juistheid van deze stellingen omdat [partij A] die niet heeft betwist, en zal [partij A] veroordelen tot voldoening van al hetgeen waartoe [partij B] jegens Qredits in de hoofdzaak wordt veroordeeld.
5.15.
[partij A] is in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van hemzelf en [partij B] betalen. Omdat [partij B] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [partij A] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten. De proceskosten van [partij B] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.034,00

6.De beslissing

De kantonrechter
in de hoofdzaak
6.1.
veroordeelt [partij A] en [partij B] hoofdelijk om aan Qredits te betalen € 15.783,91, en veroordeelt [partij B] daarenboven aan Qredits te betalen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 15.783,91 vanaf 3 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening,
6.2.
veroordeelt [partij A] daarenboven om aan Qredits te betalen € 1.500,00, alsmede de contractuele rente van 8.75% per jaar vanaf 3 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling over het restant van de hoofdsom, rekening houdende met de reeds door [partij A] verrichte betalingen,
6.3.
veroordeelt [partij A] tot betaling aan Qredits van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.146,89, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW,
6.4.
veroordeelt [partij A] en [partij B] hoofdelijk in de proceskosten van € 2.701,25, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij A] en [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de vrijwaringszaak
6.7.
veroordeelt [partij A] tot betaling van al hetgeen waartoe [partij B] jegens Qredits in de hoofdzaak (zaaknummer 11012215 / CV EXPL 24-721) wordt veroordeeld, met veroordeling van [partij A] in de proceskosten van de hoofdzaak,
6.8.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten van [partij B] van € 1.034,00 te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2024.