ECLI:NL:RBOVE:2024:5567

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
08/038767-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling en vernieling van telefoon

Op 28 oktober 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 18-jarige jongen, die werd beschuldigd van medeplegen van een poging tot zware mishandeling en het vernielen van de telefoon van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 60 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 120 uren. De feiten vonden plaats op 3 februari 2024 in Vriezenveen, waar de verdachte samen met medeverdachten het slachtoffer heeft aangevallen en mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer en getuigen betrouwbaar waren en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op overlijden bestond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en medeverdachten zich schuldig hadden gemaakt aan medeplegen van een poging tot zware mishandeling en het vernielen van de telefoon van het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn achtergrond, en besloot hem te berechten volgens het jeugdstrafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/038767-24 (P)
Datum vonnis: 28 oktober 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2005 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10 september 2024 en 14 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.S. Wibbelink, advocaat in Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen dan wel alleen:
feit 1: (primair)heeft geprobeerd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) van het leven te beroven
(subsidiair)heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(meer subsidiair)openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] ;
feit 2:een telefoon heeft vernield.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 3 februari 2024 te Vriezenveen, gemeente Twenterand tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] een of meerdere
malen (met kracht en/of met geschoeide voet) tegen het hoofd en/of het bovenlichaam geschopt en/of getrapt en/of een of meerdere malen (met kracht) met een (houten) steel, althans met een hard voorwerp op het hoofd en/of het bovenlichaam geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 februari 2024 te Vriezenveen, gemeente Twenterand tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] een of meerdere malen (met kracht en/of met geschoeide voet) tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam geschopt en/of getrapt en/of een of meerdere malen (met kracht)
met een (houten) steel, althans met een hard voorwerp op het hoofd en/of het bovenlichaam geslagen en/of die [slachtoffer] een of meerdere malen (met kracht) op het hoofd en/of het bovenlichaam gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 februari 2024 te Vriezenveen, gemeente Twenterand openlijk, te weten, op/aan de Schout Doddenstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door:
- die [slachtoffer] een of meerdere malen (met kracht en/of met geschoeide voet) tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam te schoppen en/of te trappen, en/of
- die [slachtoffer] een of meerdere malen (met kracht) met een (houten) steel, althans met een hard voorwerp op het hoofd en/of het bovenlichaam te slaan, en/of
- die [slachtoffer] een of meerdere malen (met kracht) op het hoofd en/of het bovenlichaam te stompen en/of te slaan;
2.
hij op of omstreeks 3 februari 2024 te Vriezenveen, gemeente Twenterand tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een (mobiele) telefoon (Samsung), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit dat de aangifte van [slachtoffer] onbetrouwbaar is en daarom niet bruikbaar is voor het bewijs.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijspraak bepleit, nu niet kan worden vastgesteld dat door het geweld een aanmerkelijke kans heeft bestaan op het ontstaan van dodelijk letsel dan wel zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde openlijk geweld en de onder 2 tenlastegelegde vernieling van een telefoon heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten 1 en 2
4.3.1.1 Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever [slachtoffer]
De rechtbank stelt vast dat het dossier uiteenlopende verklaringen bevat over wat er zich in het park in Vriezenveen heeft afgespeeld in de middag op 3 februari 2024.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de voor verdachte belastende verklaringen van aangever [slachtoffer] betrouwbaar zijn en gebruikt kunnen worden voor het bewijs. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is.
De verklaringen van aangever zijn vastgelegd in een aangifte en in een proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank acht de aangifte betrouwbaar en consistent en derhalve bruikbaar als wettig bewijsmiddel. De aangifte van [slachtoffer] is anderhalf uur, dus zeer kort nadat het incident op 3 februari 2024 heeft plaatsgevonden, afgelegd. De aangifte is authentiek en gedetailleerd en vindt steun in hetgeen in het proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd, waarin ook kort is vastgelegd dat [slachtoffer] plotseling werd aangevallen door vier personen en dat hij door die personen is geslagen met een steel van een hamer.
[slachtoffer] heeft een duidelijke beschrijving gegeven van de gebeurtenissen die zich in het park te Vriezenveen hebben afgespeeld en wie daarbij betrokken waren. De verklaring zoals door [slachtoffer] afgelegd vindt ook steun in het dossier. De (onafhankelijke) getuigen
[getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard dat zij hebben gezien dat [slachtoffer] in het park door meerdere mannen en een meisje is geschopt en geslagen.
Ook verdachten, de broers [naam] (hierna: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ), hun zus [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) en [verdachte] (hierna: [verdachte] ), hebben verklaard dat een ruzie heeft plaatsgevonden waarbij zij [slachtoffer] hebben geslagen.
Dat de verklaringen van [slachtoffer] en verdachten uiteenlopen op bepaalde onderdelen doet volgens de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] over het ten laste gelegde.
4.3.1.2 Vaststelling feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 3 februari 2024 is [slachtoffer] op initiatief van [medeverdachte 4] naar Vriezenveen gekomen. Haar broers en [verdachte] waren hiervan, en van de na aankomst te volgen route, op de hoogte. Terwijl [medeverdachte 4] [slachtoffer] meenam in de richting van het park, hadden [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] zich verstopt in de bosjes om – naar eigen zeggen – de telefoon van [slachtoffer] af te pakken en de inhoud daarvan te verwijderen. Op het moment dat [slachtoffer] en [medeverdachte 4] arriveerden, zijn [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] uit de bosjes gesprongen en hebben zij [slachtoffer] aangevallen. [slachtoffer] is door [medeverdachte 3] aangevallen met de steel van een hamer waardoor hij op de grond is gevallen. [slachtoffer] is vervolgens door [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] geslagen en geschopt tegen het lichaam en hoofd. Ook [medeverdachte 4] heeft [slachtoffer] geslagen. [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben [slachtoffer] vastgehouden, bovenop hem gezeten en hebben zijn zakken doorzocht. Zij hebben de telefoon van [slachtoffer] afgepakt. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] hebben de telefoon kapot gemaakt en vervolgens weggegooid. De ter plaatse gekomen politie zag dat [slachtoffer] aangezichtsletsel had. Zijn ogen zaten dicht en hij zat onder het bloed. Hij is gelet op zijn verwondingen met de ambulance naar het ziekenhuis in Almelo vervoerd.
4.3.1.3 Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 4] [slachtoffer] naar de overvalplek heeft meegelokt en dat [verdachte] zich samen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft verstopt in de bosjes waar zij [slachtoffer] hebben opgewacht. Vervolgens hebben zij samen [slachtoffer] aangevallen en vastgehouden, waarbij is geslagen en geschopt tegen het lichaam en hoofd van [slachtoffer] .
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
4.3.1.4 Kwalificatie feit 1
De rechtbank is op basis van de aangifte, de verklaringen van de getuigen en de verklaringen van verdachten van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachten meermalen (met een houten steel) [slachtoffer] hebben geslagen en dat zij hem hebben geslagen en geschopt tegen het hoofd en lichaam. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe dit handelen moet worden gekwalificeerd.
Vrijspraak poging doodslag
Voor beantwoording van de vraag of sprake is van een poging tot doodslag dient de rechtbank te beoordelen of sprake was van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte en de medeverdachten. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier het overlijden van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte en de medeverdachten bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank oordeelt dat in onderhavig geval niet kan worden vastgesteld of sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden door het handelen van verdachte en de medeverdachten. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte en de medeverdachten [slachtoffer] hebben geslagen met een steel van een hamer en dat zij hem hebben geslagen en geschopt op het lichaam en hoofd. [slachtoffer] heeft hierdoor letsel opgelopen in zijn gezicht. De rechtbank overweegt dat echter onvoldoende informatie voorhanden is over de aard van de verwondingen en de omvang van het geweld dat op [slachtoffer] is uitgeoefend. Het dossier bevat geen medische informatie over het letsel bij [slachtoffer] . De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat die aanmerkelijke kans heeft bestaan. De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] . De rechtbank zal verdachte en de medeverdachten daarom van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Poging tot zware mishandeling
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is voor de rechtbank komen vast te staan dat verdachte en de medeverdachten gezamenlijk [slachtoffer] tegen het lichaam en hoofd hebben geslagen, onder andere met een houten steel van een hamer en dat zij [slachtoffer] hebben geschopt tegen het lichaam en hoofd. Dat verdachte en de medeverdachten dit ook met kracht hebben gedaan, concludeert de rechtbank op basis van de getuigenverklaringen.
De rechtbank overweegt dat het met kracht schoppen en slaan (deels ook met een langwerpig en hard voorwerp als een houten steel) tegen het hoofd slaan naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer oplevert. Zeker als dit veelvuldig gebeurt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is, en dat bij het met kracht slaan (met een hard voorwerp) of schoppen op of tegen het hoofd vitale delen, zoals de ogen of de hersenen, ernstig beschadigd kunnen raken. Door desalniettemin te handelen zoals verdachte en de medeverdachten hebben gedaan, hebben zij naar het oordeel van de rechtbank welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande dan ook van oordeel dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, het medeplegen van een poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3.1.5 Feit 2
Tot slot acht de rechtbank, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de medeverdachten een telefoon van [slachtoffer] heeft vernield en weggemaakt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hijop
of omstreeks3 februari 2024 te Vriezenveen, gemeente Twenterand tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
heeft/hebben verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)die [slachtoffer]
een ofmeerdere malen
(met kracht en
/ofmet geschoeide voet
)tegen het hoofd en
/ofhet (boven)lichaam geschopt
en/of getrapten
/of een ofmeerdere malen
(met kracht
)
met een (houten) steel,
althans met een hard voorwerpop het hoofd en
/ofhet bovenlichaam geslagen en
/ofdie [slachtoffer]
een ofmeerdere malen (met kracht) op het hoofd en
/ofhet bovenlichaam
gestompt en/ofgeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks3 februari 2024 te Vriezenveen, gemeente Twenterand tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleenopzettelijk en wederrechtelijk een
(mobiele
)telefoon (Samsung),
in elk geval enig goed, dat/die geheel
of ten deleaan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)
,heeft vernield
, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakten
/ofweggemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat er sprake is van een noodweersituatie. [verdachte] heeft verklaard dat [slachtoffer] [medeverdachte 4] losliet toen hij samen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op hen afliep. Er was op dat moment geen specifieke reden meer om haar te moeten verdedigen. Verdachte en de medeverdachten waren in een getalsmatige versterking en zij hebben op dat moment zelf de confrontatie met [slachtoffer] gezocht. De officier van justitie is daarom van mening dat een beroep op noodweer niet kan slagen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verdediging van [medeverdachte 4] door [verdachte] noodzakelijk en geboden was gezien de omstandigheden. Voor de verdediging van [medeverdachte 4] was het noodzakelijk om [slachtoffer] vast te pakken om zo te voorkomen dat hij [medeverdachte 4] opnieuw zou slaan, of haar met het mes waar [slachtoffer] mee dreigde zou bewerken. De verdediging was noodzakelijk en geboden en voldoet aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat indien door of namens verdachte een beroep is gedaan op noodweer, de rechter zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden volgens artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. De vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging - waarmee onder meer de proportionaliteits- en subsidiariteitseis tot uitdrukking wordt gebracht - van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daaromtrent komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Allereerst moet de rechtbank beoordelen of er sprake is (geweest) van een noodweersituatie.
Uit het dossier en de hiervoor vastgestelde redengevende feiten en omstandigheden volgt dat [slachtoffer] zich op 3 februari 2024 naar Vriezenveen heeft begeven en dat hij [medeverdachte 4] heeft ontmoet. [slachtoffer] had [medeverdachte 4] voordat hij arriveerde spraakberichten gestuurd die [medeverdachte 4] op haar beurt naar haar broer [medeverdachte 3] heeft gestuurd. Dit betroffen eergerelateerde berichten, waarin [slachtoffer] dreigde de eer en reputatie van [medeverdachte 4] te ruïneren. [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] hebben besloten [slachtoffer] naar Vriezenveen te lokken, in een hinderlaag te laten lopen en hem daarbij (ook) zijn telefoon af te pakken. [medeverdachte 4] heeft [slachtoffer] naar Vriezenveen laten komen en samen zijn zij vervolgens naar het park gelopen waar [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] zich in de bosjes hadden verstopt in afwachting van de komst van [medeverdachte 4] en [slachtoffer] . [medeverdachte 3] had een steel van een hamer meegebracht. Terwijl zij in de bosjes [medeverdachte 4] en [slachtoffer] aan het opwachten waren, zagen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] dat [slachtoffer] [medeverdachte 4] sloeg. [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , en [verdachte] zijn vervolgens op [slachtoffer] afgerend en hebben hem vastgepakt en geslagen. [slachtoffer] is daarbij op de grond gevallen en [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , en [verdachte] zijn bovenop hem gaan zitten en hebben hem geslagen en geschopt tegen het lichaam en hoofd. Dat er sprake zou zijn van een mes bij [slachtoffer] wordt niet ondersteund door de verklaringen van de getuigen en evenmin door de verklaringen van de verdachten zelf, die immers zijn zakken hebben doorzocht om [slachtoffer] zijn telefoon af te pakken en geen mes hebben aangetroffen. Reeds nu verdachten zelf [slachtoffer] naar de plaats delict hebben gelokt met het evidente doel hem daar schade te berokkenen, maar ook gezien de overige omstandigheden rondom het incident – zoals de meegebrachte steel van een hamer en de getalsmatige meerderheid –, is niet aannemelijk geworden dat sprake is van een noodweersituatie.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 47, 302 en 350 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf: medeplegen van een poging tot zware mishandeling;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en wegmaken.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat een beroep op noodweerexces niet kan slagen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte met zijn handelen de grenzen van een noodzakelijke verdediging zou hebben overschreden er sprake was van een hevige gemoedsbeweging welke door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding werd veroorzaakt. De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweerexces kan slechts in beeld komen bij een 'overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging’, dus wanneer aan alle eisen die gelden voor een beroep op noodweer is voldaan, behalve aan de proportionaliteitseis. Vereist is dus wel dat voldaan is aan de subsidiariteitseis, dat er een noodzaak tot verdediging moet zijn (geweest).
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen was er op het moment dat verdachte en medeverdachten de confrontatie zochten en [slachtoffer] sloegen en schopten tegen het lichaam en het hoofd, geen noodzaak tot verdediging. Reeds daarom kan het beroep op noodweerexces niet slagen. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Er zijn - ook overigens - geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie verzet zich tegen toepassing van het adolescentenstrafrecht. Er zijn wat haar betreft geen zwaarwegende redenen voor toepassing van het adolescentenstrafrecht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr aan verdachte op te leggen, bestaande uit een contactverbod met [slachtoffer] . Voor elke overtreding van het contactverbod zou twee weken vervangende hechtenis moeten volgen, met een maximum van zes maanden.
Volgens de officier van justitie is hier sprake van eergerelateerd geweld. Een eventuele aantasting van eer mag nooit een reden zijn om geweld toe te passen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht geen (nadere) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een taakstraf gecombineerd met een voorwaardelijk deel. Mocht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan verzoekt de raadsvrouw een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Verder heeft de raadsvrouw verzocht om het adolescentenstrafrecht toe te passen en te straffen conform het jeugdstrafrecht. Zij verwijst hiervoor naar de opgemaakte reclasseringsadviezen waarin toepassing van het jeugdstrafrecht is geadviseerd.
Verdachte is werkzaam als schilder in opleiding. Zijn werkgever wil hem graag helpen. De raadsvrouw heeft vanwege de dreigende uitzetting verdachte bij een veroordeling met klem verzocht om een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen met daarnaast één dag jeugddetentie onvoorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft op 3 februari 2024 samen met anderen geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem (met een houten steel van een hamer) te slaan en te schoppen tegen het lichaam en hoofd. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachten in de bosjes verschuild en [slachtoffer] opgewacht. Op het moment dat hij arriveerde in het park, zijn verdachte en de medeverdachten tevoorschijn gekomen en hebben zij [slachtoffer] aangevallen. [slachtoffer] is daarbij op de grond gevallen en is geslagen en geschopt tegen zijn lichaam en hoofd. Verdachte en de medeverdachten hebben, terwijl [slachtoffer] op de grond lag, zijn zakken doorzocht en de telefoon van hem afgepakt. Verdachte en de medeverdachten hebben de telefoon kapot gemaakt en weggegooid.
Verdachte en de medeverdachten hebben voor eigen rechter gespeeld door [slachtoffer] naar de plaats delict te lokken en vanuit een tevoren geplande hinderlaag met fors geweld en met grote getalsmatige overmacht verhaal te gaan halen bij [slachtoffer] omdat hij [medeverdachte 4] ’s eer en reputatie wilde ruïneren. Door zo te handelen hebben verdachte en medeverdachten zich uitsluitend laten leiden door (eergerelateerde) wraakgevoelens en daarbij geen enkele rekening gehouden met normen die in de Nederlandse samenleving gelden. Dat verdachten slechts uit zouden zijn geweest op de telefoon van [slachtoffer] is op geen enkele wijze gebleken. Het is veelzeggend dat verschillende verdachten tegen de politie hebben doen blijken dat aangever er in Syrië niet zo gemakkelijk zou zijn afgekomen. Verdachte en medeverdachten hebben met hun handelen gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij [slachtoffer] . Voorts leidt een gewelddadige aanval in een park op klaarlichte dag tot een gevoel van onveiligheid bij bezoekers van het park, zoals ook uit de verklaringen van de getuigen in deze zaak naar voren komt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 18 juli 2024, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van de navolgende stukken:
  • het rapport van Reclassering Nederland, opgemaakt door [reclasseringswerker 1] , op 27 augustus 2024;
  • het rapport van Reclassering Nederland, opgemaakt door [reclasseringswerker 2] , op 14 maart 2024.
Hieruit volgt dat verdachte als minderjarige naar Nederland is gevlucht, zonder familie. Hij stond onder voogdij bij Nidos en ontvangt thans begeleiding via [locatie] . Hij woont momenteel nog in een woongroep, maar [locatie] is in contact met Lefier om zelfstandige huisvesting voor verdachte te regelen. Hij is momenteel via een uitzendbureau aan het werk als schilder. Hij is gestart met een opleiding. Verdachte streeft maatschappelijk geaccepteerde doelen na en wil in Nederland een toekomst opbouwen.
Er zijn geen signalen die wijzen op eerder geweld of op de aanwezigheid van problematiek in bijvoorbeeld de agressieregulatie. Toch lijkt bij onderhavig delict wel sprake te zijn geweest van een gebrekkige zelfbeheersing. Ook zou er gelet op het delict en het motief, in enige mate sprake is van een gebrek aan oplossend vermogen. Dit is deels passend bij de jonge leeftijd van verdachte, waarbij hij nog in volle ontwikkeling is van jongvolwassene naar volwassene. De reclassering acht het van belang dat de betrokken hulpverlening oog houdt voor de ontwikkeling van het probleemoplossend vermogen. Tevens is het van belang dat ze oog houdt voor (de beïnvloeding vanuit) het sociale netwerk en de partnerrelatie. De reclassering heeft de indruk dat de huidige begeleiding/zorg volstaat en dat justitiële interventies (nog) niet geïndiceerd zijn. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag.
Het toe te passen sanctiestelsel
De rechtbank merkt ten aanzien van het toe te passen sanctierecht het volgende op.
Ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten was verdachte achttien jaar oud, zodat in beginsel het volwassenenstrafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechtbank adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten volgens het jeugdstrafrecht, als de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van verdachte of in de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.
In de rapportage van Reclassering Nederland van 14 maart 2024 staat dat er met name op het gebied van continuering van scholing en het ontvankelijk zijn voor sociale, emotionele en praktische ondersteuning en beïnvloeding, indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Daarop aanvullend staat in de rapportage van 27 augustus 2024 onder meer dat gelet op de jonge leeftijd van verdachte (net 18 jaar), het ontbreken van een delictverleden, het feit dat verdachte net in Nederland is en alles hier nog moet opbouwen, de reclassering, in overleg met de Raad voor de Kinderbescherming, een afdoening middels het jeugdstrafrecht adviseert.
Gelet hierop en op het advies van de reclassering is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden berecht volgens het jeugdstrafrecht.
De op te leggen straf
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie van 60 dagen passend en geboden voor het bewezen verklaarde. Het onvoorwaardelijke deel daarvan wordt bepaald op 47 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarmee is het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie gelijk aan de duur die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie wordt bepaald op 13 dagen. De proeftijd zal worden bepaald op twee jaren. De voorwaardelijke jeugddetentie dient als stok achter de deur voor verdachte om zich niet opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast legt de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, een taakstraf op bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie.
De rechtbank acht de gevorderde 38v Sr maatregel, te weten een contactverbod met [slachtoffer] , niet noodzakelijk.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert aanvankelijk verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 960,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- jas, broek en schoenen € 240,--;
- contant geld € 720,--.
Op 1 oktober 2024 heeft de benadeelde een nieuwe vordering benadeelde partij in het geding gebracht strekkende tot vergoeding van smartengeld ten bedrage van € 2.500,--.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in zijn vorderingen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Over de aanvankelijke vordering:
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering ten aanzien van de jas, broek en schoenen af te wijzen, dan wel om de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van het contante geld heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen enkel bewijs is dat geld is gestolen. De raadsvrouw heeft verzocht de vordering ten aanzien van deze post af te wijzen dan wel om de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Over de tweede vordering:
Ook ten aanzien van de tweede vordering heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Over de aanvankelijke vordering:
Naar het oordeel van de rechtbank is de gestelde schade onvoldoende komen vast te staan, reeds omdat de schadeposten niet zijn onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Over de tweede vordering:
De tweede vordering is door de benadeelde partij ingediend op 1 oktober 2024, derhalve geruime tijd na het requisitoir en pleidooi die op 10 september 2024 hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is deze vordering tardief ingediend. Daarom zal zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in deze nieuwe vordering.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77gg Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair
het misdrijf: medeplegen van een poging tot zware mishandeling;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en wegmaken;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
60 (zestig) dagen;
- bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte van
13 (dertien) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vorderingen, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. M.S. de Waard en mr. I. Piksen, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Greven-Diepenmaat, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2024.
Mr. M.S. de Waard is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024053371. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 3 februari 2024 (pag. 11 tot en met 14), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 3 februari 2024, werd ik gebeld door mijn vriendin, [medeverdachte 4] , zij nodigde mij uit in Vriezenveen. We liepen in het park en ik zag vier mensen op mij af komen, zij kwamen vanuit de zijkant van de weg, alsof zij verstopt zaten. De eerste persoon die mij aanviel
heet: [medeverdachte 3] . Ik herken deze persoon als de broer van mijn vriendin. Ik zag dat hij
mij aanviel met een stok. Hij sloeg mij en ik viel op de grond en zag ik dat alles zwart werd voor mijn ogen. Ik voelde dat hij mij raakte op mijn hoofd. Ik kan de stok omschrijven als volgt: hout, een soort hamer, 5 bij 20 centimeter. Er kwam nog een persoon bij, hij heet [verdachte] , ik zag dat deze persoon mij schopte en ik voelde dat hij mij raakte op mijn gezicht, op mijn ogen. Ik zag dat alle vijf personen mij schopten en sloegen. Ik voelde overal pijn. Ook mijn vriendin sloeg mij. De personen zijn: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] . Ik hoorde dat [medeverdachte 3] zei tegen mijn vriendin: 'sla hem, sla hem'. Ik zag dat mijn vriendin mij sloeg op mijn hoofd en gezicht. Ik zag dat [medeverdachte 1] mij sloeg. Ik heb mijn gezicht beschermd. Ik voelde dat ik geraakt werd bij mijn oog. Ik zag dat [medeverdachte 2] mij schopte met zijn voet en ik voelde dat hij mij raakte op mijn hoofd. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] zaten boven op mij en ik voelde dat zij mijn zakken leeg haalden. Ik ben mijn zwarte Samsung A14 kwijt, deze is meegenomen door de genoemde personen. Ik voel vooral veel pijn overal in en op mijn hoofd. Ik ben door de ambulance meegenomen naar het ziekenhuis.
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 3 februari 2024 (pag. 27), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 3 februari 2024, omstreeks 13.50 uur, sprak ik in het Herman Jansenpark te Vriezenveen met een persoon die opgaf te zijn: [slachtoffer] . Ik zag dat hij veel verwondingen in zijn gezicht had. [slachtoffer] vertelde mij dat hij in het park liep met zijn vriendin. Ineens stonden er naast dat pad vier personen die hem aanvielen. Door die personen werd hij vervolgens geslagen en geschopt. Ook toen hij op de grond lag werd hij geschopt tegen zijn hoofd. Tevens was hij geslagen met een steel van een hamer. Ik zag een steel van een hamer op de grond liggen vlak bij [slachtoffer] . Desgevraagd bevestigde hij dat dit de steel was waar hij mee geslagen was en dat er geen hamer aan zat toen hij er mee
geslagen werd.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 3 februari 2024 (pag. 17 tot en met 19), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 3 februari 2024 liep ik in Vriezenveen in de richting van het Herman Jansenpark. We zagen twee jongens boven op een andere jongen zitten en deze jongen werd behoorlijk mishandeld door de twee jongens die op hem zaten en nog een andere jongen die ernaast stond. Hij werd geslagen met wat leek op de steel van een hamer en hij werd geschopt en geslagen waar ze hem maar raken konden. Hij werd ook meerdere keren hard tegen zijn hoofd getrapt. Er zaten anderen bovenop hem. Met name een van de jongens was heel erg agressief. Het ging om de kleinste jongen die daarna ook met het meisje is weggelopen. Ik zag dat het meisje de jongen die op de grond lag een hele harde schop gaf tegen zijn rechterarm. Het slachtoffer had behoorlijk letsel in zijn
gezicht. Zijn ogen zaten dicht en hij had veel bloed in zijn gezicht.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 3 februari 2024 (pag. 21 tot en met 24), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 3 februari 2024 in Vriezenveen zag ik een jongen op de grond liggen en daar bovenop zat een andere jongen. Daar omheen stonden denk ik vijf personen waaronder een meisje. Ik zag dat er uit de groep, die om de jongen heen stond, getrapt werd. En dan bedoel ik echt uitgehaald met het been naar achteren en dan trappen. Ik zag dat dit trappen richting het hoofd was.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 4 februari 2024 (pag. 60 tot en met 68), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Mijn broer [medeverdachte 3] had bedacht dat [medeverdachte 4] een afspraak moest maken met die jongen. Zodat hij niet wist dat wij er ook waren. Mijn zus heeft een afspraak met hem gemaakt. Wij zouden hun opwachten. Ik was samen met mijn twee broers, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en een vriend van mijn broer, [verdachte] . Ik stond vooraan in de bosjes mijn broers en [verdachte] iets verderop. Wij hebben de telefoon van de jongen afgepakt. De jongen is door mijn broers en de vriend van mijn broer naar de grond gewerkt en ze hebben hem geslagen. Ik heb hem geslagen toen ik zijn telefoon afpakte. Mijn zus heeft de telefoon van die jongen kapot gegooid.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 4 februari 2024 (pag. 83 tot en met 91), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 3 februari 2024 was ik in Vriezenveen. Ik heb die jongen opgewacht om de telefoon van hem af te pakken. [medeverdachte 4] heeft hem gelokt. Wij hebben ons vervolgens verstopt. Wij zijn naar die jongen toegelopen hebben de telefoon afgepakt en wij hebben hem mishandeld. Ik heb hem wel 10 à 15 keer geslagen en geschopt. Ik heb hem geraakt op zijn buik en gezicht. Ik heb de telefoon afgepakt, kapot gemaakt en weggegooid.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 4 februari 2024 (pag. 141 tot en met 150), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Mijn broers wisten dat ik met [slachtoffer] had afgesproken in Vriezenveen. Mijn broers gingen met [slachtoffer] op de vuist. Het was vier tegen een. Ze waren met zijn vieren aan het slaan en schoppen tegen [slachtoffer] . Ik heb [slachtoffer] ook geslagen en één keer geschopt. Ik heb zijn telefoon kapot gemaakt en op de grond gesmeten.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 4 februari 2024 (pag. 175 tot en met 185), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zei tegen [medeverdachte 4] dat zij moest proberen die jongen naar Vriezenveen te laten komen. De bedoeling was om hem naar het park te lokken en dan zijn telefoon af te pakken en te vernielen. Toen [medeverdachte 4] met die jongen kwam aanlopen heb ik de jongen vastgepakt en ben ik direct gaan slaan, slaan, slaan, slaan en slaan. Hij lag op zijn rug op de grond en ik zat bovenop hem. Ik heb geslagen met een steel van de hamer. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] hebben zijn telefoon afgepakt. Ik was daar samen met mijn broers.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 3 februari 2024 (pag. 109 tot en met 123), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik had in Vriezenveen afgesproken met de broers van [medeverdachte 4] . Wij wilden de telefoon van die jongen kapot maken zodat hij [medeverdachte 4] niet meer kon bedreigen. [medeverdachte 4] heeft met die jongen afgesproken en wij zeiden tegen haar waar zij met hem naar toe moest wandelen. Wij zaten verstopt en hebben hen opgewacht. Wij hebben hem toen vastgegrepen. Wij hebben zijn telefoon afgepakt, kapot gemaakt en weggegooid.
Feit 2
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 3 februari 2024 (pag. 11 tot en met 14);
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 september 2024.