ECLI:NL:RBOVE:2024:5508

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
C/08/310615 / HA ZA 24-69
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van de legitieme portie in een erfrechtelijke geschil tussen zussen

In deze zaak, die zich afspeelt in het erfrecht, zijn twee zussen verwikkeld in een geschil over de nalatenschap van hun vader, die in 2022 is overleden. De vader had in zijn testament één van zijn dochters onterfd, wat leidde tot een vordering van de onterfde dochter, hierna aangeduid als eiseres, die aanspraak maakt op haar legitieme portie. De eiseres is het niet eens met de berekening van de legitieme massa, zoals die door haar zus, die als executeur van de nalatenschap optreedt, is gemaakt. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 september 2024.

De kern van het geschil draait om de vraag of bepaalde overboekingen en opnamen van de rekening van de erflater moeten worden meegeteld bij het vaststellen van de legitieme massa. De eiseres vordert onder andere dat de executeur bankafschriften overlegt en dat bepaalde bedragen worden meegerekend in de legitieme massa. De rechtbank heeft in haar vonnis geoordeeld dat de vorderingen van de eiseres grotendeels moeten worden afgewezen, met uitzondering van een bedrag dat nog aan haar moet worden uitgekeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de legitieme portie van de eiseres € 44.029,10 bedraagt, waarvan reeds een deel is uitgekeerd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de proceskosten worden gecompenseerd, gezien de familiale relatie tussen de partijen.

Het vonnis is uitgesproken door mr. E.C. Rozeboom op 23 oktober 2024, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat de executeur aan de eiseres nog een bedrag van € 5.279,10 moet uitbetalen in het kader van de legitieme uit de nalatenschap van de erflater.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/310615 / HA ZA 24-69
Vonnis van 23 oktober 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J.W. Damstra,
tegen
[gedaagde],
in hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [erflater] , geboren [geboortedatum] en overleden in [plaats] op [overlijdensdatum] ,
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] of de executeur,
advocaat: mr. W.F.A. Zwart-Peters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 januari 2024, met producties genummerd 1 t/m 39,
- de conclusie van antwoord met producties genummerd 1 t/m 15,
- het emailbericht van de rechtbank van 18 april 2024, waarin aan partijen is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte van mr. Damstra,
- de mondelinge behandeling van 9 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

Partijen zijn zussen van elkaar. Hun moeder is in 2005 overleden. In deze zaak draait het om de nalatenschap van hun vader, die is overleden in 2022. Vader (erflater) heeft bij testament één van zijn dochters onterfd. Zij heeft een beroep gedaan op de legitieme. Zij is het niet eens met de berekening van de legitieme, zoals die is gemaakt door haar zus die tevens de executeur is. In geschil is de vraag of bepaalde overboekingen of opnamen van de rekening van erflater moeten worden meegeteld bij het vaststellen van de omvang van de legitimaire massa en de vraag of de legitimaris nog recht heeft op inzage in bankafschriften van erflater uit de periode vóór 1 januari 2016. De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat de vorderingen grotendeels moeten worden afgewezen.

3.De feiten

Het geschil heeft de volgende feiten en omstandigheden als achtergrond.
3.1.
Partijen zijn familie (zussen) van elkaar. Hun vader, [erflater] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , is op [overlijdensdatum] in [plaats] overleden. Hij wordt hierna aangeduid als erflater.
3.2.
Erflater heeft bij leven een algemene volmacht afgegeven, vastgelegd in een notariële akte van 10 november 2008, waarin hij [gedaagde] tot gevolmachtigde heeft aangewezen.
3.3.
Erflater heeft bij testament, opgemaakt op 26 juni 2006, over zijn nalatenschap beschikt. Erflater heeft daarin zijn dochter [eiseres] onterfd. Tot zijn erfgenamen zijn benoemd:
- zijn dochter, [gedaagde] , voor de helft van de nalatenschap en
- zijn beide kleindochters (dochters van [eiseres] ), [naam 1] en [naam 2] , ieder voor 1/4e deel van de nalatenschap.
[gedaagde] is in het testament tevens benoemd tot executeur.
3.4.
Op 22 maart 2023 is een verklaring van erfrecht opgemaakt, waarin onder andere de volgende feiten zijn vastgelegd:
  • [naam 1] heeft de nalatenschap verworpen;
  • [naam 2] heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard en zij heeft [gedaagde] gemachtigd om haar te vertegenwoordigen bij de afwikkeling van de nalatenschap;
  • [gedaagde] heeft de nalatenschap zuiver aanvaard en heeft haar benoeming tot executeur aanvaard;
3.5.
[eiseres] heeft bij brief van 16 december 2022, gericht aan de boedelnotaris, een beroep gedaan op de legitieme.
3.6.
[eiseres] heeft aanvankelijk op 2 juni 2023 beslag doen leggen op de woning van erflater, dan wel op de opbrengst daarvan onder de notaris. In de loop van de maand juni 2023 is in een zogenaamde depotovereenkomst, waarin zowel [eiseres] als [gedaagde] partij zijn, vastgelegd dat het beslag wordt opgeheven en dat uit de verkoopopbrengst van de woning een bedrag van € 38.750,00 in depot blijft staan bij de notaris. Dit bedrag is op of omstreeks 27 september 2023 uitgekeerd op de bankrekening van [eiseres] .

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I) verklaring voor recht dat tot de legitimaire massa de volgende bedragen behoren:
  • een bedrag van € 7.450,00,
  • een bedrag van € 5.000,00 wegens een overboeking van 2 augustus 2019 en een bedrag van € 3.500,00 wegens een overboeking van € 25 december 2020,
  • een bedrag van € 5.000,00 in verband met een storting van erflater op de rekening van [gedaagde] ,
  • een bedrag van € 5.000,00 in verband met een opname van contant geld in de [adres] ,
  • een bedrag van € 14.235,58 wegens reiskosten,
  • een bedrag van € 5.000,00.
II) veroordeling van de executeur tot het overleggen van bankafschriften van erflater vanaf 2009 tot 2016 (om te tonen dat zij geen schenkingen heeft ontvangen), binnen 4 weken na het te wijzen vonnis, op verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 5.000,00.
III) te bepalen dat de executeur aan haar dient te betalen 1/4e deel van de door de rechtbank vast te stellen legitimaire massa, en
IV) veroordeling van de executeur tot betaling van alle door [eiseres] gemaakte advocaatkosten van € 11.080,47, en in elk geval tot betaling van de kosten van deze procedure.
4.2.
De executeur voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure, in elk geval voor zover het de kosten van griffierecht betreft.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De legitieme portie volgens de wet
5.1.
In deze procedure staat centraal dat [eiseres] aanspraak heeft gemaakt op de legitieme uit de nalatenschap van erflater. In artikel 4:63 BW is bepaald dat de legitieme portie betrekking heeft op het gedeelte van de waarde van het vermogen van de erflater, waarop de legitimaris in weerwil van giften en uiterste wilsbeschikkingen van de erflater aanspraak kan maken. En in artikel 4:64 lid 1 BW is bepaald dat de legitieme portie van een kind van de erflater de helft van de waarde bedraagt waarover de legitieme moet worden berekend, gedeeld door het aantal wettelijke erfgenamen. Met andere woorden, de legitieme portie is de helft van het erfdeel dat de betrokkene had gekregen, als de erflater geen testament had en geen giften had gedaan. Volgens artikel 4:65 BW wordt de legitieme portie berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap, verminderd met de schulden zoals vermeld in artikel 7 lid 1 onder a tot en met c en f en vermeerderd met de in aanmerking te nemen giften.
De rol van giften met betrekking tot de legitieme
5.2.
Gelet op het wettelijke kader dat hiervoor is geschetst, spelen giften die de erflater tijdens zijn leven heeft gedaan een rol bij de berekening van de waarde van de legitieme. Die giften moeten in bepaalde gevallen worden opgeteld bij het saldo van de nalatenschap, om daarmee de omvang van de legitimaire massa te bepalen. Om welke giften het gaat, staat omschreven in artikel 4:67 BW.
5.3.
In deze procedure gaat het (onder andere) over de vraag of bepaalde overschrijvingen, gedaan vanaf de bankrekening van erflater naar de bankrekening van [gedaagde] , zijn aan te merken als giften. Het is daarom van belang om voor ogen te hebben wat wordt verstaan onder het begrip ‘gift’, ook wel: ‘schenking’. In artikel 7:175 lid 1 BW is daarover het volgende bepaald:
Schenking is de overeenkomst om niet, die ertoe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt. En in aanvulling daarop staat in artikel 7:186 lid 2 BW:
Als gift wordt aangemerkt iedere handeling die er toe strekt dat degene die de handeling verricht, een ander ten koste van eigen vermogen verrijkt.Van belang is aldus of sprake is van een ‘verrijking’ bij de ontvanger, en of dat ook de strekking is geweest van degene die is verarmd. De rechtbank zal de inhoud van deze bepalingen verderop in dit vonnis betrekken bij de beoordeling of er sprake is geweest van giften die moeten worden meegeteld bij de berekening van de legitieme portie van [eiseres] , zoals [eiseres] stelt. Eerst merkt de rechtbank nog het volgende op.
De hoedanigheid van executeur
5.4.
Een vordering tot betaling van de legitieme portie is aan te merken als een schuld van de nalatenschap (artikel 4:7 BW). De executeur is belast met het voldoen van de schulden van de nalatenschap. [eiseres] heeft daarom in deze procedure op goede gronden [gedaagde] aangesproken in haar hoedanigheid van executeur. De rechtbank gaat er vanuit dat [gedaagde] alleen in die hoedanigheid is gedagvaard en dat zij niet ook als privépersoon of erfgenaam is gedagvaard. Hoewel [eiseres] in haar laatste akte heeft betoogd dat de dagvaarding zo moet worden uitgelegd dat daarin ook bedoeld is om [gedaagde] voor zichzelf (pro se) en als erfgenaam in rechte aan te spreken, volgt de rechtbank dat niet. Van die andere hoedanigheden blijkt namelijk niets uit de kop en de verdere inhoud van de dagvaarding en ook [gedaagde] heeft de dagvaarding niet op die manier begrepen. In de kop van de dagvaarding wordt [gedaagde] namelijk uitdrukkelijk in haar hoedanigheid van executeur aangeduid als degene die gedagvaard is en dat sluit ook aan bij de door [eiseres] ingestelde vorderingen. In die hoedanigheid heeft [gedaagde] ook bij antwoord verweer gevoerd. Bij de beoordeling van de vorderingen gaat de rechtbank dan ook enkel uit van de positie van [gedaagde] als executeur.
Wantrouwen en tijdsverloop
5.5.
Ten aanzien van meerdere onderdelen van haar vordering heeft [eiseres] ter onderbouwing aangevoerd dat zij de executeur niet vertrouwt in de antwoorden en toelichtingen die door de executeur zijn gegeven. De rechtbank overweegt dat wantrouwen op zichzelf onvoldoende grond biedt om een vordering toe of af te wijzen. Het gaat erom of er concrete feiten of omstandigheden zijn die invulling kunnen geven aan het ontstaan van het wantrouwen. Eventueel kan er een bewijsopdracht volgen als er sprake is van feiten, die voor de beoordeling van een vordering van belang zijn en die worden betwist. In de beoordeling van onderdelen van de vordering die hierna volgt, zal op verschillende onderdelen blijken dat er wat dat betreft te weinig is gesteld om toe te komen aan nader bewijs.
5.6.
In zijn algemeenheid stelt [eiseres] dat haar wantrouwen is gevoed door het tijdsverloop tussen haar vraag en een antwoord daarop van de executeur. Ten aanzien van het tijdsverloop heeft de executeur betwist dat er sprake is van een zodanig tijdsverloop dat dit als onredelijk kan worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat het tijdsverloop tussen het overlijden van vader op [overlijdensdatum] en de afgifte van de verklaring van erfrecht op 22 maart 2023 niet aan de executeur kan worden tegengeworpen. De verklaring van erfrecht kon immers pas worden opgemaakt toen alle betrokken erfgenamen zich hadden uitgelaten over de aanvaarding of verwerping van de nalatenschap. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat de executeur pas toegang krijgt tot bankgegevens en dergelijke als de verklaring van erfrecht kan worden overgelegd. Het is daarom begrijpelijk dat de afwikkeling van de nalatenschap van erflater pas op gang kwam na 22 maart 2023. Voor zover tijdsverloop in de hierna te bespreken onderdelen van de vordering een rol speelt, zal dit in het licht hiervan worden beoordeeld.
Bestanddelen van de legitimaire massa, vordering onder I
5.7.
In de procedure zijn een boedelbeschrijving en een berekening van de legitieme overgelegd, zoals die zijn opgesteld door een accountant in opdracht van de executeur. Bij dagvaarding is de versie van 7 september 2023 overgelegd en bij conclusie van antwoord is een gewijzigde versie van 6 oktober 2023 overgelegd. De executeur heeft toegelicht dat deze laatste versie als uitgangspunt heeft te gelden en dat de bedragen daarop ook zijn gebruikt bij de aangifte erfbelasting. Op grond van dit laatste stuk bedraagt de legitieme van [eiseres] een bedrag van € 44.029,10. [eiseres] stelt in de dagvaarding dat deze berekening van de legitieme niet juist is. Zij heeft een aantal bedragen opgesomd, waarvan zij stelt dat deze moeten worden betrokken bij de berekening van de legitieme en dat dit ten onrechte nog niet is gebeurd. De rechtbank zal die bedragen hieronder bespreken en beoordelen.
5.8.
Daarbij merkt de rechtbank volledigheidshalve op dat waar [eiseres] aanvankelijk in de dagvaarding stelt dat de waarde van de woning van erflater te laag was genoteerd, dit in de gewijzigde boedelbeschrijving is aangepast en daarom geen punt van geschil meer is. Hetzelfde geldt voor het bedrag van € 7.450,00 dat contant in de woning van erflater is aangetroffen en in de gewijzigde boedelbeschrijving is opgenomen onder de post ‘liquide middelen’.
Een bedrag van € 7.450,00
5.8.1.
Volgens [eiseres] moet een bedrag van € 7.450,00 worden opgeteld bij de legitimaire massa, omdat het gaat om schenkingen aan [gedaagde] die optellen tot dit bedrag. De rechtbank volgt het betoog van [eiseres] op dit punt niet. De executeur heeft namelijk uitgelegd dat overboekingen die tot dit bedrag zijn gedaan geen schenkingen betreffen maar door haar in contanten aan erflater zijn verstrekt. De executeur wijst er daarbij op dat, toen de woning van erflater in juni 2023 door een bedrijf ( [bedrijf] ) werd ontruimd, onder een kast drie gesloten enveloppen zijn gevonden, waarop in handschrift geschreven stond dat er een geldbedrag in zat. Het ontruimingsbedrijf heeft daarvan melding gedaan en heeft die enveloppen overhandigd aan de executeur. De executeur heeft toegelicht dat erflater destijds op verschillende momenten zelf de betreffende bedragen heeft overgemaakt naar haar bankrekening met het verzoek aan haar om de bedragen in contanten weer aan hem te verstrekken. Volgens de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] aan dat verzoek gehoor gegeven en heeft zij in die gevallen het geld in een envelop gedaan. Op elke envelop heeft zij geschreven om welke contant bedrag het ging en op welke datum erflater het betreffende bedrag aan haar had overgemaakt. Tussen partijen is niet in geschil dat het geldbedrag in de enveloppen strookt met de tekst op de enveloppen. De executeur heeft kopieën van bankafschriften van erflater overgelegd en heeft daarnaast een kopie van het daarbij behorende bankafschrift van haar eigen rekening overgelegd waarop de bedragen bij haar zijn bijgeschreven. Het ging om een overboeking op 28 juni 2017 van € 4.500,00 met omschrijving ‘tegoed papa’, een overboeking op 13 november 2017 van € 450,00 met de omschrijving ‘cash voor [erflater] ’, en een overboeking op 12 februari 2020 van € 2.500,00 zonder omschrijving. Van de enveloppen die bij de ontruiming zijn gevonden, zijn foto’s overgelegd in deze procedure. Volgens de executeur zijn de geldbedragen op die manier als contanten in het vermogen van erflater gebleven. Op die manier is het verwerkt in de boedelbeschrijving die de accountant heeft opgemaakt. De executeur voert aan dat er door deze gang van zaken geen sprake is geweest van schenkingen destijds aan [gedaagde] . Er behoeft daarom geen bijtelling plaats te vinden in het kader van de berekening van de legitieme. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de executeur hiermee een logische en begrijpelijke verklaring gegeven voor de overboekingen van de rekening van erflater en valt daaruit af te leiden dat geen sprake is geweest van schenking omdat [gedaagde] er per saldo niet door is verrijkt, nu zij de geldbedragen aan erflater heeft afgegeven. Weliswaar heeft de executeur geen bankafschriften van de privérekening van [gedaagde] overgelegd waarop de opname van de contante bedragen destijds is te zien, maar dat maakt dit oordeel niet anders. De executeur heeft namelijk uitgelegd dat de opnames door [gedaagde] van contante bedragen niet één op één passen bij de bedragen waar het hier om gaat en dat die daarom in deze procedure niet zijn overgelegd. De opnames van [gedaagde] zijn volgens de verklaring van de executeur vermengd met haar privé opnamen. Die uitleg komt naar het oordeel van de rechtbank niet onlogisch of onbegrijpelijk voor. Daar komt bij dat [eiseres] geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat de verklaring van de executeur niet klopt. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de verklaring van de executeur.
Overboekingen van € 5.000,00 op 2 augustus 2019 en € 3.500,00 op 25 december 2020
5.8.2.
Tussen partijen staat vast dat twee overboekingen van erflater naar [gedaagde] wel giften betreffen. Het gaat om overboekingen van de rekening van erflater naar de privérekening van [gedaagde] van 2 augustus 2019, ter hoogte van een bedrag van € 5.000,00, en van 25 december 2020, ter hoogte van een bedrag van € 3.500,00. Deze bedragen stonden aanvankelijk niet in boedelbeschrijving. De advocaat van de executeur heeft in een e-mailbericht van 26 mei 2023 van deze schenkingen mededeling gedaan aan de advocaat van [eiseres] en toegelicht dat de ingeschakelde accountant aanvankelijk in de veronderstelling was dat giften op grond van het testament niet meegeteld behoefden te worden bij de berekening van de legitieme, maar dat dit op haar aanwijzing later door hem is hersteld. Dat verklaart volgens de executeur waarom de indruk kon ontstaan dat de executeur bepaalde informatie achterhield, maar dat van achterhouden van informatie geen sprake is. [eiseres] heeft op de mondelinge behandeling erkend dat de genoemde bedragen zijn meegerekend bij de berekening van de legitieme door de accountant. Daarom behoeven deze bedragen niet nogmaals bij die berekening te worden betrokken, zodat de vordering op dit punt niet toewijsbaar is.
Overboeking van € 5.000,00 op 4 januari 2020
5.8.3.
[eiseres] stelt dat met de overboeking van € 5.000,00 op 4 januari 2020 van de bankrekening van erflater naar de privérekening van [gedaagde] sprake is van een gift, die moet worden meegeteld bij de berekening van de legitieme. De executeur heeft dit gemotiveerd weersproken. Zij heeft aangevoerd dat hier wederom sprake was van een overboeking van erflater die zij vervolgens in contanten aan vader heeft overhandigd. Volgens de executeur had erflater destijds de bedoeling om het bedrag te schenken aan zijn kleindochters (dochters van [eiseres] ), maar het is haar niet duidelijk geworden of dat ook is gebeurd. Volgens de executeur is er in elk geval geen sprake geweest van een schenking aan [gedaagde] . Het bedrag is daarom niet meegeteld bij de berekening van de legitieme en volgens de executeur is dat terecht. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de executeur over dit bedrag logisch en geloofwaardig overkomt, temeer omdat deze handelswijze tussen erflater en [gedaagde] gelet op rov. 5.8.1 hiervoor, vaker voorkwam. Gebleken is dat [eiseres] met deze verklaring van de executeur geen genoegen wil nemen. Op de mondelinge behandeling heeft [eiseres] daarover verklaard dat zij wantrouwig is ten opzichte van de executeur. [eiseres] heeft echter geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de rechtbank geen waarde zou mogen hechten aan de toelichting van de executeur. Het wantrouwen van [eiseres] leidt daarom niet tot een ander oordeel. Het bedoelde bedrag van € 5.000,00 zal dan ook niet worden meegenomen bij de berekening van de legitieme.
Pinopname in de [adres] € 5.000,00
5.8.4.
Partijen zijn het erover eens dat er op 22 augustus 2018 vanaf de bankrekening van erflater een pinopname van € 5.000,00 plaatsvond. [eiseres] vordert in deze procedure dat dit bedrag wordt meegenomen in de berekening van de legitieme. De rechtbank wijst dit onderdeel van de vordering af. De executeur heeft namelijk toegelicht dat zij op de genoemde datum samen met erflater naar de betreffende pinautomaat in de [adres] is geweest omdat erflater graag contant geld wilde hebben. Erflater beschikte destijds zelf over dat geld en de executeur weet niet precies wat hij met het geld heeft gedaan. Weliswaar had erflater op dat moment al wel de notariële volmacht afgegeven, maar volgens de executeur heeft [gedaagde] daar pas gebruik van gemaakt nadat erflater op 16 januari 2021 een delier kreeg. Daarvoor beheerde erflater zelf zijn geldzaken en [gedaagde] hielp hem daarbij als hij dat vroeg, aldus de executeur. Naar het oordeel van de rechtbank is die verklaring afdoende, aangezien [eiseres] geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat het bedrag aan [gedaagde] ten goede is gekomen of dat er sprake is van een onrechtmatige onttrekking waarvoor [gedaagde] aansprakelijk kan worden gehouden. De rechtbank merkt ten slotte op dat deze post klaarblijkelijk twee maal in de vordering van [eiseres] is opgenomen (onder 4 en 6 van onderdeel I). Het spreekt voor zich dat deze post maar één keer bespreking behoeft in dit vonnis.
Reiskosten € 14.235,58
5.8.5.
Tussen partijen staat vast dat erflater voor een deel de reiskosten heeft vergoed die [gedaagde] maakte om erflater te bezoeken.. Volgens [eiseres] is hier sprake van een schenking en moet het bedrag aan reiskosten worden meegenomen bij de berekening van de legitieme. De rechtbank wijst deze vordering van [eiseres] af en dat oordeel is gebaseerd op het volgende. De executeur heeft toegelicht dat het ging om reiskosten, die [gedaagde] heeft gemaakt om op verzoek van erflater naar Nederland te komen om hem te helpen in het kader van mantelzorg. Dat dit heeft plaatsgevonden is op zichzelf door [eiseres] niet betwist. De rechtbank is, gelet op de uitleg van de executeur, van oordeel dat het hier gaat om vergoeding van onkosten en dat er daarom geen sprake is van een schenking. In geval van een schenking (zie hiervoor onder 5.3) wordt de ontvanger immers verrijkt. Bij vergoeding van onkosten is dat niet het geval. In dit geval betrof het de komst van [gedaagde] naar Nederland voor het verlenen van hulp en zorg aan erflater. De kosten die [gedaagde] daarvoor heeft gemaakt, zijn (grotendeels) door erflater vergoed. Dat [gedaagde] daar financieel beter van is geworden, heeft [eiseres] niet gesteld of nader onderbouwd. De rechtbank zal de reiskosten daarom niet aanmerken als schenking of gift, zodat het bedrag niet moet worden meegenomen bij de berekening van de legitieme.
Afgifte van bankafschriften
5.9.
[eiseres] vordert dat de executeur op straffe van een dwangsom de bankafschriften van erflater zal overleggen vanaf 2009 tot 2016 om aan de hand daarvan na te kunnen gaan of [gedaagde] in die periode schenkingen van vader heeft ontvangen.
5.10.
De rechtbank wijst deze vordering af om de hierna volgenden redenen. In de periode voorafgaand aan deze procedure heeft [eiseres] bij de executeur gevraagd om de bankafschriften van erflater over de periode van 7 jaar voor het overlijden. Dat ging dus om de bankafschriften vanaf 12 november 2015. Tussen partijen staat vast dat de executeur op 6 juli 2023 de inzage in de bankafschriften van erflater vanaf 1 januari 2016 digitaal aan [eiseres] beschikbaar heeft gesteld. De executeur heeft daarbij toegelicht dat zij oudere bankafschriften niet meer kon verkrijgen, maar daarmee heeft zij op dat moment wel bijna volledig (op anderhalve maand na) voldaan aan het verzoek van [eiseres] . Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] geen giften van erflater aan haar heeft verzwegen. Weliswaar koestert [eiseres] een groot wantrouwen jegens de executeur, maar uit de bankafschriften vanaf 1 januari 2016 zijn geen feiten naar voren gekomen, die aan dat wantrouwen een verdere invulling kunnen geven. Niet aannemelijk is dat dit wel het geval zou zijn indien nog verder terug de tijd in wordt gegaan door van de executeur te verlangen de bankafschriften van een nog eerdere periode over te leggen. Er is niet gebleken dat er een gegronde reden is om daartoe over te gaan. Daar komt bij dat de executeur heeft verklaard dat de bedoelde bankafschriften uit de periode voor 2016 niet meer op te vragen zijn. De bank verstrekt die stukken eenvoudigweg niet. Er bestaat daarom geen grond voor toewijzing van het gevorderde.
Uitbetaling van de legitieme
5.11.
[eiseres] heeft gevorderd te bepalen dat [gedaagde] aan haar dient te betalen 1/4e deel van de door de rechtbank vast te stellen legitimaire massa. De rechtbank overweegt dat hiervoor onder 5.7 al is geconstateerd dat op grond van de berekening van de accountant van de executeur van 6 oktober 2023 de legitieme van [eiseres] een bedrag van € 44.029,10 bedraagt. Uit hetgeen hiervoor in dit vonnis is overwogen volgt niet dat die berekening onjuist is. Er is immers in deze procedure niet gebleken dat er buiten die berekening nog andere bedragen zijn die moeten worden meegenomen bij het bepalen van de legitimaire massa en de berekening van de legitieme. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het bedrag van de legitieme gelijk is aan genoemd bedrag. Vaststaat dat aan [eiseres] reeds een bedrag van € 38.750,00 is uitgekeerd in verband met haar aanspraak op de legitieme (zie hiervoor onder 3.6). Dat betekent dat nog een bedrag van € 5.279,10 aan [eiseres] moet worden uitgekeerd. De rechtbank zal daarom bepalen dat door de executeur dat bedrag nog aan [eiseres] moet worden betaald.
Advocaatkosten
5.12.
[eiseres] heeft ook gevraagd om betaling van alle door [eiseres] gemaakte advocaatkosten van € 11.080,47. Die vordering wijst de rechtbank af. Er is namelijk niet gebleken van een deugdelijke grondslag voor de vergoeding van de volledige proceskosten. De omstandigheid dat twee giften aan [gedaagde] in de eerste boedelbeschrijving abusievelijk niet waren opgenomen is daarvoor in ieder geval onvoldoende, nu die fout door de executeur is hersteld vóórdat de dagvaarding is uitgebracht.
Proceskosten
5.13.
Partijen zijn familie van elkaar. In die omstandigheid ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren, en te bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt. De omstandigheid dat [gedaagde] in haar hoedanigheid van executeur wordt aangesproken, maakt dat niet anders, omdat [gedaagde] – en daarmee de boedel – niet veroordeeld wordt in de proceskosten van [eiseres] . Dat de proceskosten van de executeur ten laste van de nalatenschap worden gebracht, is in een zaak als dit niet ongebruikelijk.

6.De beslissing

De rechtbank,
6.1.
bepaalt dat door de executeur aan [eiseres] nog een bedrag van € 5.279,10 moet worden uitbetaald in het kader van de legitieme uit de nalatenschap van erflater;
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024. (ap)