ECLI:NL:RBOVE:2024:5546

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
ak_23_1794
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een handhavingsverzoek tegen sloopwerkzaamheden en de rechtmatigheid van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 17 juli 2023, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen handhavend is opgetreden tegen de derde-partij, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), in verband met sloopwerkzaamheden op het perceel [adres 1]. De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van het college aanwezig waren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en legt uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: het COA is eigenaar geworden van het voormalige hotel '[voormalig hotel]' aan [adres 1], dat als opvanglocatie voor asielzoekers moet worden verbouwd. Eiser, die in de nabijheid woont, heeft een handhavingsverzoek ingediend omdat hij meent dat er meer dan 10 m³ sloopafval is en dat er geen sloopmelding of asbestinventarisatie heeft plaatsgevonden. Het college heeft het verzoek afgewezen, maar heeft later een last onder dwangsom opgelegd aan het COA, waarbij het hen opdraagt te voldoen aan de regels van het Bouwbesluit.

De rechtbank oordeelt dat eiser terecht als belanghebbende is aangemerkt en dat het college daadwerkelijk handhavend heeft opgetreden. De rechtbank concludeert dat de verwijzing naar artikel 1.26 van het Bouwbesluit in de opgelegde last voldoende ingaat op de regels omtrent asbest. Eiser's argument dat de hoogte van de dwangsom niet effectief is, wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de hoogte van de dwangsom in verhouding staat tot het doel ervan.

De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en veroordeelt het college in de proceskosten van eiser, die in totaal € 44,85 bedragen, en draagt het college op om het griffierecht van € 184 aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1794
uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank Overijssel in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen

(gemachtigden: A.M. Stokreef en F. van Rijn ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Centraal Orgaan opvang asielzoekers(hierna: COA) uit Rijswijk.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 17 juli 2023 waarbij het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen (hierna: het college) handhavend is opgetreden tegen de derde-partij in verband met sloopwerkzaamheden op het perceel [adres 1] .
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
- eiser [eiser] ;
- A.M. Stokreef en F. van Rijn namens het college.
Namens het COA is niemand verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De feiten
4.1.
Het COA is eigenaar geworden van het voormalige hotel ‘ [voormalig hotel] ’, aan de [adres 1] (hierna: het pand). Het COA wil het pand in gebruik nemen als opvanglocatie voor asielzoekers en daarvoor moet het pand (intern) worden verbouwd. In verband hiermee hebben sloopwerkzaamheden plaatsgevonden in en op het terrein van het pand. De sloopwerkzaamheden zijn begin november 2022 gestart.
4.2.
Eiser woont aan de [adres 2] . Eisers woning ligt in het buitengebied van de gemeente [gemeente] . De afstand tussen eisers woning en het pand bedraagt hemelsbreed ruim 200 meter. Tussen de woning van eiser en het pand ligt bouwland. Dit bouwland is eigendom van eiser.
4.3.
Op 30 november 2022 heeft eiser via een webformulier op de website van de gemeente Tubbergen een handhavingsverzoek gedaan ten aanzien van sloopactiviteiten die plaatsvinden aan de [adres 1] . Eiser geeft aan dat sprake is van meer dat 10 mᶾ sloopafval en dat een sloopmelding en een asbestinventarisatie hadden moeten plaatsvinden. Vervolgens hebben twee controles plaatsgevonden waarbij slechts een beperkte hoeveelheid sloopafval is aangetroffen. Hierop heeft het college het handhavingsverzoek bij besluit van 12 januari 2023 afgewezen.
4.4.
Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt. Bij dit bezwaarschrift heeft hij enkele foto’s van volle containers met puin overgelegd. Vervolgens heeft het college op 5 juli 2023 het besluit genomen om “het bestreden besluit niet in stand te laten en met inachtneming van het advies van de commissie een nieuw besluit te nemen”. Eiser heeft naar aanleiding hiervan per e-mail van 11 juli 2023 contact opgenomen met het college. Eiser heeft het college erop gewezen dat niet is gereageerd op wat hij heeft aangevoerd in verband met de aanwezigheid van asbest in het pand.
4.5.
Bij besluit van 17 juli 2023 heeft het college een “last ter voorkoming van herhaling” opgelegd aan het COA. In deze last is vermeld dat het COA er zorg voor dient te dragen dat niet meer gehandeld wordt in strijd met artikel 1.26 Bouwbesluit 2012 (hierna: Bouwbesluit). Aangegeven is dat een dwangsom wordt verbeurd als meer dan 10 mᶾ sloopafval wordt afgevoerd in strijd met artikel 1.26 van het Bouwbesluit. De te verbeuren dwangsom bedraagt € 15.000 ineens.
4.6.
Eiser heeft op 28 augustus 2023 beroep ingesteld. Het COA heeft geen beroep ingesteld.
Procedureel
5.1.
De rechtbank overweegt dat uit het bepaalde in artikel 7:11, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld in (onder meer) haar uitspraak van 10 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4473), is splitsing van besluitvorming niet toegestaan.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat de op 5 juli 2023 genomen beslissing op bezwaar geen nieuw inhoudelijk besluit bevat. Eerst met het nadere besluit van 17 juli 2023 heeft inhoudelijke besluitvorming naar aanleiding van eisers bezwaar plaatsgevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat eisers beroep ontvankelijk is.
Overgangsrecht
6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet
in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet
een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, zoals hier het geval is, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Inhoudelijke beoordeling
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser, die eigenaar is van het tussen zijn woning aan de [adres 2] en het pand gelegen bouwland, terecht is aangemerkt als belanghebbende bij het nemen van het naar aanleiding van zijn handhavingsverzoek genomen besluit. Aannemelijk is dat de sloopwerkzaamheden, zeker indien daarbij asbest vrijkomt, gevolgen van enige betekenis kunnen hebben voor de in de nabijheid van het pand gelegen gronden waarvan eiser eigenaar is. Hieruit volgt dat eisers belang rechtstreeks betrokken is bij het door het college genomen besluit.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat het college bij het besluit van 17 juli 2023 daadwerkelijk handhavend is opgetreden tegen het COA. Aan het COA is de last opgelegd om er zorg voor te dragen dat niet meer gehandeld wordt in strijd met artikel 1.26 van het Bouwbesluit.
7.3.
Naar aanleiding van de stelling van eiser dat de besluitvorming tekortschiet omdat niets is overwogen over asbest, overweegt de rechtbank dat het bestreden besluit verwijst naar artikel 1.26 van het Bouwbesluit. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat het verboden is om zonder of in afwijking van een sloopmelding te slopen indien daarbij asbest wordt verwijderd of de hoeveelheid sloopafval naar redelijke inschatting meer dan 10 m3 zal bedragen. Uit de verwijzing naar 1.26 van het Bouwbesluit volgt dan ook reeds dat niet zonder sloopmelding mag worden gesloopt indien daarbij asbest wordt verwijderd. Uit het zesde lid, aanhef en onder g van artikel 1.26 van het Bouwbesluit, volgt verder dat indien op grond van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 (hierna: Asbestverwijderingsbesluit) een asbestinventarisatierapport is vereist, dat rapport dan wel een eindbeoordeling als bedoeld in artikel 9 van het Asbestverwijderingsbesluit bij het doen van de sloopmelding dient te worden verstrekt. De rechtbank is daarom van oordeel dat door de verwijzing naar artikel 1.26 van het Bouwbesluit in de opgelegde last in voldoende mate is ingegaan op de in geval van sloop geldende regels in verband met asbest.
7.4.
Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat de hoogte van de opgelegde dwangsom niet effectief is. Het college heeft naar voren gebracht dat de hoogte van de dwangsom is gebaseerd op de leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [1] het opleggen van een last onder dwangsom ten doel heeft de overtreder te bewegen tot naleving van de voor hem geldende regels. Om dit doel te bereiken kan de hoogte van het bedrag worden afgestemd op het (financiële) voordeel dat een overtreder kan verwachten bij het niet naleven van deze regels. Van de dwangsom moet een zodanige prikkel uitgaan, dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Een bestuursorgaan heeft bij het bepalen van de hoogte van een dwangsom veel beleidsvrijheid. De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat het bedrag van
€ 15.000 in redelijke verhouding staat tot het ermee te dienen doel en dat van dit bedrag een afdoende prikkel tot naleving van de regelgeving zou uitgaan. Het beoordelingsmoment is het moment waarop de last is opgelegd. Dat vervolgens is gebleken dat de last niet is nageleefd en een tweede last onder dwangsom is opgelegd, maakt niet dat in eerste instantie een hogere last had moeten worden opgelegd.
7.5.
Het beroep is gelet op het voorgaande ongegrond. De rechtbank overweegt geheel ten overvloede dat het voorgaande onverlet laat dat het college weinig voortvarend en adequaat heeft gereageerd op het op 30 november 2022 door eiser gedane handhavingsverzoek. Dit klemt te meer nu uit de na het nemen van het bestreden besluit opgestelde rapportage asbestinventarisatie van 8 september 2023 blijkt dat eisers zorgen over de aanwezigheid van asbest in het pand niet onterecht waren. Dit alles doet echter niet af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit als zodanig en dat is wat in deze beroepsprocedure ter beoordeling voorligt.

Conclusie en gevolgen

8.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college geen aanvullend handhavingsbesluit hoeft te nemen.
8.2.
De rechtbank ziet in wat hiervoor is overwogen over het weinig voortvarend en adequaat reageren op het door eiser gedane handhavingsverzoek, aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van zijn beroep. Deze kosten bedragen in totaal € 44,85 (€ 33,60 aan reiskosten en € 11,25 aan portokosten). Tevens dient het college om deze reden het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het college in de proceskosten, die begroot worden op € 44,85, te
betalen aan eiser;
- draagt het college op om het betaalde griffierecht van €184 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. van der Weij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld r.o. 4.2 van de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:321