In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiser toegang tot zijn woning en de afgifte van de sleutels door gedaagde. Dit kort geding is een vervolg op een eerder kort geding waarin de vordering tot ontruiming van de woning door de kantonrechter werd afgewezen. Eiser heeft gesteld dat gedaagde hem sinds begin april 2024 de toegang tot de woning heeft ontzegd, wat niet toegestaan is gezien de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. De kantonrechter heeft in het vonnis van 2 augustus 2024 overwogen dat gedaagde eiser in beginsel toegang tot de woning moet verlenen. Eiser heeft zijn vordering gegrond op artikel 7:213 van het Burgerlijk Wetboek, stellende dat gedaagde niet als een goed huurder handelt door hem geen toegang te verlenen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, onder andere omdat hij dringend werkzaamheden aan de woning moet uitvoeren. De rechter heeft geoordeeld dat gedaagde ten onrechte haar verplichting om eiser toegang te verlenen heeft opgeschort. Eiser mag, al dan niet samen met zijn vriendin, op woensdagen in de woning verblijven en gedaagde moet de sleutels aan hem afgeven. Daarnaast is de vordering om de slaapkamer van eiser te ontruimen toegewezen, terwijl de vordering tot het verwijderen van camera's is afgewezen. Gedaagde is veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100 per dag bij niet-naleving van de veroordelingen, met een maximum van € 15.000. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.