Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De vordering van de officier van justitie
2.De procedure
3.De beoordeling van de vordering
€ 70.355,67
Rechtbank Overijssel
Op 28 oktober 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in cocaïne en hennep. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van € 46.903,-- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de vordering van de officier van justitie, die aanvankelijk een bedrag van € 87.029,45 had gevorderd. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie voldoende bewijs had geleverd dat de veroordeelde financieel voordeel had genoten uit zijn criminele activiteiten.
De behandeling van de ontnemingsvordering vond plaats op 14 oktober 2024, gelijktijdig met de hoofdzaak ‘onderzoek Europa’. De veroordeelde was bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.B.A. Kalk, die betoogde dat de vordering tot ontneming afgewezen moest worden. De rechtbank oordeelde echter dat de bewijslast voor de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel bij het Openbaar Ministerie lag, en dat zij hierin voldoende had voldaan.
De rechtbank baseerde haar beslissing op de bewijsmiddelen die in de strafzaak waren gebruikt en op een rapport van 4 januari 2024. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde een totaalbedrag van € 117.259,45 had ontvangen op zijn bankrekening, dat afkomstig was van betalingen voor drugs. Na aftrek van kosten werd het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 46.903,--. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat, en bepaalde tevens de maximale duur van gijzeling op 269 dagen.