ECLI:NL:RBOVE:2024:5542

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
C/08/310609 / HA ZA 24-68
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenruzie over schutting en planten nabij erfgrens met beroep op misbruik van bevoegdheid

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 23 oktober 2024, gaat het om een burenruzie tussen twee partijen, hierna aangeduid als [eisers] en [gedaagden]. De kern van het geschil betreft de plaatsing van een schutting door [gedaagden], die volgens [eisers] deels over de erfgrens is geplaatst. [Eisers] vorderen de verwijdering van de schutting en een verbod op het planten van hoge bomen en heesters nabij de erfgrens, omdat zij stellen dat dit inbreuk maakt op hun eigendomsrecht. De rechtbank oordeelt dat [gedaagden] de schutting niet hoeven te verwijderen, omdat hun beroep op misbruik van bevoegdheid slaagt. De rechtbank concludeert dat de belangen van [gedaagden] bij het behoud van de schutting zwaarder wegen dan de belangen van [eisers] bij verwijdering. Daarnaast wordt het gevorderde verbod op het planten van hoge bomen afgewezen, omdat [gedaagden] inmiddels de eerder geplaatste bomen hebben verwijderd en geen intentie hebben om nieuwe hoge planten te plaatsen. De rechtbank wijst de vorderingen van [eisers] af en veroordeelt hen in de proceskosten van [gedaagden].

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/310609 / HA ZA 24-68
Vonnis van 23 oktober 2024
in de zaak van

1.[eiseres] ,

2.
[eiser],
beiden wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. J. Oude Egbrink,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. D.E.J. Maes.

1.De kern van de zaak

1.1.
[eisers] en [gedaagden] zijn buren. Tussen hen is in geschil of [gedaagden] de door hen geplaatste schutting moeten verwijderen omdat deze over de erfgrens is geplaatst. Daarnaast zijn partijen verdeeld over de vraag of aan [gedaagden] een verbod moet worden opgelegd om vlakbij de erfgrens hoge planten, heesters of bomen te planten. De rechtbank oordeelt dat [gedaagden] de schutting in dit geval niet hoeven te verwijderen omdat hun beroep op misbruik van bevoegdheid slaagt. Verder zal aan [gedaagden] geen algeheel verbod worden opgelegd om rondom de erfgrens (te) hoge planten, heesters of bomen te planten. Dit betekent dat de rechtbank de vorderingen van [eisers] zal afwijzen. Zij licht haar oordeel in het vervolg verder toe.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 10,
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 5,
- de brief van de rechtbank waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte met nadere producties 6 en 7 van de zijde van [gedaagden] ;
- de akte met nadere producties 11 tot en met 26 van de zijde van [eisers] ,
- de akte met nadere productie 8 van de zijde van [gedaagden] ,
- de akte met nadere productie 27 van de zijde van [eisers] ,
- de mondelinge behandeling van 10 september 2024 (die deels ter plaats heeft plaatsgevonden), waar door beide partijen spreekaantekeningen zijn overgelegd en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[gedaagden] zijn in 2021 eigenaar geworden van een perceel met daarop de nieuw gebouwde woning gelegen aan de [adres 1] (gemeente [gemeente] ), kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie H, nummer 4161 (hierna: Perceel [gedaagden] ). [eisers] hebben in 2021 het aangrenzende perceel met woning in eigendom verworven. Dit perceel is gelegen aan de [adres 2] (gemeente [gemeente] ), kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie H, nummer 4188 (hierna: Perceel [eisers] ).
3.2.
De percelen staan haaks op elkaar en de (achter)tuinen van beide percelen grenzen aan elkaar, zie tekening 1. Op Perceel [gedaagden] bevindt zich een wadi die doorloopt tot Perceel [eisers] . Op perceel [eisers] is, naast de grens, een overkapping gebouwd.
Tekening 1
[afbeelding]
3.3.
Op enig moment hebben [gedaagden] besloten om tussen beide percelen een schutting te plaatsen. In oktober 2022 hebben zij het eerste deel van de schutting (vanaf de woning van [gedaagden] tot aan de wadi) laten bouwen. Het tweede deel van de schutting (vanaf de wadi tot het einde van Perceel [gedaagden] ) is in september 2023 geplaatst.
3.4.
Op enig moment hebben [eisers] het Kadaster verzocht om een grensreconstructie uit te voeren. Op 4 oktober 2023 heeft het Kadaster haar bevindingen gedeeld en hieruit bleek dat de erfgrens zich op de stippellijn bevindt, zoals hieronder in tekening 2 is ingetekend.
Tekening 2
[afbeelding]
Op basis van deze tekening zijn [eisers] van mening dat de schutting gedeeltelijk op hun perceel is geplaatst.
3.5.
Op 7 maart 2024 hebben [gedaagden] een eigen kadastrale meting laten uitvoeren. Hieruit bleek dat de schutting zich deels op Perceel [eisers] bevindt, namelijk daar waar de schutting (weergegeven als grijze lijn) over de erfgrens (weergegeven als stippellijn) op Perceel [gedaagden] is ingetekend (zie tekening 3).
Tekening 3
[afbeelding]
3.6.
Op enig moment hebben [eisers] geconstateerd dat [gedaagden] binnen twee meter van de erfgrens bomen hadden geplaatst. Zij hebben [gedaagden] per brief verzocht om deze bomen te verwijderen. [gedaagden] hebben aan dit verzoek gehoor gegeven.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vorderen, samengevat en zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank:
1. [gedaagden] veroordeelt om binnen twee weken na de betekening van het vonnis de inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] te staken door de schutting met toebehoren waaronder begrepen de geïntegreerde haardblokken en stoepbanden, te verwijderen en verwijderd te houden of andere maatregelen te treffen om de inbreuk op het eigendomsrecht op te heffen;
2. [gedaagden] verbiedt om bomen, heesters of heggen te plaatsen die leiden tot een inbreuk op artikel 5:42 lid 1 en lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: “BW”);
3. [gedaagden] veroordeelt om een dwangsom te betalen van € 1.000,00 per dag voor elke dag waarop [gedaagden] in gebreke blijft geheel te voldoen aan de vorderingen onder 1. en 2., met een maximum van € 100.000,00;
4. [eisers] machtigt om de schutting met toebehoren, waaronder de geïntegreerde haardblokken en stoepbanden, te verwijderen of te laten verwijderen, indien [gedaagden] daar zelf binnen twee weken na betekening van het vonnis niet toe overgaan, dit alles op kosten van [gedaagden] ;
5. [gedaagden] veroordeelt € 460,00 aan [eisers] te betalen voor de grensreconstructie;
6. [gedaagden] veroordeelt in de kosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Aan hun vorderingen leggen [eisers] het volgende ten grondslag. Volgens [eisers] maken [gedaagden] inbreuk op hun eigendom doordat zij de schutting (deels) op hun perceel geplaatst hebben. Zij baseren zich hierbij op de kadastrale metingen waaruit blijkt dat Perceel [eisers] op sommige plaatsen onder de schutting doorloopt. Verder stellen [eisers] dat [gedaagden] – in strijd met artikel 5:42 BW – binnen twee meter vanaf de erfgrens bomen geplaatst hebben, die boven de schutting uitsteken.
4.3.
[gedaagden] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure. Zij stellen dat [eisers] misbruik maken van hun bevoegdheid om hun eigendomsrecht uit te oefenen. [eisers] hebben immers geen rechtens te respecteren belang bij het gebruik van dat deel van hun perceel dat onder de schutting doorloopt, terwijl [gedaagden] een groot belang hebben bij het behoud van de schutting.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

[gedaagden] hoeven de schutting niet te verwijderen
5.1.
Uitgangspunt is dat het eigendomsrecht het meest omvattende recht is dat een persoon op een zaak kan hebben en dat een eigenaar het gebruik door anderen van zijn grond niet hoeft te dulden. Uit de processtukken en de verklaringen van partijen ter terechtzitting volgt dat partijen het eens zijn over het feit dat de schutting deels over de erfgrens – en dus op Perceel [eisers] – geplaatst is. Er is dus sprake van een inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] en [eisers] mogen in principe de verwijdering van de schutting vorderen. Als er sprake is van een schutting die over de erfgrens geplaatst is, is een vordering van de eigenaar tot verwijdering daarvan niet altijd proportioneel. Dit volgt uit artikel 3:13 BW. Als in dit geval – zoals [gedaagden] stelt – het belang van [eisers] bij de verwijdering niet in verhouding staat tot het belang van [gedaagden] om de schutting te laten staan, dan kan de vordering van [eisers] om het te verwijderen misbruik van bevoegdheid opleveren en op grond daarvan worden afgewezen. Een beroep op artikel 3:13 BW vraagt dus om een afweging tussen het belang van [eisers] bij verwijdering van de schutting en het belang van [gedaagden] om niet tot verwijdering van de schutting over te hoeven gaan.
5.2.
De rechtbank komt, alles afwegende, tot het oordeel dat het verweer van [gedaagden] doel treft en baseert zich daarbij op het volgende. Hoewel [gedaagden] over de gehele breedte van Perceel [eisers] een schutting geplaatst hebben, staat vast dat deze schutting slechts gedeeltelijk op Perceel [eisers] staat. Uit de kadastrale tekeningen (zie tekening 2 en tekening 3) – waarvan de juistheid door partijen niet is weersproken – valt af te leiden dat ongeveer 15 meter schutting over de erfgrens is geplaatst. Aan de hand van deze kadastrale metingen, de door [eisers] overgelegde foto’s en de constateringen van de rechtbank ter plaatse, concludeert de rechtbank dat de schutting aan het begin van Perceel [eisers] (op tekening 3 links van de overkapping) ongeveer 10 centimeter over de erfgrens staat en dat deze overschrijding geleidelijk afloopt tot de schutting uiteindelijk, na ongeveer 15 meter, weer op de erfgrens staat. Het gaat dus om een totale overschrijding van maximaal ((150 centimeter x 10 centimeter) / 2 =) 750 vierkante centimeter.
[eisers] hebben aangevoerd dat hun belang bij het gebruik van deze vierkante centimeters allereerst is gelegen in hun wens om onderhoud te kunnen plegen aan de overkapping. Dit belang hebben zij naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende onderbouwd. [eisers] hebben namelijk niet aangevoerd waarom deze (in het voor [eisers] meest voordelige geval) 10 centimeter extra nodig zijn om de overkapping te kunnen onderhouden. Te meer nu uit het dossier blijkt en door de rechtbank ter plaatste is geconstateerd dat er al een ruimte van enkele tientallen centimeter tussen de overkapping en de schutting zit, die voor het onderhoud gebruikt kan worden. Verder hebben [eisers] aangevoerd dat zij de grond waar nu een schutting staat uiteindelijk willen gebruiken om (uit) te bouwen. Wat zij concreet op deze vierkante centimeters zouden willen (uit)bouwen valt echter niet uit het dossier en ook niet uit hun verklaringen ter terechtzitting te destilleren, zodat de rechtbank dit belang, in het kader van deze procedure niet als een rechtens te respecteren belang aanmerkt. Ook hebben [eisers] nog aangevoerd dat de schutting verwijderd moet worden omdat deze hun vrije uitzicht over de wadi beperkt. Vrij uitzicht over de wadi is echter geen belang waar de rechtbank in deze zaak rekening mee houdt, omdat vast staat dat de schutting bij de wadi juist niet over de erfgrens heen is gebouwd en [eisers] niet hebben onderbouwd op welke (civielrechtelijke) grond [gedaagden] hen vrij uitzicht zouden moeten verlenen over de wadi en het perceel van [gedaagden] . Resteert ten slotte nog het – niet door [gedaagden] weersproken – belang van [eisers] om de schutting te verwijderen omdat zij deze niet mooi vinden en het intrinsieke belang van [eisers] om geen inbreuk op hun eigendomsrecht te hoeven dulden.
Tegenover deze belangen staat echter dat het verwijderen van de huidige schutting, die met cementblokken in de grond gestoken is, een ingrijpende actie voor [gedaagden] zal zijn. Hoewel partijen over de exacte hoogte van de kosten twisten, zijn zij het erover eens dat het verwijderen en verplaatsen van de schutting minimaal een paar duizend euro zal kosten. Daar komt bij dat [gedaagden] haar recent aangelegde tuin zal moeten aanpassen, wat ook de nodige kosten en inspanning met zich meebrengt. Naar het oordeel van de rechtbank worden de belangen van [gedaagden] bij het verwijderen van de schutting, in het licht van de hiervoor gestelde belangen van [eisers] , dus onevenredig geschaad. [eisers] zijn op de hoogte van de plaatselijke situatie en behoorden de onevenredigheid tussen deze belangen dan ook te kennen. Dit betekent dat het beroep van [gedaagden] op artikel 3:13 BW slaagt. De rechtbank zal de vordering van [eisers] dan ook afwijzen. Dat het verwijderen van de schutting niet rechtens afdwingbaar is, laat overigens onverlet dat het [gedaagden] vrij staat om uit eigen beweging het uiterlijk van de schutting aan de zijde van [eisers] aan te passen om zo tegemoet te komen aan een deel van de zorgen van [eisers]
Het verbod om bomen, heesters of heggen te planten wordt afgewezen
5.3.
Het door [eisers] gevorderde verbod om binnen de daarvoor bij wet bepaalde afstand tot de erfgrens (te hoge) bomen, heesters of heggen te planten, zal de rechtbank afwijzen. Voor zover [gedaagden] in het verleden al in strijd met artikel 5:42 BW hebben gehandeld door binnen twee meter vanaf de erfgrens hoge bomen te plaatsen, staat vast dat zij deze inmiddels hebben verwijderd. [eisers] hebben ook niet gesteld dat er op dit moment nog andere bomen, heesters of heggen zijn, die een inbreuk maken op artikel 5:42 BW. Daar komt bij dat [gedaagden] tijdens het bezoek van de rechtbank op locatie hebben verklaard dat zij niet van plan zijn om in de toekomst nieuwe bomen of hoge planten rondom de erfgrens neer te zetten en dat de rechtbank ter plaatste heeft geconstateerd dat waar eerst bomen stonden inmiddels nieuwe, lage struiken en planten zijn neergezet. Gelet hierop hebben [eisers] geen concreet belang meer bij hun vordering, zodat de rechtbank deze zal afwijzen.
[gedaagden] zijn niet verplicht € 460,00 aan [eisers] te betalen
5.4.
Hiervoor is overwogen dat [gedaagden] de schutting niet hoeven te verplaatsen en dat aan hen ook geen verbod zal worden opgelegd om binnen twee meter vanaf de erfgrens bomen, heesters of heggen te plaatsen die leiden tot een inbreuk op artikel 5:42 BW. Deze beslissingen hebben tot gevolg dat ook de gevorderde kosten van het onderzoek door het Kadaster, ter hoogte van € 460,00, op grond van artikel 6:96 lid 2 BW zullen worden afgewezen.
De proceskosten
5.5.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.042,00
(2 punt × € 521,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.545,00
5.6.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat zowel [eiseres] als [eiser] door [gedaagden] kunnen worden gedwongen om het gehele bedrag te betalen. [eiseres] en [eiser] mogen in dat geval de helft van het aan [gedaagden] betaalde bedrag van elkaar terugvorderen. Als [eiseres] of [eiser] (een deel) van de proceskosten aan [gedaagden] betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer aan [gedaagden] te betalen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
6.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van [gedaagden] en begroot deze op € 2.545,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart het onder 6.2 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door M.O. Frentrop en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.