3.4Het oordeel van de rechtbank
Hierna stelt de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de feiten en omstandigheden vast. De rechtbank zal, al dan niet in reactie op gevoerde verweren, overwegen waarom zij op basis van die feiten en omstandigheden tot conclusies en beantwoording van de bewijsvraag komt. De rechtbank zal vervolgens per ten laste gelegd feit aangeven of zij dit, geheel of partieel bewezen acht. De voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden blijken uit de inhoud van de bewijsmiddelen die in de in de bijlage bij dit vonnis zijn uitgewerkt en uit de voetnoot in dit vonnis.
De feiten en omstandigheden
Op 18 juli 2023 zijn tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte verdovende middelen aangetroffen die in beslag zijn genomen. Uit deskundigenonderzoek bleek dit in totaal 16,13 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 11,23 gram van een materiaal bevattende MDMA (29 Xtc-pillen) te zijn. De cocaïne is aangetroffen in ponypacks die in de keuken op het aanrecht achter het koffiezetapparaat lagen. De Xtc-pillen lagen in de commodekast op de slaapkamer waar tijdens de doorzoeking medeverdachte [verdachte] op bed lag. [medeverdachte] was ten tijde van de doorzoeking ook in de woning aanwezig.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat zij niet wist dat er cocaïne in haar woning lag, niet aannemelijk. De rechtbank stelt vast dat [verdachte] samenwoonde met [medeverdachte] en dat zij fysiek in de woning aanwezig was ten tijde van de doorzoeking. De cocaïne is aangetroffen in ponypacks die in de keuken op het aanrecht achter het koffiezetapparaat lagen. Daarbij komt dat verdachte, waarover hierna bij feit 4 meer, kort gezegd tezamen met [medeverdachte] opzettelijk cocaïne heeft verkocht en afgeleverd. Op grond van deze feiten en omstandigheden heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte wel wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne en dat zij ook de beschikkingsmacht daarover had. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de aangetroffen cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen in onderling samenhang bezien, is de rechtbank dan ook van oordeel dat sprake is van het tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig hebben van 11,23 gram van een materiaal bevattende Xtc (MDMA) en opzettelijk aanwezig hebben van 16,13 gram cocaïne van een materiaal bevattende cocaïne.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
In een jaszak van een jas (die ten tijde van de doorzoeking in de woning aan de kapstok hing), is een gas/alarmpistool aangetroffen met daarin een patroonhouder/magazijn met vijf volmantel kogelpatronen. De rechtbank stelt vast dat het aangetroffen wapen een goed werkend getransformeerd gaspistool is van het merk SM, model 110, kaliber 6.35mm. Bij het wapen bevond zich een patroonmagazijn, met daarin vijf volmantel kogelpatronen van het kaliber 6.35mm. Dit betreft een wapen en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie.
Op grond van de inhoud van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap of beschikkingsmacht heeft gehad over het aangetroffen vuurwapen, de patroonhouder(magazijn) en kogels. In het dossier is ook onvoldoende bewijs aanwezig om te kunnen komen tot een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met een of meer anderen bij het voorhanden hebben hiervan.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreek haar daarvan vrij.
Voor de leesbaarheid van het vonnis nummert de rechtbank bij de bespreking van dit feit de verschillende onderdelen van de ten laste legging hierna a, b en c.
De raadsman heeft - kort samengevat en zakelijk weergegeven - als verweer gevoerd dat de dagvaarding feitelijk niet voldoet aan de vereisten die daarvoor gelden. De witwashandelingen zijn niet specifiek en de dagvaarding dient daarom nietig te worden verklaard. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op grond van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering moet de dagvaarding onder meer een opgave van het ten laste gelegde feit bevatten alsmede de omstandigheden waaronder dat feit zou zijn begaan. De eerste verdenking onder feit 3 betreft het voorhanden hebben van
€ 229.474,09 terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk, middellijk of onmiddellijk afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
De rechtbank acht dit voldoende feitelijk en geconcretiseerd. De rechtbank stelt vast dat verdachte in de ten laste gelegde periode € 229.474,09 voorhanden heeft gehad op haar bankrekeningen terwijl de bron/herkomst van dat geld onbekend is. Verdachte kan zich naar behoren tegen dit onderdeel van de tenlastelegging verweren. De rechtbank volgt de raadsman daarom niet in zijn betoog. De tenlastelegging voldoet in zoverre dan ook aan de eisen van artikel 261 Sv. Het verweer wordt verworpen.
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (eenvoudig) witwassen van
€ 229.474,09, vervalste merkkleding en van 8568 gram hennep. Voor een bewezenverklaring van eenvoudig witwassen, strafbaar gesteld in artikel 420bis.1 Sr, is vereist dat vaststaat dat het voorwerp onmiddellijk afkomstig is uit enig (eigen) misdrijf en dat de verdachte het voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad. Voor een bewezenverklaring van eenvoudig witwassen is niet vereist dat de verdachte de criminele herkomst van het voorwerp heeft verborgen of verhuld.
a. Het geldbedrag van € 229.474,09
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt vast dat verdachte op haar bankrekeningen in totaal € 207.948,09 heeft ontvangen door verschillende overboekingen van derden en betalingen op betaalverzoeken. Gedurende de gehele onderzoeksperiode is een bedrag van € 138.976,- contant gestort en is
€ 117.450,- euro contant opgenomen. Het ontvangen totaal bedrag op de bankrekeningen van verdachte bedraagt € 229.474,09.
Van een aantal frequente betalers van de betaalverzoeken zijn de identificerende persoonsgegevens achterhaald. Een aantal van deze personen hebben als getuige een verklaring afgelegd over de reden van de betalingen, inclusief tikkies en betaalverzoeken. Hieruit blijkt dat zij drugs bestelden bij [medeverdachte] . Vaststaat dat de betalingen die betrekking hadden op de aankoop van harddrugs deels op de bankrekening van [medeverdachte] en deels op de bankrekeningen van verdachte werden gedaan. Het betrof bovendien veelal betalingen in de nachtelijke uren, met een algemene omschrijving (zoals eten, cadeau etc.) en in de vorm van ronde bedragen.
Op grond van de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte € 229.474,09 voorhanden heeft gehad en dat dit bedrag is opgebouwd uit contante en girale betalingen van derden gedurende een periode van bijna vijf jaren voor de aankoop van drugs. De herkomst van de betalingen, het doel waarmee deze betalingen werden verricht en de opbouw van het ten laste gelegde geldbedrag is voldoende inzichtelijk gemaakt. In het dossier is aldus voldoende bewijs aanwezig dat dit geldbedrag afkomstig is uit een eigen misdrijf van verdachte, namelijk van de handel in verdovende middelen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte een geldbedrag van € 229.474,09 voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat dit geldbedrag – onmiddellijk – uit enig (eigen) misdrijf afkomstig was. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van eenvoudig witwassen in de zin van artikel 420bis.1 Sr.
b. Vervalste merkkleding
De feiten en omstandigheden
Bij de doorzoeking in de woning van verdachte is een groot aantal merkkleding aangetroffen van de merken Dior, Fendi, Gucci, Kenzo, Louis Vuitton en Moncler.
De rechtbank stelt vast dat verdachte vervalste merkkleding voorhanden heeft gehad. Het namaken van merkkleding is strafbaar gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat de in het bezit van verdachte nagemaakte merkkleding geheel afkomstig is uit enig misdrijf, namelijk de handel in nagemaakte merkkleding.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte vervalste merkkleding voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat deze merkkleding – onmiddellijk – uit enig (eigen) misdrijf afkomstig was. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van eenvoudig witwassen in de zin van artikel 420bis.1 Sr.
c. 8568 gram hennep
De feiten en omstandigheden
In de woning en de schuur bij de woning zijn meerdere sealbags aangetroffen met in totaal 8568 gram henneptoppen. De schuur staat op hetzelfde perceel als de woning en hoort functioneel bij de woning.
Bewijsoverweging
Uit een chatgesprek van verdachte met medeverdachte [medeverdachte] (pagina 554) volgt dat verdachte schrijft: “Ligt boterham zakje en grote zak stelling eronder weegschaal ligt ook in schuur.” Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat de schuur gebruikt werd voor de opslag van drugs en ook dat zij toegang had tot de schuur. De hennep was niet verborgen, het lag op een bestuurbare (kinder)auto en was voor een ieder die toegang had tot de schuur zichtbaar. Verdachte heeft bovendien zelf verklaard een korte periode in softdrugs te hebben gehandeld.
De rechtbank stelt op grond van deze redengevende feiten en omstandigheden vast dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van die hennep, dat zij de beschikkingsmacht had over de aangetroffen hennep en dat zij deze hoeveelheid hennep aldus opzettelijk aanwezig heeft gehad. Het opzettelijk aanwezig hebben van deze (handels)hoeveelheid hennep is strafbaar gesteld in artikel 11 lid 2 Opiumwet.
De rechtbank is op grond van de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte van 8568 gram hennep voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat de hennep – onmiddellijk – uit enig (eigen) misdrijf afkomstig waren. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van eenvoudig witwassen in de zin van artikel 420bis.1 Sr.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Medeplegen van de handel in verdovende middelen (feit 4 en feit 5)
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De bijdrage kan ook bestaan in de vorm van verschillende gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit.
De rechtbank overweegt het volgende.
De feiten en de omstandigheden
De rechtbank stelt vast dat in dit onderzoek de mobiele telefoons van [verdachte] en [medeverdachte] zijn onderzocht. [verdachte] noemde zich [alias 1] of [alias 2] . [medeverdachte] noemde zich [alias 3] of [alias 4] .
In de mobiele telefoon van [medeverdachte] zijn 1214 actieve gesprekken in Whatsapp aangetroffen en er waren in totaal 47.183 berichten verstuurd of ontvangen met deze mobiele telefoon. Uit de gesprekken volgt dat de telefoon werd gebruikt voor privé gesprekken en voor gesprekken over de handel in verdovende middelen. De mobiele telefoon van [medeverdachte] werd gebruikt als dealtelefoon.
In de telefoon van [verdachte] zijn 809 actieve Whatsappgesprekken zichtbaar. Er waren in totaal 163.630 berichten gestuurd/ontvangen in Whatsapp. Een deel van deze gesprekken ging over het kopen en verkopen van drugs. [verdachte] stuurde ook foto’s waarbij te zien is dat zij foto's van henneptoppen meezond, en in enkele gesprekken ook een wit blok te koop aanbood. Verder bleek dat zij inzicht had in de bankgegevens en over bestellingen van klanten. [verdachte] schrijft bijvoorbeeld in een chatgesprek met [medeverdachte] waarin ook een afbeelding van een handje vol pillen te zien is: “Ligt boterham zakje en grote zak stelling eronder weegschaal ligt ook in schuur.”In een gesprek tussen [alias 2] en [alias 3] (bijlage 15) valt te lezen dat [alias 2] vraagt “voor wie”, [alias 3] zegt “zij willen veel” en dat [alias 2] hierop antwoordt: “kijk maar winst delen”, “Morgen heb ik er 18 van”. [alias 3] antwoordt: “Had jij 6 van”, “Inkoop wat is die”, “1000” [alias 2] stuurt hierop 9x *afbeelding* (bankoverzicht met betaalde betaalverzoeken). [alias 3] antwoordt: “100 van daag 50” [alias 2] schrijft vervolgens: “Geniet nog maar ff van je rekening” “Weinig tikkies he”.
Zij zegt ondermeer: “nu ga je [naam 1] pakken”, “ [naam 2] heeft niets meer” en “ik houd nu elke cent bij”.
Naar aanleiding van de transacties op de bankrekening van [verdachte] en [medeverdachte] zijn meerdere personen als getuige gehoord. Een aantal van deze getuigen verklaarde dat de betalingen naar de bankrekening van verdachte(n) betalingen waren voor cocaïne die zij hadden gekocht. De rechtbank stelt vast dat een aantal afnemers zowel naar [verdachte] als naar [medeverdachte] geld hebben overgemaakt als betaling voor cocaïne. Dit betreffen betalingen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 3] . Andere afnemers betaalden alleen aan [medeverdachte] .
Verder ontvingen [medeverdachte] en [verdachte] naast betalingen van de hiervoor genoemde personen, op hun bankrekening vele verschillende overboekingen van derden en betalingen op betaalverzoeken. Veelal betreffen dit bedragen die variëren tussen € 10 en € 100 en waarbij vaak een algemene omschrijving meegegeven wordt, zoals: 'Kado', 'Bijdrage' 'Verjaardag', 'Feestje' en 'Eten'. Uit onderzoek naar de bankgegevens bleek dat er door, uitgezonderd tikkies en betaalverzoeken, door circa 130 verschillende personen veelal ronde bedragen zijn overgeboekt naar de bankrekening van [medeverdachte] en/of [verdachte] . Te zien is dat er nooit geld terug is overgemaakt naar deze personen.
De verdachte [medeverdachte] heeft op zijn bankrekening in totaal
€ 117.259,45 ontvangen. De verdachte [verdachte] heeft op haar bankrekeningen in totaal € 207.948,10 ontvangen. Op haar bankrekeningen is gedurende de gehele onderzoeksperiode € 138.976,00 contant gestort. De bron van de bedragen die contant gestort zijn is onbekend. Het is aannemelijk dat de contante stortingen winst zijn uit de verkoop van drugs. In de onderzochte periode is door [verdachte] € 117.450,- euro aan contanten opgenomen. Het totaal bedrag aan inkomsten van drugs door verdachte [verdachte] is € 229.474,00.
De getuige [getuige 1] heeft op 17 december 2018 de eerste betaling van € 90,- verricht naar de bankrekening van [verdachte] . [getuige 1] heeft in totaal 221 keer een bedrag overgemaakt naar de bankrekening van [verdachte] . Zij heeft [verdachte] in totaal € 12.170,41 betaald. Op de bankrekening van [verdachte] is op 17 december 2018 een eerste betaling zichtbaar afkomstig van [getuige 1] . [getuige 1] heeft verklaard zowel contant als giraal voor de drugs te hebben betaald.
heeft ook betalingen verricht naar de bankrekening van [medeverdachte] . Op de bankrekening van [medeverdachte] heeft [getuige 1] in totaal acht keer geld overgemaakt met een totaal van € 444,-.
Tegenover de politie heeft getuige [getuige 1] verklaard dat “ [medeverdachte] ” 10 jaar lang haar vaste dealer voor harddrugs was en dat hij altijd zijn afspraken nakwam en op tijd leverde. [getuige 1] betaalde zowel contant als cash voor de cocaïne die ze bij hem kocht. Zij belde of appte hem, zij betaalde vervolgens een tikkie en dan kwam [medeverdachte] de cocaïne brengen of hij gooide het door de brievenbus. Getuige [getuige 1] verklaarde dat uit haar bankgegevens blijkt dat zij sinds 4 oktober 2014 geld overboekt naar bankrekening op naam van [verdachte] . Sinds die dag kocht zij drugs bij [medeverdachte] .
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij bijna dagelijks cocaïne kocht bij [medeverdachte] , vanaf 2019/2020 tot medio 2023. Uit de bankrekening van verdachte blijkt dat [getuige 2] medio 2020 een eerste girale betaling heeft gedaan op de rekening van [verdachte] . Ook werden er betalingen gedaan naar de rekening van [medeverdachte] .
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte] anderen van cocaïne voorzag. De drugs werden telefonisch besteld. De betaling werd gedaan via een Tikkie op de bankrekening van [medeverdachte] dan wel [verdachte] waarna [medeverdachte] in de meeste gevallen de drugs afleverde. [verdachte] heeft in elk geval een keer drugs bezorgd bij [getuige 1] . Ook heeft [verdachte] in 2022 een foto van een wit blok, ambtshalve herkend als cocaïne, via de telefoon verstuurd met als doel om dit te verkopen (aan het contact ‘ [alias] ’). Verder komt de rechtbank op grond van de vele chatgesprekken in de telefoon van [verdachte] en de chatgesprekken die zij met [medeverdachte] voerde, tot het oordeel dat [verdachte] zelf ook een actieve (aansturende) rol had in de handel van harddrugs.Verdachte sprak met [medeverdachte] over “klanten”, stuurde bankoverzichten met betaalverzoeken en sprak meermalen over een “blok”. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben zowel op bankrekening van [medeverdachte] als van [verdachte] geld overgeboekt via een Tikkie. De meeste betalingen deden zij echter naar de bankrekening van [verdachte] . Getuige [getuige 1] heeft daarnaast verklaard dat zij de betalingen heeft gedaan voor de aankoop van cocaïne. Eenzelfde verklaring heeft getuige [getuige 2] afgelegd. Ook andere afnemers betaalden voor de bij [medeverdachte] bestelde cocaïne, zowel ten name van de bankrekening van [medeverdachte] als ten name van de bankrekening van [verdachte] . De bankrekening van [verdachte] vormde dus een belangrijke schakel in de handel in cocaïne. Hieruit volgt dat [verdachte] ook inkomsten heeft genoten van de handel in cocaïne.
Gelet op de hiervoor genoemde inhoud van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien met de genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat aldus sprake is van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met de medeverdachte dat sprake is van tezamen en in vereniging, opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde feit heeft begaan.
Uit de inhoud van de chatgesprekken in de telefoon van [verdachte] en [medeverdachte] komt de rechtbank tot het oordeel dat [verdachte] zich in de ten laste gelegde periode heeft bezig gehouden met de grootschalige inkoop en verkoop van hennep. Zij verkocht de hennep niet in gebruikershoeveelheden maar in grotere hoeveelheden, veelal kilo's. Veel van de gesprekken gingen over het kopen en verkopen van softdrugs, zijnde wiet of hennep. Er werd gesproken over de kwaliteit, prijs en hoeveelheid. Ook verstuurde [verdachte] foto’s waarin enkele malen een foto met een hand vol henneptoppen te zien is. Op de achtergrond van de foto was een deel de achtertuin van de verdachte, gelegen aan de [adres 2] te zien.
In een chatgesprek tussen [verdachte] / [alias 2] en [medeverdachte] / [alias 3] zegt [alias 3] zegt tegen [alias 2] : “die [naam 3] moet betalen, jou klanten allemaal. [alias 2] hij belt mij 10 keer voor geld en spul, hij komt voor wiet voor jou”
De rechtbank stelt verder vast dat getuige [getuige 6] in totaal € 1320,- heeft overgemaakt naar de bankrekening van verdachte [medeverdachte] . [getuige 6] heeft als getuige tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij in de periode van augustus 2020 tot juli 2023 softdrugs bij [medeverdachte] ( [medeverdachte] ) kocht.
De in de schuur van de verdachten aangetroffen hoeveelheid van 8568 gram hennep is niet verhandeld, maar verdachte en de medeverdachte hebben deze hennep wel voorhanden gehad. Hieruit leidt de rechtbank af dat zij konden beschikken over een grote (handels)voorraad hennep. Uit de geldstromen volgt daarnaast dat verdachte in de ten laste gelegde periode inkomsten heeft genoten van de handel in verdovende middelen waaronder hennep.
De raadsman heeft aangevoerd dat op basis van de berichten uit de mobiele telefoon kan worden afgeleid dat sprake is geweest van contacten met een relatief beperkt aantal personen. Indien en voor zover al sprake was van een geslaagde transactie — vaak gaat het over vraag, aanbod en prijs — was de winstmarge beperkt. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van de verdediging had gelegen om, nu handelen gedurende de gehele ten laste gelegde periode is betwist aan te tonen welke transacties op welke datum zijn geweest en welke betalingen op de bankrekening van [verdachte] betrekking hadden op de handel in hennep.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan de verkoop, aflevering, en het vervoer van hennep. Uit de bewijsmiddelen is af te leiden dat zij dit tezamen en in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte] deed.
Gelet op de hiervoor genoemde inhoud van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien met de genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat aldus sprake is van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met de medeverdachte dat sprake is van tezamen en in vereniging, opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren van een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 5 tenlastegelegde feit heeft begaan.