ECLI:NL:RBOVE:2024:5543

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
C/08/308921 / HA ZA 24-31
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling rekening-courantvordering en geschil over verrekening met koopsom van aandelen

In deze zaak vordert partij A, een vennootschap, van partij B, eveneens een vennootschap, de terugbetaling van een rekening-courantvordering. Partij B betwist het bestaan van deze vordering en stelt dat deze is verrekend met de koopsom van de aandelen. Daarnaast vordert partij B in reconventie terugbetaling van eerder gedane betalingen aan partij A, die volgens partij B onverschuldigd zijn gedaan. De rechtbank oordeelt dat er geen verrekening heeft plaatsgevonden en dat de rekening-courantvordering van partij A nog bestaat. De rechtbank stelt vast dat de dividenduitkering ten onrechte aan de rekening-courantvordering is toegevoegd, waardoor het bedrag van de vordering op € 31.192,00 wordt vastgesteld. De vordering van partij A wordt toegewezen, terwijl de vordering van partij B in reconventie wordt afgewezen. De rechtbank wijst ook de wettelijke handelsrente toe vanaf een bepaalde datum en kent buitengerechtelijke incassokosten toe, maar niet in de door partij A gevorderde hoogte. De proceskosten worden eveneens toegewezen aan partij A, aangezien partij B grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/308921 / HA ZA 24-31
Vonnis van 23 oktober 2024
in de zaak van
[partij A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
advocaat: mr. H.J. Koop,
tegen
[partij B] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B] ,
advocaat: mr. J.M. Wagenaar.

1.Samenvatting

1.1.
[partij A] vordert van [partij B] (terug)betaling van de rekening-courantvordering. Volgens [partij B] is er geen rekening-courantvordering, omdat die vordering is verrekend met de koopsom van de aandelen. Van de betalingen die [partij B] in 2022 heeft gedaan aan [partij A] ten titel van aflossing van de rekening-courantvordering, vordert [partij B] in reconventie terugbetaling wegens onverschuldigde betaling. Als het beroep op verrekening niet slaagt, betwist [partij B] de omvang van de rekening-courant vordering, omdat ten onrechte een dividenduitkering aan de rekening-courantvordering is toegevoegd.
1.2.
De rechtbank is van oordeel dat er geen verrekening heeft plaatsgevonden, waardoor de rekening-courantvordering nog bestaat. De dividenduitkering is ten onrechte aan de rekening-courant toegevoegd, waardoor de rekening-courantvordering € 31.192,00 bedraagt. De rechtbank wijst de vordering van [partij A] in conventie toe tot een bedrag van
€ 31.192,00.
1.3.
Van een onverschuldigde betaling door [partij B] aan [partij A] is geen sprake, waardoor de rechtbank de vordering van [partij B] in reconventie afwijst.
1.4.
De rechtbank licht haar beslissing hieronder toe.
2. De procedure
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 januari 2024 met producties 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 8;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 11 tot en met 16;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- akte overlegging producties aan de zijde van [partij B] met productie 9;
- de mondelinge behandeling van 11 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
- spreekaantekeningen namens [partij A] ;
- spreekaantekeningen namens [partij B] .
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[partij B] is op 2 november 2017 opgericht door [partij A] en [bedrijf] B.V. [partij A] houdt 75% van de aandelen in [partij B] en [bedrijf] B.V. houdt 25% van de aandelen in [partij B] .
3.2.
[partij B] exploiteert een onderneming die goederen vervoert over de weg en trailers en aanhangers transporteert in (voornamelijk) de regio Benelux en Duitsland.
3.3.
Op 23 december 2021 hebben de heer [partij A] , namens [partij A] , en de heer [naam 1] , namens [bedrijf] B.V., mondeling een koopovereenkomst gesloten met de heer [naam 2] . In de overeenkomst zijn partijen overeengekomen dat een nog door de heren [naam 2] en [naam 1] op te richten vennootschap de aandelen in [partij B] per 1 januari 2022 zal kopen van [partij A] en [bedrijf] B.V.
3.4.
Op 7 februari 2022 hebben de heer [naam 1] , namens [bedrijf] B.V., en de heer [naam 2] , namens Logistiek Holding Almelo B.V. de vennootschap [partij B] Beheer B.V. (verder: Beheer) opgericht. Vanaf die datum zijn Logistiek Holding Almelo B.V. en [bedrijf] B.V. gezamenlijk bevoegd bestuurder van Beheer. De aandeelhouders van Beheer zijn Logistiek Holding Almelo B.V. (51%), [bedrijf] B.V. (44,5%) en [partij A] (4,5%).
3.5.
De op 23 december 2021 mondeling gesloten overeenkomst is op 8 februari 2022 door partijen schriftelijk vastgelegd (verder: de overeenkomst).
3.6.
De levering van de aandelen in [partij B] heeft op 24 maart 2022 plaatsgevonden en vanaf die datum is Beheer enig aandeelhouder en zelfstandig bevoegd bestuurder van [partij B] .
3.7.
In artikel 3 van de overeenkomst is het volgende overeengekomen:
[afbeelding]
3.8.
Op 26 april 2022 heeft [partij B] een bedrag van € 14.564,00 betaald aan [partij A] en [partij B] heeft daarbij de volgende omschrijving opgenomen:
‘gedeeltelijke aflossing schuld rek crnt [partij A] ’.
3.9.
De jaarrekening 2021 van [partij B] is in een buitengewone vergadering van aandeelhouders van 27 mei 2022, waarbij [partij A] en de heer [naam 3] aanwezig waren, goedgekeurd en op 12 augustus 2022 gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. In deze jaarrekening is opgenomen dat [partij A] een vordering uit hoofde van de rekening-courantverhouding heeft op [partij B] van € 85.974,00.
3.10.
Op 5 oktober 2022 heeft [partij B] een bedrag van € 9.000,00 betaald aan [partij A] en [partij B] heeft daarbij de volgende omschrijving opgenomen:
‘gedeeltelijke aflossing schuld rek crnt [partij A] ’.
3.11.
[partij A] heeft van [partij B] gevorderd om ook het restant van de vordering uit hoofde van de rekening-courant te betalen.
3.12.
[partij B] is hiertoe niet bereid.

4.Het geschil

Wat wil [partij A] (vordering in conventie)?
4.1.
[partij A] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad om
- [partij B] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [partij A] te betalen het bedrag van € 62.410,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 62.410,00 vanaf 7 juli 2023, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
- [partij B] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan [partij A] te betalen het bedrag van € 1.399,10 voor buitengerechtelijke kosten;
- [partij B] te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de uit te spreken kostenveroordeling, indien en voor zover betaling van de proceskostenveroordeling niet binnen twee weken na betekening van het te dezen te wijzen vonnis heeft plaatsgevonden.
4.2.
[partij A] legt hieraan ten grondslag dat tussen [partij B] en haar een rekening-courantverhouding bestaat die niet op schrift is gesteld en waarop de regeling van artikel 6:140 BW van toepassing is. Op grond van artikel 6:38 BW is de vordering uit hoofde van de rekening-courantverhouding terstond opeisbaar.
4.3.
[partij B] voert verweer. [partij B] vordert een verklaring voor recht dat het het besluit tot vaststelling van de jaarrekening 2021 nietig is, althans rechtsgeldig vernietigd is, dan wel dit alsnog te vernietigen. [partij B] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij A] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij A] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij A] in de (daadwerkelijke/maximale liquidatietarief) kosten van deze procedure.
4.4.
[partij B] voert aan dat de jaarrekening 2021 niet is vastgesteld en kan de in de jaarrekening opgenomen rekening-courantvordering van Makking op [partij B] per 31 december 2021 van € 85.974,00 niet plaatsen. In de overeenkomst is opgenomen dat de rekening-courantvordering € 54.756,00 bedraagt. Verder voert [partij B] aan dat in de overeenkomst is opgenomen dat de rekening-courantvordering met de koopsom van de aandelen is verrekend.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
Wat wil [partij B] (vordering in reconventie)?
4.6.
[partij B] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – samengevat – om [partij A] te veroordelen om € 23.564,00 aan [partij B] te betalen, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente vanaf de relevante betaaldata, dan wel vanaf datum vonnis en de (daadwerkelijk/maximale liquidatietarief) kosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.7.
[partij B] legt hieraan ten grondslag dat de betalingen op 26 april 2022 (€ 14.564,00) en 5 oktober 2022 (€ 9.000,00) onverschuldigd zijn verricht. [partij A] heeft [partij B] en haar bestuurders meermaals onder druk gezet om over te gaan tot de betalingen. Volgens [partij B] bleek achteraf dat de betalingen ten onrechte zijn verricht, hetgeen [partij A] wist. [partij A] heeft misbruik van de omstandigheden gemaakt door de betalingen af te dwingen.
4.8.
[partij A] voert verweer. [partij A] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [partij B] , met veroordeling van [partij B] in de kosten van deze procedure.
4.9.
[partij A] voert aan dat van het vervallen van de verschuldigdheid van de rekening-courantvordering van [partij A] op [partij B] niet is gebleken. De betalingen op 26 april 2022 en 5 oktober 2022 zijn niet zonder rechtsgrond verricht.
4.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie
Is de rekening-courantvordering verrekend met de koopsom?
Standpunten van partijen
5.1.
[partij A] vordert betaling van de rekening-courantvordering door [partij B] . Partijen zijn verdeeld over de vraag of deze vordering al is verrekend met de koopsom van de aandelen in [partij B] .
5.2.
[partij B] beroept zich op verrekening. [partij B] stelt dat uit de koopovereenkomst volgt dat de rekening-courantverhoudingen met de voormalig aandeelhouders van [partij B] zijn verrekend met de koopsom van de aandelen. Voor zover de bepalingen uit de overeenkomst onvoldoende duidelijk zijn, dan was het volgens [partij B] in ieder geval voor alle partijen duidelijk wat de bedoeling van partijen was, namelijk het opschonen van de rekening-courantverhoudingen met de oude aandeelhouders. Dit stelt [partij B] in staat om met haar nieuwe aandeelhouder, Beheer, met een schone lei te beginnen.
5.3.
[partij A] betwist dat de rekening-courantvordering is verrekend met de koopsom van de aandelen. Dit blijkt volgens [partij A] niet uit de tekst van de overeenkomst. Voorafgaand aan de verkoop van de aandelen is juist gesproken over het bestaan en behouden blijven van de rekening-courantverhouding met [partij A] , omdat Beheer de inlossing van de rekening-courantverhouding niet kon dragen ten tijde van de verkoop.
Toetsingskader en beoordeling verrekening
5.4.
In het eerste lid van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) is bepaald dat wanneer een schuldenaar die de bevoegdheid tot verrekening heeft, aan zijn schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent, beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijke beloop teniet gaan. In het derde lid van artikel 6:127 BW is bepaald dat de bevoegdheid tot verrekening niet bestaat ten aanzien van een vordering en een schuld die in van elkaar gescheiden vermogens vallen. Er moet sprake zijn van wederkerig schuldenaarschap. Daarbij geldt dat artikel 6:127 BW van regelend recht is en partijen afwijkende afspraken kunnen maken.
5.5.
Ten aanzien van het beroep op verrekening dat [partij B] bij wijze van verweer heeft gedaan overweegt de rechtbank als volgt. De koopsom van de aandelen is een schuld van Beheer aan respectievelijk [partij A] en [bedrijf] B.V. Op basis van de rekening-courantverhouding heeft [partij A] een vordering op [partij B] , waardoor geen sprake is van dezelfde schuldenaar en schuldeiser. Aan het vereiste van wederkerig schuldenaarschap is niet voldaan.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben partijen ook geen afwijkende afspraak gemaakt ten aanzien van de wederkerigheid. Een dergelijke afspraak kwalificeert tussen de betrokken partijen als een overeenkomst. In artikel 6:217 BW is bepaald dat een overeenkomst tot stand komt door aanbod en aanvaarding daarvan. Daarvoor is vereist dat alle bij de verrekening betrokken partijen ook partij zijn bij de overeenkomst die een afwijkende afspraak behelst. [partij B] is geen partij bij de overeenkomst, waardoor er ten aanzien van [partij B] geen sprake kan zijn van een aanbod en aanvaarding.
Tussenconclusie ten aanzien van het verrekeningsverweer
5.7.
De rechtbank wijst het beroep op verrekening van [partij B] af. Dat betekent dat er in elk geval nog een rekening-courant verhouding bestaat.
Wat is de omvang van de rekening-courantvordering?
Standpunten van partijen
5.8.
[partij A] stelt dat de rekening-courantvordering per 31 december 2022
€ 62.410,00 groot is. In de koopovereenkomst is een bedrag van € 54.756,00 opgenomen. Volgens [partij A] is bij het opstellen van de jaarrekening 2021 van [partij B] gebleken dat het dividend niet in de juiste aandeelhoudersverhouding is uitgekeerd. Besloten is om dat in 2022 ‘recht te trekken’ met als gevolg dat de rekening-courantvordering is toegenomen met een bedrag van € 29.410,00. Per 31 december 2021 bedraagt de rekening-courantvordering daardoor € 85.974,00. Als de twee aflossingen op respectievelijk 26 april 2022 en 5 oktober 2022 daarop in mindering worden gebracht, resteert een bedrag van € 62.410,00.
5.9.
[partij B] voert hiertegen aan dat de jaarrekening 2021 niet definitief is en ook niet is getekend namens Beheer als bestuurder. Deze jaarrekening is niet aan Beheer voorgelegd. De samenstellingsverklaring is op 18 mei 2022 afgegeven door de heer [naam 3] . Dat is de boekhouder van [partij A] en niet van [partij B] . De heer [naam 3] heeft op instructie van [partij A] gehandeld, terwijl [partij A] daartoe niet meer bevoegd was. Evenmin is de jaarrekening 2021 door de algemene vergadering van [partij B] vastgesteld. [partij A] heeft in een besluit buiten vergadering de jaarrekening van [partij B] vastgesteld, terwijl [partij A] destijds geen direct aandeelhouder meer was van [partij B] . Verder betwist [partij B] dat de dividenduitkering van € 29.410,00 rechtsgeldig is.
Toetsingskader en beoordeling dividendbesluit
5.10.
In het eerste lid van artikel 2:216 BW is bepaald dat de algemene vergadering van een vennootschap bevoegd is tot de vaststelling van uitkeringen, voor zover het eigen vermogen groter is dan de reserves die krachtens de wet of de statuten moeten worden aangehouden. De statuten kunnen de bevoegdheden van de algemene vergadering beperken of toekennen aan een ander orgaan. In het tweede lid van artikel 2:216 BW is bepaald dat een besluit dat strekt tot uitkering geen gevolgen heeft zolang het bestuur geen goedkeuring heeft verleend.
5.11.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de dividenduitkering als volgt. [partij A] stelt dat de rekening-courantvordering hoger is dan in de overeenkomst opgenomen, omdat in 2022 met terugwerkende kracht nog een aanvullende dividenduitkering heeft plaatsgevonden om een eerdere dividenduitkering recht te trekken. Op grond van artikel 2:216 BW dient een besluit tot uitkering van dividend te worden genomen door de algemene vergadering van [partij B] . [partij A] heeft verklaard dat het besluit tot dividend door hem is genomen ten tijde van het opstellen van de jaarrekening 2021 van [partij B] , omdat destijds duidelijk is geworden dat het dividend niet in de juiste aandeelhoudersverhouding heeft plaatsgevonden. De jaarrekening is opgemaakt nadat de aandelen van [partij B] aan Beheer zijn geleverd. [partij A] heeft verklaard dat hij met medeweten van het bestuur van [partij B] opdracht heeft gekregen om de jaarrekening 2021 vast te stellen, aangezien deze jaarrekening ziet op het kalenderjaar dat eindigde op een datum vóór de levering van de aandelen. Door [partij B] wordt betwist dat aan [partij A] een dergelijke opdracht is verleend. Uit de stelling van [partij A] dat aan haar opdracht is verstrekt om de jaarrekening 2021 van [partij B] op te stellen, leidt de rechtbank af dat [partij A] ten tijde van het opmaken van de jaarrekening geen aandeelhouder en bestuurder meer was van [partij B] . Dit heeft tot gevolg dat [partij A] ook niet meer bevoegd was een besluit tot het uitkeren van de dividend te nemen. Dit besluit had door Beheer, als aandeelhouder van [partij B] , genomen moeten worden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [partij A] verklaard dat het besluit tot het uitkeren van dividend niet schriftelijk is vastgelegd. Er is dus sprake van een mondeling besluit tot uitkering van dividend dat niet is genomen door het daartoe bevoegde orgaan. Op basis daarvan is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een rechtsgeldig dividendbesluit.
Wat betekent dit voor de rekening-courantvordering?
5.12.
Nu er geen sprake is van een rechtsgeldige dividenduitkering dient voor de omvang van de vordering gekeken te worden naar het bedrag dat in de koopovereenkomst is opgenomen, zijnde € 54.756,00. Op dit bedrag dienen de twee betalingen op respectievelijk 26 april 2022 en 5 oktober 2022 in mindering te worden gebracht, waardoor een vordering resteert van € 31.192,00.
Tussenconclusie ten aanzien van de omvang van de vordering
5.13.
De rekening-courantvordering van [partij A] op [partij B] bedraagt € 31.192,00. Dit is het bedrag waar [partij A] nog recht op heeft.
Wettelijke rente
5.14.
[partij A] maakt aanspraak op de wettelijke handelsrente vanaf 7 juli 2022, omdat [partij B] vanaf dat moment in verzuim verkeert.
5.15.
[partij B] heeft tegen deze vordering geen verweer gevoerd.
5.16.
In artikel 6:119a BW is bepaald dat als sprake is van een handelsovereenkomst de schuldenaar de wettelijke handelsrente is verschuldigd als sprake is van een vertraging in de voldoening van een geldsom. Van een handelsovereenkomst is onder meer sprake als de overeenkomst is gesloten tussen rechtspersonen.
5.17.
De rekening-courantvordering vloeit voort uit een rekening-courantovereenkomst tussen [partij A] en [partij B] . Beide zijn rechtspersonen, waardoor sprake is van een handelsovereenkomst. Bij e-mail van 16 juni 2023 heeft [partij A] aan [partij B] verzocht over te gaan tot terugbetaling van de rekening-courantvordering te vermeerderen met de wettelijk geldende rente. In die e-mail heeft [partij A] geen termijn genoemd, waardoor aan de hand van die e-mail niet kan worden vastgesteld wanneer sprake is van een vertraging in de voldoening van een geldsom. In de brief van 7 juli 2023 is een termijn van 14 dagen gesteld, waarbinnen [partij B] de rekening-courantvordering moet terugbetalen. Die termijn is op 21 juli 2023 verstreken, waardoor [partij B] naar het oordeel van de rechtbank met ingang van 22 juli 2023 de wettelijke handelsrente is verschuldigd.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.18.
[partij A] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 1.399,10 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 1.086,92 bij € 31.192,00 in hoofdsom. De rechtbank wijst daarom € 1.086,92 toe.
Totaal toegewezen bedrag
5.19.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
31.192,00
- buitengerechtelijke incassokosten
1.086,92
+
Totaal
32.278,92
5.20.
Over de hoofdsom van € 31.192,00 is [partij B] de wettelijke handelsrente vanaf 22 juli 2023 verschuldigd.
Proceskosten
5.21.
[partij B] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.715,22
5.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
In reconventie
5.23.
[partij B] heeft zich in reconventie op het standpunt gesteld dat de betalingen op 26 april 2022 en 5 oktober 2022 onverschuldigd zijn geschied. Uit hetgeen de rechtbank in conventie heeft geoordeeld volgt dat geen sprake is van een onverschuldigde betaling, waardoor de vordering van [partij B] zal worden afgewezen. De stellingen van [partij B] behoeven geen verdere bespreking meer.
Proceskosten
5.24.
[partij B] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- salaris advocaat
307,00
(1 punt × factor 0,5 x € 614,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
446,00

6.De beslissing

De rechtbank
In conventie
6.1.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 32.278,92, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over
€ 31.192,00, met ingang van 22 juli 2023 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van € 4.715,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
6.3.
veroordeelt [partij B] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.1., 6.2. en 6.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie
6.6.
wijst de vorderingen af,
6.7.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van € 446,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
In conventie en in reconventie
6.8.
veroordeelt [partij B] tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Egberink en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.