4.3.1Feiten 1 en 2
4.3.1.1 Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever [slachtoffer]
De rechtbank stelt vast dat het dossier uiteenlopende verklaringen bevat over wat er zich in het park in Vriezenveen heeft afgespeeld in de middag op 3 februari 2024.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de voor verdachte belastende verklaringen van aangever [slachtoffer] betrouwbaar zijn en gebruikt kunnen worden voor het bewijs. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is.
De verklaringen van aangever zijn vastgelegd in een aangifte en in een proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank acht de aangifte betrouwbaar en consistent en derhalve bruikbaar als wettig bewijsmiddel. De aangifte van [slachtoffer] is anderhalf uur, dus zeer kort nadat het incident op 3 februari 2024 heeft plaatsgevonden, afgelegd. De aangifte is authentiek en gedetailleerd en vindt steun in hetgeen in het proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd, waarin ook kort is vastgelegd dat [slachtoffer] plotseling werd aangevallen door vier personen en dat hij door die personen is geslagen met een steel van een hamer.
[slachtoffer] heeft een duidelijke beschrijving gegeven van de gebeurtenissen die zich in het park te Vriezenveen hebben afgespeeld en wie daarbij betrokken waren. De verklaring zoals door [slachtoffer] afgelegd vindt ook steun in het dossier. De (onafhankelijke) getuigen
[getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard dat zij hebben gezien dat [slachtoffer] in het park door meerdere mannen en een meisje is geschopt en geslagen.
Ook verdachten, de broers [naam] (hierna: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ), hun zus [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) en [verdachte] (hierna: [verdachte] ), hebben verklaard dat een ruzie heeft plaatsgevonden waarbij zij [slachtoffer] hebben geslagen.
Dat de verklaringen van [slachtoffer] en verdachten uiteenlopen op bepaalde onderdelen doet volgens de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] over het ten laste gelegde.
4.3.1.2 Vaststelling feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 3 februari 2024 is [slachtoffer] op initiatief van [medeverdachte 4] naar Vriezenveen gekomen. Haar broers en [verdachte] waren hiervan, en van de na aankomst te volgen route, op de hoogte. Terwijl [medeverdachte 4] [slachtoffer] meenam in de richting van het park, hadden [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] zich verstopt in de bosjes om – naar eigen zeggen – de telefoon van [slachtoffer] af te pakken en de inhoud daarvan te verwijderen. Op het moment dat [slachtoffer] en [medeverdachte 4] arriveerden, zijn [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] uit de bosjes gesprongen en hebben zij [slachtoffer] aangevallen. [slachtoffer] is door [medeverdachte 3] aangevallen met de steel van een hamer waardoor hij op de grond is gevallen. [slachtoffer] is vervolgens door [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] geslagen en geschopt tegen het lichaam en hoofd. Ook [medeverdachte 4] heeft [slachtoffer] geslagen. [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben [slachtoffer] vastgehouden, bovenop hem gezeten en hebben zijn zakken doorzocht. Zij hebben de telefoon van [slachtoffer] afgepakt. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] hebben de telefoon kapot gemaakt en vervolgens weggegooid. De ter plaatse gekomen politie zag dat [slachtoffer] aangezichtsletsel had. Zijn ogen zaten dicht en hij zat onder het bloed. Hij is gelet op zijn verwondingen met de ambulance naar het ziekenhuis in Almelo vervoerd.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 4] [slachtoffer] naar de overvalplek heeft meegelokt en dat [verdachte] zich samen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft verstopt in de bosjes waar zij [slachtoffer] hebben opgewacht. Vervolgens hebben zij samen [slachtoffer] aangevallen en vastgehouden, waarbij is geslagen en geschopt tegen het lichaam en hoofd van [slachtoffer] .
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
4.3.1.4 Kwalificatie feit 1
De rechtbank is op basis van de aangifte, de verklaringen van de getuigen en de verklaringen van verdachten van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachten meermalen (met een houten steel) [slachtoffer] hebben geslagen en dat zij hem hebben geslagen en geschopt tegen het hoofd en lichaam. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe dit handelen moet worden gekwalificeerd.
Vrijspraak poging doodslag
Voor beantwoording van de vraag of sprake is van een poging tot doodslag dient de rechtbank te beoordelen of sprake was van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte en de medeverdachten. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier het overlijden van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte en de medeverdachten bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank oordeelt dat in onderhavig geval niet kan worden vastgesteld of sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden door het handelen van verdachte en de medeverdachten. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte en de medeverdachten [slachtoffer] hebben geslagen met een steel van een hamer en dat zij hem hebben geslagen en geschopt op het lichaam en hoofd. [slachtoffer] heeft hierdoor letsel opgelopen in zijn gezicht. De rechtbank overweegt dat echter onvoldoende informatie voorhanden is over de aard van de verwondingen en de omvang van het geweld dat op [slachtoffer] is uitgeoefend. Het dossier bevat geen medische informatie over het letsel bij [slachtoffer] . De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat die aanmerkelijke kans heeft bestaan. De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] . De rechtbank zal verdachte en de medeverdachten daarom van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Poging tot zware mishandeling
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is voor de rechtbank komen vast te staan dat verdachte en de medeverdachten gezamenlijk [slachtoffer] tegen het lichaam en hoofd hebben geslagen, onder andere met een houten steel van een hamer en dat zij [slachtoffer] hebben geschopt tegen het lichaam en hoofd. Dat verdachte en de medeverdachten dit ook met kracht hebben gedaan, concludeert de rechtbank op basis van de getuigenverklaringen.
De rechtbank overweegt dat het met kracht schoppen en slaan (deels ook met een langwerpig en hard voorwerp als een houten steel) tegen het hoofd slaan naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer oplevert. Zeker als dit veelvuldig gebeurt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is, en dat bij het met kracht slaan (met een hard voorwerp) of schoppen op of tegen het hoofd vitale delen, zoals de ogen of de hersenen, ernstig beschadigd kunnen raken. Door desalniettemin te handelen zoals verdachte en de medeverdachten hebben gedaan, hebben zij naar het oordeel van de rechtbank welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande dan ook van oordeel dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, het medeplegen van een poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Tot slot acht de rechtbank, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de medeverdachten een telefoon van [slachtoffer] heeft vernield en weggemaakt.