ECLI:NL:RBOVE:2024:5601

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
C/08/320355 / KG ZA 24-180
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de uitvoerbaarheid van vonnissen in kort geding en verrekening van vorderingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 28 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] B.V. en de maatschap [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. De eiseres heeft de deurwaarder ingeschakeld om duidelijkheid te krijgen over de uitvoerbaarheid van eerdere vonnissen en de mogelijkheid tot verrekening van vorderingen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eerdere veroordelingen in stand blijven en dat de vorderingen van eiseres aan gedaagden niet kunnen worden verrekend met de vorderingen die gedaagden op eiseres hebben. De voorzieningenrechter heeft bevestigd dat de wettelijke handelsrente van toepassing is en dat de vonnissen ten uitvoer kunnen worden gelegd. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan in het kader van artikel 438 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij de deurwaarder om verduidelijking van de eerdere vonnissen heeft verzocht. De voorzieningenrechter heeft de vragen van de deurwaarder bevestigend beantwoord, met uitzondering van de vraag over de verrekening van vorderingen, die ontkennend is beantwoord.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/320355 / KG ZA 24-180
Vonnis in kort geding (ex artikel 438 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) van 28 oktober 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. G. Engelen,
tegen

1.de maatschap [gedaagde 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] , kantoorhoudende te [vestigingsplaats 3] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] .

1.De procedure

1.1.
De door [eiseres] ingeschakelde gerechtsdeurwaarder G.H. Menderink van Kroep Steghuis Gerechtsdeurwaarders (hierna: de deurwaarder) heeft bij brief van 30 augustus 2024, met als bijlage een proces-verbaal, de voorzieningenrechter verzocht om op voet van artikel 438 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) in kort geding tussen partijen te beslissen over de in het proces-verbaal opgenomen vragen.
1.2.
Bij brief van 11 oktober 2024 heeft [gedaagden] verweer gevoerd.
1.3.
Op 14 oktober 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de deurwaarder;
  • namens eiser: de heer [naam] , bijgestaan door mr. G. Engelen;
  • namens gedaagden: mevrouw [gedaagde 2] en de heer [gedaagde 3] .
1.4.
De beslissing wordt vandaag gegeven en toegelicht in dit vonnis.
2. De beslissing in het kort
2.1.
De voorzieningenrechter heeft de door de deurwaarder gestelde vragen bevestigend beantwoord, met uitzondering van de vraag of de vonnissen zo moeten worden gelezen dat de vorderingen van [gedaagden] op [eiseres] kunnen worden verrekend met de vorderingen van [eiseres] op [gedaagden] . Voor de antwoorden verwijst de voorzieningenrechter naar het dictum van dit vonnis, weergegeven onder het kopje ‘5. De beslissing’.

3.Het geschil

3.1.
In het vonnis van 3 november 2020 hebben de arbiters van het College van Arbiters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw (hierna: de Raad van Arbitrage) als volgt beslist:
“Arbiters, (…)
in conventie
VEROORDELENopdrachtgevers aan aanneemster te betalen € 21.114,81 (…) vermeerderd met de rente als bepaald in artikel 11 lid 1 AVA 2013, herzien in december 2014, vanaf de afzonderlijke vervaldata van de facturen, tot de dag der algehele voldoening;
VEROORDELENopdrachtgevers aan aanneemster te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 986,15 (…);
in reconventie
WIJZENde vorderingen van opdrachtgevers AF;
in conventie en reconventie
VEROORDELENopdrachtgevers ter verrekening van de proceskosten aan aanneemster te betalen € 12.250,00 (…);
VERKLARENdit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
WIJZENhet meer of anders gevorderde AF.”
3.2.
[gedaagden] is in hoger beroep gegaan.
3.3.
In de beslissing van het vonnis van 25 juli 2022 van de appelarbiters van de Raad van Arbitrage (hierna: appelvonnis) staat:
“Appelarbiters (…)
VERNIETIGEN het vonnis waarvan beroep voor zover het betreft de beslissing om de gestelde gebreken niet inhoudelijk te beoordelen en het oordeel dat de uitvoering van de niet recht boven de kelderwand geplaatste kolommen (spantbenen/staanders) aan te merken is als een constructief deugdelijke oplossing;
opnieuw rechtdoende:
VEROORDELEN aanneemster aan opdrachtgevers te betalen € 10.000,00 (…);
BEKRACHTIGEN het vonnis waarvan beroep voor het overige, onder aanvulling/ver-
betering van gronden zoals weergegeven in het lichaam van dit vonnis;
VEROORDELEN aanneemster ter verrekening van de proceskosten in appel aan opdrachtgevers te betalen € 1.874,60 (…);
WJJZEN het in hoger beroep meer of anders gevorderde AF.”
3.4.
In het genoemde proces-verbaal heeft de deurwaarder de voorzieningenrechter verzocht om te bepalen of de beslissingen in de vonnissen al dan niet als volgt dienen te worden gelezen:
dat van toepassing is de wettelijke (cumulatieve) handelsrente (+ 2%);
dat het eerste vonnis alleen wordt vernietigd ‘
voorover het betreft de beslissing om
de gestelde gebreken niet inhoudelijk te beoordelen en het oordeel dat de uitvoering
van de niet recht boven de kelderwand geplaatste kolommen spantbenen/staanders)
aan te merken is als een constructief deugdelijke oplossing' en dat de geldelijke
veroordeling dus niet is vernietigd en daarom in stand blijft;
dat de vordering van € 10.000,00 en € 1.874,60 die [eiseres] aan [gedaagden] dient te
betalen kan worden verrekend met de vordering die [eiseres] op [gedaagden] heeft, zoals vermeld in het exploit van betekening van 4 juni 2024;
en de vonnissen ten uitvoer kunnen worden gelegd.
3.5.
[gedaagden] heeft verweer gevoerd en verzoekt om doorverwijzing van de zaak naar de Raad van Arbitrage.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid
4.1.
[gedaagden] voert als verweer dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is te oordelen over geschillen tussen partijen. Volgens [gedaagden] moet de zaak worden doorverwezen naar de Raad van Arbitrage, nu zij dat in de algemene voorwaarden voor aanneming van werk 2013 (hierna: AVA) zijn overeengekomen.
4.2.
Ook voert [gedaagden] aan dat de zaak te complex en omvangrijk is. Zij heeft ook al een bodemprocedure aanhangig gemaakt, waardoor in die procedure kan worden beslecht over verschillende onduidelijkheden en vragen.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat het hier gaat om een procedure waarbij de deurwaarder – in verband met de executie van twee gewezen vonnissen – om duidelijkheid vraagt over die vonnissen. De voorzieningenrechter is op grond van artikel 438 lid 5 Rv bevoegd daarover te beslissen. De voorzieningenrechter zal in deze procedure alleen beoordelen hoe de veroordelingen van de (appel)arbiters dienen te worden uitgelegd in verband met de executie van de vonnissen. Er zal niet worden geoordeeld over de inhoudelijke geschillen tussen partijen.
4.4.
Het vonnis van 3 november 2020 is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit oordeel is niet door de appelarbiters vernietigd. Dat betekent dat een vonnis kan worden uitgevoerd, ook als er nog rechtsmiddelen tegen kunnen worden aangewend. Dat – en waarover – nog inhoudelijk wordt voort geprocedeerd door partijen en wie in die procedure gelijk krijgt (en welke gevolgen dat heeft voor de alsdan reeds uitgevoerde executie), is in die zin voor de onderhavige procedure dan ook niet van belang.
4.5.
De voorzieningenrechter acht zich dan ook bevoegd in deze zaak te oordelen en zal de gevorderde doorverwijzing naar de Raad van Arbitrage afwijzen.
Rente
4.6.
Tussen partijen is in geschil of de Raad van Arbitrage heeft bedoeld [gedaagden] in de rente ex artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) of de rente ex artikel 6:119a BW te veroordelen. In het vonnis wordt verwezen naar artikel 11 van de AVA, waarin staat dat het gaat om de “wettelijke rente”.
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt dat “wettelijke rente” zowel kan zien op de rente ex artikel 6:119 BW (hierna: consumentenrente) als de rente als bedoeld in artikel 6:119a BW (hierna: handelsrente). Het is een kwestie van uitleg welke rente de Raad van Arbitrage heeft bedoeld.
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vonnissen zo moeten worden uitgelegd dat is uitgegaan van de handelsrente. In de procedures bij de Raad van Arbitrage was de maatschap [gedaagde 1] (en haar maten) procespartij. In het vonnis staat bovendien dat “partijen” een aannemingsovereenkomst hebben gesloten. Er is dan ook in het vonnis vanuit gegaan dat de aannemingsovereenkomst is gesloten tussen [eiseres] (een rechtspersoon) en de maatschap [gedaagde 1] (handelend in de uitoefening van beroep of bedrijf), zodat dus sprake is van een handelsovereenkomst. In de procedures bij de Raad van Arbitrage heeft [gedaagden] nimmer naar voren gebracht dat de aannemingsovereenkomst niet door de maatschap, maar door de heer en mevrouw [gedaagden] in privé is gesloten, dat de facturen op naam van [gedaagden] in privé staan en dat de werkzaamheden zijn verricht ten behoeve van een stal die voor privépaarden was bedoeld. Nu de Raad van Arbitrage ervan uitging dat de juiste partijen in de procedure waren betrokken en dat sprake was van een handelsovereenkomst, zal de Raad van Arbitrage hebben bedoeld [gedaagden] (als maatschap) te veroordelen in de handelsrente.
4.9.
De voorzieningenrechter kan niet oordelen over de vraag of dit een onjuist oordeel van de Raad van Arbitrage is. Een oordeel daarover zou immers neerkomen op een verkapt hoger beroep tegen de beslissing van de appelarbiters. En daar is onderhavige procedure niet voor bedoeld. De voorzieningenrechter moet uitgaan van het vonnis van de Raad van Arbitrage en wat daarmee is bedoeld.
4.10.
Dat de door [eiseres] in eerste instantie ingeschakelde deurwaarder kennelijk slechts de consumentenrente heeft gerekend, doet aan het voorgaande niet af. Het gaat er immers niet om waar partijen naar aanleiding van de veroordelingen van uit zijn gegaan, maar wat de Raad van Arbitrage heeft bedoeld.
4.11.
Vraag a) van de deurwaarder zal dan ook bevestigend worden beantwoord.
(Gedeeltelijke) vernietiging veroordelingen in eerste aanleg
4.12.
[gedaagden] is van mening dat de appelarbiters het gehele vonnis van 3 november 2020 hebben vernietigd en [gedaagden] dan ook niets aan [eiseres] hoeft te betalen. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van [gedaagden] bovendien zo dat zij van mening is dat zij juist nog geld van [eiseres] te vorderen heeft, maar dat daar nog over geoordeeld zal moeten worden in een door haar nieuwe, reeds aanhangig gemaakte procedure. Dit hangt onder meer samen met het feit dat de Raad van Arbitrage in appel het oordeel in eerste aanleg, dat de uitvoering van de niet recht boven de kelderwand geplaatste kolommen (spantbenen/staanders) aan te merken is als een constructief deugdelijke oplossing, heeft vernietigd.
4.13.
De voorzieningenrechter volgt [gedaagden] hierin niet. In het dictum van het appelvonnis staat dat het vonnis van 3 november 2020 slechts “
voor zover het betreft de beslissing om(onderstreping door voorzieningenrechter
) de gestelde gebreken niet inhoudelijk te beoordelen en het oordeel dat de uitvoering van de niet recht boven de kelderwand geplaatste kolommen (spantbenen/staanders)aan te merken is als een constructief deugdelijke oplossing (…)”wordt vernietigd. Voor het overige blijven de (geldelijke) veroordelingen in het vonnis 3 november 2020 dus overeind. Dit blijkt ook uit het feit dat is beslist dat het vonnis voor het overige wordt bekrachtigd, waarmee dat dus in stand blijft. Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter ook op rechtsoverweging 104. van het appelvonnis. Daarin staat over de hoofdsom expliciet:
“Verschuldigdheid van het door aanneemster gestelde openstaande bedrag van € 21.114,81 (inclusief btw) staat daarmee vast”.
4.14.
Of [gedaagden] nog (meer) geld van [eiseres] te vorderen heeft, zal nog moeten blijken: daarover wordt bij de Raad van Arbitrage kennelijk verder geprocedeerd. Zoals hiervoor reeds overwogen, doet dat niet af aan de reeds uitgesproken vonnissen en die uitgevoerd kunnen worden.
4.15.
Vraag b) van de deurwaarder zal dan ook bevestigend worden beantwoord.
Verrekening
4.16.
De deurwaarder vraagt of de beslissingen in het vonnis zo moeten worden gelezen dat [eiseres] de aan [gedaagden] te betalen bedragen mag verrekenen met de bedragen die [gedaagden] aan [eiseres] verschuldigd is.
4.17.
De voorzieningenrechter overweegt dat in rechtsoverweging 113 van het vonnis van 25 juli 2022 staat:
“Appelarbiters overwegen hier nog dat voor de door opdrachtgevers verzochte
verrekening van het aan hen toekomende bedrag aan schadevergoeding met
het openstaande bedrag aan facturen geen plaats is, omdat opdrachtgevers,
zoals hiervoor al is overwogen, in verzuim zijn gekomen met hun betalingsverplichting, zodat dat openstaande bedrag rentedragend is geworden.”
4.18.
Nu in het vonnis aldus staat dat er voor verrekening geen plaats is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het vonnis niet op de manier van de deurwaarder kan worden gelezen. De voorzieningenrechter beantwoordt vraag c) dan ook ontkennend.
Uitvoerbaarheid
4.19.
Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4.4. overwogen, kunnen de vonnissen ten uitvoer worden gelegd. Vraag d) van de deurwaarder wordt dan ook bevestigend beantwoord.
Proceskosten
4.20.
De proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Weliswaar is de deurwaarder door [eiseres] ingeschakeld om tot executie van de vonnissen over te gaan en is de procedure door de deurwaarder gestart, maar het feit dat de deurwaarder niet kon executeren komt deels door de klacht die [gedaagden] tegen de deurwaarder dreigde in te dienen, nu zij bezwaren had tegen de executie van de vonnissen; bezwaren die – zoals thans blijkt – (deels) onterecht bleken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
oordeelt dat de beslissingen in de vonnissen als volgt dienen te worden gelezen:
dat van toepassing is de wettelijke (cumulatieve) rente ex artikel 6:119a BW (+ 2%);
dat het eerste vonnis alleen wordt vernietigd ‘
voorover het betreft de beslissing om
de gestelde gebreken niet inhoudelijk te beoordelen en het oordeel dat de uitvoering
van de niet recht boven de kelderwand geplaatste kolommen spantbenen/staanders)
aan te merken is als een constructief deugdelijke oplossing' en dat de geldelijke
veroordeling dus niet is vernietigd en in stand blijft;
dat de vordering van € 10.000,00 en € 1.874,60 die [eiseres] aan [gedaagden] dient te betalen niet kan worden verrekend met de vorderingen die [eiseres] op [gedaagden] heeft;
dat de vonnissen ten uitvoer kunnen worden gelegd;
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.W. van Tol en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2024. (JK)