In deze zaak vorderen eisers, die stellen over een erfdienstbaarheid van watergangen te beschikken, dat gedaagden de sloot achter hun percelen in de oude toestand herstellen. Eisers beweren dat gedaagden in strijd met deze erfdienstbaarheid hebben gehandeld door de sloot te dempen en te voorzien van een duiker. Gedaagden betwisten het bestaan van de erfdienstbaarheid en stellen dat zij bevoegd waren om de sloot te dempen. De rechtbank heeft op 23 oktober 2024 geoordeeld dat eisers geen erfdienstbaarheid van watergangen hebben en dat gedaagden bevoegd waren de sloot te dempen. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank concludeert dat er geen rechtsgrond is voor de vorderingen van eisers, aangezien de erfdienstbaarheid niet is aangetoond en de verjaringstermijn niet is vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijsvoering bij het stellen van rechten op erfdienstbaarheden.