ECLI:NL:RBOVE:2024:5572

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
08.178847.23
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken

Op 28 oktober 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in cocaïne en hennep. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van € 46.903,-- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de vordering van de officier van justitie, die aanvankelijk een bedrag van € 87.029,45 had gevorderd. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie voldoende bewijs had geleverd dat de veroordeelde financieel voordeel had genoten uit zijn criminele activiteiten.

De behandeling van de ontnemingsvordering vond plaats op 14 oktober 2024, gelijktijdig met de hoofdzaak ‘onderzoek Europa’. De veroordeelde was bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.B.A. Kalk, die betoogde dat de vordering tot ontneming afgewezen moest worden. De rechtbank oordeelde echter dat de bewijslast voor de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel bij het Openbaar Ministerie lag, en dat zij hierin voldoende had voldaan.

De rechtbank baseerde haar beslissing op de bewijsmiddelen die in de strafzaak waren gebruikt en op een rapport van 4 januari 2024. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde een totaalbedrag van € 117.259,45 had ontvangen op zijn bankrekening, dat afkomstig was van betalingen voor drugs. Na aftrek van kosten werd het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 46.903,--. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat, en bepaalde tevens de maximale duur van gijzeling op 269 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.178847.23
Datum vonnis: 28 oktober 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres],
nu verblijvende in de [locatie].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 87.029,45.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 14 oktober 2024. De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de hoofdzaak ‘onderzoek Europa’. In dat onderzoek is [medeverdachte] medeverdachte.
De verdachte (hierna: [veroordeelde]) is bijgestaan door zijn raadsman mr. J.B.A. Kalk, advocaat in Enschede, is ter terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gehandhaafd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsman heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat het Openbaar Ministerie weinig concreet en onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 28 oktober 2024 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
- medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
- medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank stelt het volgende voorop. Bij een ontnemingsvordering ligt de bewijslast anders dan in de onderliggende strafzaak. Het Openbaar Ministerie moet (de hoogte van) het wederrechtelijk verkregen voordeel aannemelijk maken en onderbouwen met bewijsmiddelen. Als het Openbaar Ministerie daaraan heeft voldaan, is het vervolgens aan de verdediging om die berekening te betwisten. Die betwisting moet ook onderbouwd zijn.
De rechtbank acht het op basis van de voor de bewezenverklaring in de strafzaak gebruikte bewijsmiddelen en het in deze zaak opgemaakte rapport wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: het rapport) van 4 januari 2024 [1] , aannemelijk dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten.
Uit de bewezenverklaring volgt dat sprake is van één of meer gronddelict(en), waarmee het totale geldbedrag is verdiend. De rechtbank gaat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van enkele feiten en omstandigheden, zoals die in het rapport zijn beschreven en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Voor de berekening van dat wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank de bewezenverklaarde feiten en periode als uitgangspunt.
Ontvangen geldbedragen op bankrekening
In de bewezenverklaarde periode heeft [veroordeelde] als betaling van derden, inclusief betaalverzoeken (waaronder zogenoemde tikkies), op zijn bankrekening [rekeningnummer] een geldbedrag ontvangen van totaal € 117.259,45 [2] Vanaf deze bankrekening hebben nooit betalingen plaatsgevonden naar deze derden. [veroordeelde] heeft geen aannemelijke, laat staan voldoende verifieerbare, verklaring afgelegd voor de door hem op zijn bankrekening ontvangen geldbedragen. De rechtbank heeft bewezenverklaard dat het totale geldbedrag bestaat uit betalingen van derden voor de drugs die zij van verdachte hebben gekocht en dat verdachte dit geldbedrag heeft witgewassen. De rechtbank is van oordeel dat [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten gelet op zijn betrokkenheid bij de handel in cocaïne en hennep.
Kosten
Niet is gesteld en ook niet is gebleken dat de veroordeelde kosten heeft gemaakt waarmee bij de berekening van het voordeel rekening moet worden gehouden. Volgens vaste jurisprudentie gaat de rechtbank er daarom van uit dat 40% van de omzet kan worden aangemerkt als winst. [3]
De officier van justitie heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het in dit geval, onder verwijzing naar relevante jurisprudentie, redelijk is om uit te gaan van een aandeel van 40% (winst/omzet). Dit percentage wordt als zo danig ook niet weersproken.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit het voorgaande volgt:
Totale omzet : € 117.259, 45
-/- kosten (60%):
€ 70.355,67
winst (40%) : € 46.903,78.
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat vast op
€ 46.903,--.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 46.903,--.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 46.903,--;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 46.903,-- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 269 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink voorzitter, mr. R.G.J. Gehring en
mr. T.M. Weeda, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2024.

Voetnoten

1.Het aanvullend proces-verbaal nummer PL0600-2023309014-118, opgemaakt door [naam] van 4 januari 2024, pagina’s 4 tot en met 8.
2.Het proces-verbaal van politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2023309014, onderzoek Europa, opgemaakt en afgesloten 27 oktober 2023, pagina’s 129 tot en met 133, 138 tot en met 142.