ECLI:NL:RBOVE:2024:5599

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
84.229999.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel na diefstal

Op 28 oktober 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij de veroordeelde is verplicht tot betaling van € 5.608,40 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op meerdere tijdstippen geldbedragen van de aangever heeft gestolen. De officier van justitie had een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op € 8.920,24, maar de rechtbank heeft dit bedrag verlaagd na beoordeling van de bewijsstukken en de kosten die de veroordeelde ten gunste van de aangever heeft gemaakt.

De behandeling van de ontnemingsvordering vond plaats op 14 oktober 2024, gelijktijdig met de strafzaak. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, heeft betoogd dat hij geen wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de veroordeelde wel degelijk financieel voordeel heeft genoten uit zijn strafbare feiten, en heeft de omvang van dit voordeel vastgesteld op € 5.608,40. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de kosten die de veroordeelde heeft gemaakt, die in mindering zijn gebracht op het totale bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om een betalingsverplichting op te leggen voor wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat. Het vonnis is openbaar uitgesproken en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.229999.21 (P)
Datum vonnis: 28 oktober 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon-of verblijfplaats in Nederland,
volgens eigen opgave ter terechtzitting wonende aan
[adres]
.

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 8.920,24.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 14 oktober 2024. De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgehad met de behandeling van de strafzaak. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.D.A. Stam, advocaat in Gouda, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting heeft de officier van justitie haar vordering gehandhaafd. Op basis van de bevindingen neergelegd in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel, het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting rekent de officier van justitie het geschatte voordeel van € 8.920,24 toe aan veroordeelde.
De raadsman heeft zich - overeenkomstig een op schrift gestelde pleitnota - op het standpunt gesteld dat uit het dossier blijkt dat veroordeelde geen enkel wederrechtelijk voordeel heeft genoten, nu aangever [aangever] (hierna: aangever) het door hem verdiende salaris geheel heeft verbruikt. Om deze reden moet volgens de raadsman de vordering worden afgewezen, dan wel het voordeel op nihil worden geschat en vastgesteld.

3.De bewijsmotivering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 28 oktober 2024 veroordeeld, voor zover van belang, voor strafbare feiten:
onder parketnummer 84.229999.21
feit 3:
het misdrijf: diefstal, meermalen gepleegd.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennisgenomen van het in de onderhavige zaak opgemaakte rapport berekening wederrechtelijk voordeel van 28 maart 2023 [1] .
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank voornoemde uitspraak als uitgangspunt. Uit de voor die bewezenverklaring gebruikte bewijsmiddelen is aannemelijk geworden dat veroordeelde uit het bewezen verklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten. In het hiervoor genoemde vonnis is de rechtbank uitgegaan van een andere bewezenverklaring dan de strafbare feiten waarop het rapport is gebaseerd.
Bij voornoemd vonnis heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de veroordeelde op meerdere tijdstippen geldbedragen van aangever heeft gestolen tot een totaal bedrag van
€ 11.104,- door onrechtmatig geldbedragen over te boeken van de bankrekening van aangever naar zijn, verdachtes, eigen bankrekening.
Het dossier bevat echter ook concrete aanwijzingen dat een deel van het door diefstal weggenomen geldbedrag alsnog is aangewend ten gunste van aangever. Dat deel komt naar het oordeel van de rechtbank overeen met kosten die zijn berekend in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel en bestaat uit huisvestingskosten, kosten voor voedsel, kosten voor de bankrekening van aangever, overboekingen naar de familie van aangever, contant (zak)geld aan aangever en wervingskosten. De rechtbank acht het redelijk deze kosten in mindering te brengen nu voldoende is komen vast te staan dat deze kosten noodzakelijk zijn gemaakt (wervingskosten) om de diefstallen mogelijk te maken, dan wel ten bate van de aangever zijn aangewend, althans aan hem ten goede zijn gekomen. De totale aftrekbare kosten komen daarmee neer op een bedrag van € 5.495,60. Deze kosten en de onderbouwing daarvan komen de rechtbank aannemelijk voor. De rechtbank zal deze aftrekken van de opbrengst van de veroordeelde.
De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 5.608,40.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 5.608,40.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 112 dagen;
  • wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M. van Berlo en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Bruin, griffier, en is in liet openbaar uitgesproken op 28 oktober 2024.

Voetnoten

1.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e 2e lid Wetboek van Strafrecht van 28 maart 2023, met proces-verbaalnummer 6640-2021-0110, pag. 1230 t/m 1241.