ECLI:NL:RBOVE:2024:5575

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
08.178911.23
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugshandel

Op 28 oktober 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in cocaïne en hennep. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van € 138.770,-- aan de Staat, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, gezien zijn betrokkenheid bij de drugshandel. De vordering van de officier van justitie was om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 229.474,00, maar de rechtbank kwam tot een andere conclusie op basis van de beschikbare bewijsmiddelen.

De behandeling van de ontnemingsvordering vond plaats op 14 oktober 2024, gelijktijdig met de hoofdzaak 'onderzoek Europa'. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Michels, heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vordering tot ontneming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de bewezenverklaarde periode verschillende betalingen heeft ontvangen die verband hielden met de drugshandel. De rechtbank heeft de bewijslast voor de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel bij het Openbaar Ministerie gelegd, dat deze met voldoende bewijsmiddelen moest onderbouwen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in totaal € 346.924,-- aan omzet heeft gegenereerd, waarvan 40% als winst kan worden aangemerkt. Dit leidde tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 138.770,-- moet worden vastgesteld. De rechtbank heeft de wettelijke basis voor deze beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis is openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Overijssel.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.178911.23
Datum vonnis: 28 oktober 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 229.474,00.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 14 oktober 2024. De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de hoofdzaak ‘onderzoek Europa’. In dat onderzoek is [medeverdachte] medeverdachte.
De verdachte (hierna ook: [veroordeelde]), bijgestaan door haar raadsman mr. J. Michels, advocaat in Oldenzaal, is ter terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
De officier van justitie heeft de vordering gehandhaafd.
De raadsman heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd ten aanzien van de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de vrijspraak die hij in de strafzaak heeft bepleit, de ontnemingsvordering moet worden afgewezen. [veroordeelde] erkent in de bewezenverklaarde periode te hebben gehandeld in hennep. Het dossier bevat echter geen wettig bewijs dat deze handel gedurende de gehele tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden. De winstmarge was beperkt. Scenario-denken kan niet de basis vormen voor een concrete berekening van het door de verdachte daadwerkelijk behaalde voordeel.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 28 oktober 2024 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
- medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
- medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank stelt het volgende voorop. Bij een ontnemingsvordering ligt de bewijslast anders dan in de onderliggende strafzaak. Het Openbaar Ministerie moet (de hoogte van) het wederrechtelijk verkregen voordeel aannemelijk maken en onderbouwen met bewijsmiddelen. Als het Openbaar Ministerie daaraan heeft voldaan, is het vervolgens aan de verdediging om die berekening te betwisten. Die betwisting moet ook onderbouwd zijn.
De rechtbank acht het op basis van de voor de bewezenverklaring in de strafzaak gebruikte bewijsmiddelen en het in deze zaak opgemaakte rapport wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: het rapport) van 4 januari 2024 [1] , aannemelijk dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten.
Uit de bewezenverklaring volgt dat sprake is van één of meer gronddelict(en), waarmee het totale geldbedrag is verdiend. De rechtbank gaat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van enkele feiten en omstandigheden, zoals die in het rapport zijn beschreven en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Voor de berekening van dat wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank de bewezenverklaarde feiten en periode als uitgangspunt.
Ontvangen geldbedragen op bankrekening en contante stortingen
In de bewezenverklaarde periode heeft [veroordeelde] verschillende overboekingen van derden en betalingen op betaalverzoeken ontvangen [2] . Van de volgende bedragen die ontvangen zijn door [veroordeelde] wordt aangenomen dat dit inkomsten uit handel in cocaïne dan wel hennep zijn:
[rekeningnummer 1] € 205.320,79
[rekeningnummer 2] € 2.627,30
Totaal € 207.948,09
Op de bankrekeningen van verdachte is te zien dat er ook meerdere contante stortingen hebben plaatsgevonden. Op de bankrekeningen van [veroordeelde] is gedurende de gehele ten laste gelegde en bewezenverklaarde periode € 138.976,- contant gestort en € 117.450,- contant opgenomen. De bron van de bedragen die contant gestort zijn is onbekend.
In de periode tussen 2 januari 2018 en 18 juli 2023 heeft [veroordeelde] van derden meerdere onverklaarbare betalingen ontvangen. Vanaf de rekeningen van verdachte is bijna nooit geld terug heeft overgemaakt naar deze derden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat deze betalingen waren om drugs (harddrugs en softdrugs) te kopen van [veroordeelde]. Er werd zowel giraal als contant betaald voor de drugs. [veroordeelde] heeft geen aannemelijke, laat staan voldoende verifieerbare, verklaring afgelegd voor de door haar ontvangen geldbedragen. De rechtbank heeft bewezenverklaard dat het totale geldbedrag bestond uit betalingen van derden voor de drugs die zij van verdachte hadden gekocht en dat verdachte dit geldbedrag heeft witgewassen. De rechtbank is van oordeel dat [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten gelet op haar betrokkenheid bij de handel in cocaïne en hennep.
Opbrengst
Giraal : € 207.948,--
Contant :
€ 138.976,--
Totaal : € 346.924,--
Kosten
Niet is gesteld en ook niet is gebleken dat de veroordeelde kosten heeft gemaakt waarmee bij de berekening van het voordeel rekening moet worden gehouden. Volgens vaste jurisprudentie gaat de rechtbank er daarom van uit dat 40% van de omzet kan worden aangemerkt als winst. [3]
De officier van justitie heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het in dit geval, onder verwijzing naar relevante jurisprudentie, redelijk is om uit te gaan van een aandeel van 40% (winst/omzet). Dit percentage wordt als zo danig ook niet weersproken.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit het voorgaande volgt:
totale omzet : € 346.924,--
-/- kosten (60%):
€ 208.154,--
winst (40%) : € 138.770,--
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat vast op
€ 138.770,--.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 138.770,--.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 138.770,--;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 138.770,-- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 365 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink voorzitter, mr. R.G.J. Gehring en
mr. T.M. Weeda, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2024.

Voetnoten

1.Het aanvullend proces-verbaal nummer PL0600-2023309014-118, opgemaakt door [naam] van 4 januari 2024, pagina’s 10 tot en met 30.
2.Het proces-verbaal van politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2023309014, onderzoek Europa, opgemaakt en afgesloten 27 oktober 2023, pagina’s 129 tot en met 137.