ECLI:NL:RBOVE:2024:5363

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
84.158589.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het helpen van vreemdelingen bij wederrechtelijk verblijf en tewerkstelling in Nederland

Op 21 oktober 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 52-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De man was beschuldigd van het uit winstbejag helpen van zeven vreemdelingen bij hun wederrechtelijk verblijf in Nederland en het tewerkstellen van deze vreemdelingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een mededader deze vreemdelingen hielp, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat hun verblijf in Nederland wederrechtelijk was. De feiten vonden plaats tussen 1 maart 2021 en 3 oktober 2021 in Utrecht. De rechtbank stelde vast dat de verdachte en zijn mededader een gewoonte hadden gemaakt van deze gedragingen, wat de strafverhoging rechtvaardigde. De verdachte had de administratie van het bedrijf waar de vreemdelingen werkten, en had de documenten van de werknemers gecontroleerd, maar verzuimde om te verifiëren of zij over de juiste verblijfsvergunningen beschikten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alleen de wet had overtreden, maar ook het overheidsbeleid inzake illegaal verblijf ondermijnde. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld, en oordeelde dat een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend waren.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.158589.23 (P)
Datum vonnis: 21 oktober 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 03 juni 2024 en van 07 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. S. Konya, advocaat in Bodegraven, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:zeven personen uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, en daar een beroep of gewoonte van heeft gemaakt;
feit 2:zeven personen die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hadden verschaft, arbeid heeft doen verrichten, en daarom een beroep of gewoonte van heeft gemaakt,
subsidiair, zeven personen die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hadden verschaft, arbeid heeft doen verrichten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 maart 2021 tot en
met 03 oktober 2021 te Utrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen en/of
rechtspersonen, althans alleen,
(telkens) 7 (zeven) personen, te weten:
[naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of
[naam 5] en/of [naam 6] en/of [naam 7] met de Turkse nationaliteit,
althans een aantal perso(o)n(en) met de Turkse nationaliteit,
uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van verblijf in
Nederland, dan wel voornoemde perso(o)n(en) (telkens) daartoe gelegenheid en/of
middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige redenen
had(den) te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), bovengenoemde
perso(o)n(en) arbeid laten verrichten in het bedrijf [bedrijf 1] B.V.,
en hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), aldus van het plegen van dit misdrijf zijn
beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 maart 2021 tot en
met 03 oktober 2021 te Utrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen en/of
rechtspersonen, althans alleen,
(telkens) 7 (zeven) personen, te weten:
[naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of
[naam 5] en/of [naam 6] en/of [naam 7] met de Turkse nationaliteit,
althans een aantal perso(o)n(en) met de Turkse nationaliteit,
die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had(den) verschaft,
krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige redenen
had(den) om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was,
en hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), aldus van het plegen van dit misdrijf zijn
beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 maart 2021 tot en
met 03 oktober 2021 te Utrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen en/of
rechtspersonen, althans alleen,
(telkens) 7 (zeven) personen, te weten:
[naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of
[naam 5] en/of [naam 6] en/of [naam 7] met de Turkse nationaliteit,
althans een aantal perso(o)n(en) met de Turkse nationaliteit,
die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had(den) verschaft,
krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige redenen
had(den) om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding is gericht aan [naam 8] . Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zijn volledige naam [verdachte] is. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of de dagvaarding geldig is.
Daarover overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte is ter terechtzitting verschenen naar aanleiding van de aan hem betekende dagvaarding. Op de voornaam na vermeldt de dagvaarding de correcte persoonsgegevens van de verdachte. Tijdens de zitting is gebleken dat het verdachte duidelijk is dat de dagvaarding aan hem is gericht en van welke feiten hij wordt verdacht. De rechtbank is daarom van oordeel dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Verdachte werd verkeerd geïnformeerd over de geldende regelgeving en is gestopt met de tenlastegelegde gedragingen zodra hem duidelijk was dat dit niet mocht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
[bedrijf 1] B.V. is op 11 juli 2019 opgericht en is gevestigd aan de [adres 2] . Het bedrijf is actief in het goederenvervoer. [medeverdachte] is de bestuurder en enig aandeelhouder. [2] Verdachte (hierna: [verdachte] ) deed de administratie van het bedrijf. [3]
Het bedrijf voerde als vervoerder ritten uit voor onder andere [bedrijf 2] . [4] [bedrijf 2] verstrekte informatie aan elke nieuwe vervoerder met wie zij een zogeheten “charterovereenkomst” sloot, waaronder informatie over de Wet arbeid vreemdelingen. [5]
Uit onderzoek van de Arbeidsinspectie bleek dat zeven werknemers van [bedrijf 1] B.V. niet beschikten over een tewerkstellingsvergunning of een gecombineerde vergunning. Zij werden door de Arbeidsinspectie aangemerkt als vreemdelingen in de zin van artikel 1, onder c, van de Wet arbeid vreemdelingen. Dit betroffen de volgende personen met de Turkse nationaliteit:
- [naam 1] . In 2021 heeft hij voor [bedrijf 1] B.V. als vrachtwagenchauffeur gereden in de weken 24 tot en met 26 en 34 tot en met 39 [6] ;
- [naam 2] , die beschikt over de Turkse nationaliteit. In 2021 heeft hij voor [bedrijf 1] B.V. als vrachtwagenchauffeur gereden in de weken 14 en 15 [7] ;
- [naam 3] . In 2021 heeft hij voor [bedrijf 1] B.V. als vrachtwagenchauffeur gereden in de weken 34 en 35 [8] ;
- [naam 4] . In 2021 heeft hij voor [bedrijf 1] B.V. als vrachtwagenchauffeur gereden in de weken 34 en 35 [9] ;
- [naam 5] . In 2021 heeft hij voor [bedrijf 1] B.V. als vrachtwagenchauffeur gereden in de weken 27 tot en met 35 [10] ;
- [naam 6] . In 2021 heeft hij voor [bedrijf 1] B.V. als vrachtwagenchauffeur gereden in de weken 18 tot en met 23 [11] ;
- Alper Avan. In 2021 heeft hij voor [bedrijf 1] B.V. als vrachtwagenchauffeur gereden in de weken 9 tot en met 11 en week 22 [12] .
Deze werknemers waren (feitelijk) aangenomen door [naam 9] . Hij was betrokken bij het bedrijf in verband met zijn ervaring met het groottransport. De betreffende werknemers werden nadat zij een arbeidsovereenkomst hadden ontvangen geregistreerd op een adres dat gelieerd was aan de werkgever.
Nieuwe werknemers moesten een aantal documenten aan het bedrijf overleggen, waaronder, indien van toepassing: een verblijfsvergunning of visum, een identiteitsbewijs en een tewerkstellingsvergunning. [13] [verdachte] controleerde deze documenten. [14] Hij verwerkte ook de voor de salarisbetaling vereiste gegevens. Wanneer een werknemer niet over een Burgerservicenummer beschikte, dan werd het brutoloon netto aan de werknemer uitbetaald. [bedrijf 1] B.V. droeg in dat geval geen loonbelasting en premies af, maar liet dat na. Verdachte verklaarde tijdens zitting dat het aan de betreffende werknemer werd overgelaten om de verschuldigde belasting af te dragen. [15]
Als bestuurder van [bedrijf 1] B.V. was uitsluitend [medeverdachte] tekenbevoegd. Hij ondertekende de arbeidsovereenkomsten met nieuwe werknemers. [16]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor een veroordeling ter zake van het misdrijf van artikel 197a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is vereist dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte uit winstbejag een ander behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was. Als de verdachte hiervan een beroep of gewoonte heeft gemaakt, werkt dat strafverhogend, evenals wanneer de verdachte het voorgaande tezamen en in vereniging met één of meer anderen heeft begaan (artikel 197a, vierde lid, Sr).
Naar vaste rechtspraak dient het bestanddeel ‘behulpzaam bij’ in artikel 197a Sr in
overeenkomstige zin te worden uitgelegd als in artikel 48 Sr, waarin medeplichtigheid in het
algemeen strafbaar is gesteld. Het gaat er onder meer om of de betrokkene het verblijf van
de vreemdeling in Nederland in enigerlei opzicht bevordert of gemakkelijk maakt. In lijn
met het doel en de strekking van artikel 197a Sr, te weten het tegengaan van
mensensmokkel, en conform het algemeen spraakgebruik dient onder ‘het verblijven in
Nederland’ als bedoeld in dat artikel te worden verstaan: elk zich ophouden in Nederland
(HR 21 oktober 2003, LJN AL3537 en HR 2 september 2006, LJN AY8857). Het begrip
‘wederrechtelijk’ in de delictsomschrijving van artikel 197a Sr dient, gelet op de
wetsgeschiedenis, te worden uitgelegd als ‘zonder enig subjectief recht of enige
bevoegdheid’. In welke gevallen een vreemdeling het recht heeft om in Nederland te
verblijven, is bepaald in de Vreemdelingenwet 2000 (verder Vw).
Wederrechtelijk verblijf en wetenschap
In artikel 8 Vw staat limitatief vermeld wanneer een vreemdeling verblijfsrecht heeft in Nederland.
Artikel 12, eerste lid, onder c, van de Vw bepaalt - voor zover hier van belang - dat aan de
vreemdeling die bij binnenkomst heeft voldaan aan de verplichtingen waaraan een persoon
bij grensoverschrijding is onderworpen, is toegestaan in Nederland te verblijven, zolang hij
geen arbeid voor een werkgever verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen (verder Wav).
Op grond van artikel 2 van de Wav is een werkgever verboden een vreemdeling in
Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of zonder dat een
vreemdeling in het bezit is van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die
werkgever.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat voor de in de tenlastelegging genoemde vreemdelingen geen tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning is afgegeven. Zij verrichtten in de tenlastegelegde periode dus arbeid voor een werkgever in strijd met de Wav. Door hier in Nederland zonder tewerkstellingsvergunning en dus in strijd met de wet arbeid te verrichten, was het verblijf van deze personen niet bij of krachtens artikel 12 Vw toegestaan en verbleven zij (in elk geval vanaf dat moment) niet (meer) rechtmatig in Nederland.
[medeverdachte] en [verdachte] hebben verklaard dat zij niet wisten dat de zeven werknemers niet in Nederland mochten werken, dat zij bij het werven van personeel vertrouwden op de kennis en ervaring van [naam 9] , en dat zij door hem verkeerd zijn geïnformeerd.
Voorop staat dat verdachte, net als eenieder, geacht wordt de wet te kennen. Verdachte heeft niets gedaan om de kennis van Tozluyurt te toetsen, terwijl er verschillende omstandigheden waren die daartoe aanleiding boden.
[medeverdachte] ondertekende arbeidsovereenkomsten zonder de identiteit en de verblijfsrechtelijke positie van nieuwe werknemers te controleren. [verdachte] constateerde wel dat de betreffende personen niet beschikten over een Burgerservicenummer, waardoor het bedrijf ten aanzien van deze personen geen loonbelasting en premies kon afdragen aan de Belastingdienst. In plaats van daar melding van te maken, betaalde [verdachte] het bruto loon geheel uit aan de betreffende personen.
Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte op zijn minst ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf van de zeven werknemers in Nederland wederrechtelijk was.
Behulpzaam
Ten aanzien van het bestanddeel ‘behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf’ geldt dat ook behulpzaamheid die gericht is op voortzetting van het verblijf in Nederland valt onder artikel 197a lid Sr (HR 31 mei 2016, NJ 2016/270).
Door de in de tenlastelegging genoemde personen, die in Nederland geen verblijfsrecht hadden, tegen betaling werkzaamheden te laten verrichten, hebben [medeverdachte] en [verdachte] deze personen middelen verschaft om in Nederland te kunnen verblijven.
Winstbejag
Aan de zeven personen werd hun bruto loon volledig uitbetaald. Daardoor zijn weliswaar wel de bedragen uitbetaald die normaliter aan loonheffingen aan de Belastingdienst hadden moeten worden afgedragen, maar hebben verdachten wel werkgeverslasten en (pensioen)premies uitgespaard voor [bedrijf 1] B.V. Hieruit blijkt dat het handelen van verdachten was gericht op verrijking.
Medeplegen
[medeverdachte] en [verdachte] hadden een taakverdeling binnen het bedrijf. [medeverdachte] was de formele bestuurder en leidde de kleintransport-tak van het bedrijf. Als enig tekenbevoegde ondertekende hij onder meer de arbeidsovereenkomsten. [verdachte] hield zich bezig met de administratie en het groottransport. In die hoedanigheid was hij verantwoordelijk voor de personeels- en loonadministratie. De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten , en acht medeplegen bewezen.
Gewoonte
Verdachten hebben gedurende zeven maanden zeven personen arbeid laten verrichten voor [bedrijf 1] B.V. Dit is enkel gestopt na interventie van de Arbeidsinspectie. Het handelen van verdachten had hierdoor dusdanig structureel karakter dat zij naar het oordeel van de rechtbank van de tenlastegelegde gedragingen een gewoonte hebben gemaakt.
Krachtens overeenkomst
Verdachten hebben zeven personen krachtens overeenkomst arbeid laten verrichten.
Conclusie
Op grond van de voorgaande overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend dat verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 01 maart 2021 tot en
met 03 oktober 2021 te Utrecht,
tezamen en in vereniging met één natuurlijke
persoon,
(telkens) 7 (zeven) personen, te weten:
[naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of
[naam 5] en/of [naam 6] en/of [naam 7] met de Turkse nationaliteit,
uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in
Nederland
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader, wisten of ernstige redenen
hadden te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was,
immers
hebbenheeft hij, verdachte, en zijn mededader, bovengenoemde
personen arbeid laten verrichten in het bedrijf [bedrijf 1] B.V.,
en hij, verdachte, en zijn mededader, aldus van het plegen van dit misdrijf een gewoonte
hebbengemaakt;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 01 maart 2021 tot en
met 03 oktober 2021 te Utrecht,
tezamen en in vereniging met één natuurlijke
persoon,
(telkens) 7 (zeven) personen, te weten:
[naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of
[naam 5] en/of [naam 6] en/of [naam 7] met de Turkse nationaliteit,
die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hadden verschaft,
krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader, wist of ernstige redenen
hadden om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was,
en hij, verdachte, en zijn mededader, aldus van het plegen van dit misdrijf een gewoonte
hebbengemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring (
gecursiveerd). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat artikel 197b Sr een systematische geprivilegieerde specialis betreft op grond waarvan de generalis (artikel 197a Sr) buiten toepassing dient te blijven. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen voor het onder 1 tenlastegelegde feit.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een lex specialis en dat ook feit 1 kan worden gekwalificeerd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Ingevolge art 55, tweede lid, Sr geldt dat indien voor een feit dat in een algemene strafbepaling valt een bijzondere strafbepaling bestaat, alleen deze bijzondere strafbepaling in aanmerking komt.
Uit vaste jurisprudentie kan worden afgeleid dat geen sprake is van een systematische lex specialis indien de ‘speciale’ bepaling niet alle bestanddelen bevat van de meer algemene bepaling, terwijl de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten bevat voor de opvatting dat de ‘speciale bepaling’ niettemin moet worden beschouwd als een bijzondere strafbepaling in de zin van art. 55, tweede lid, Sr.
De rechtbank stelt vast dat artikel 197b Sr niet alle bestanddelen van artikel 197a Sr bevat en is van oordeel dat artikel 197b Sr niet als een bijzondere strafbepaling in de zin van artikel 55, tweede lid, Sr dient te worden beschouwd.
Dat uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1994-1995, 24 269, nr. 3, blz. 3) blijkt dat de wijziging van artikel 197a Sr tot gevolg heeft gehad dat artikel 197b Sr voortaan als een geprivilegieerd delict moet worden beschouwd ten opzichte van artikel 197a Sr leidt niet tot een ander oordeel. Een geprivilegieerd delict is niet hetzelfde als een bijzondere strafbepaling in de zin van artikel 55, tweede lid, Sr.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 197a en 197b gecombineerd met 197c Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een gewoonte maakt en terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen;
feit 2, primair
het misdrijf:
het medeplegen van een gewoonte maken van een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tewerkstellen van zeven personen van wie hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat zij wederrechtelijk in Nederland verbleven terwijl geverifieerd had moeten worden of deze personen over een verblijfvergunning beschikten. Deze tewerkgestelden verkeren in een onwenselijk afhankelijke positie van hun werkgever. Zij hebben niet de sociale rechten die rechtmatig in Nederland verblijvende werknemers hebben.
Daarnaast heeft het tewerkstellen van illegale vreemdelingen schadelijke (financieel-)economische gevolgen. Verdachte heeft de werkgeverslasten uitgespaard, en ook de verplichte loonheffingen zijn niet in de publieke kas gevloeid.
Verdachte heeft door zijn handelen het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in Nederland ondermijnd. Hij heeft zich geen rekenschap gegeven van de schadelijke gevolgen van zijn handelen.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 19 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft rekening gehouden met de straffen die doorgaans in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf is in beginsel passend in geval van mensensmokkel waarbij sprake is van hulp bij illegale toegang tot of doorreis door Nederland. Het handelen van verdachte onderscheidt zich daarvan, in de zin dat het handelen van verdachte zich heeft beperkt tot behulpzaamheid bij het bestendigen van het verblijf van zeven personen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het handelen van verdachte geen (langdurige) gevangenisstraf rechtvaardigt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen heft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een gewoonte maakt en terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen;
feit 2, primair
het misdrijf:
het medeplegen van een gewoonte maken van een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. van Campen, voorzitter, mr. D. ten Boer en mr. F.M.A. 't Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2024.
Buiten staat
Mr. F.M.A. ‘t Hart is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Nederlandse Arbeidsinspectie met nummer 6640-2022-0142 (onderzoek Batesville). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, te weten een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van 2 juni 2022 (bijlage 1 bij kenmerk 2126808/05), p. 94 en 95.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] (V-002-01), p. 48, tiende alinea.
4.Een geschrift, te weten een verklaring van [medeverdachte] (bijlage 18 bij kenmerk 2126808/05).
5.Een geschrift, te weten een verklaring van [naam 10] (bijlage 16 bij kenmerk 2126808/05), p. 256, vierde alinea.
6.Een geschrift, te weten het Boeterapport Wet arbeid vreemdelingen van 10 juni 2022, kenmerk 2126808/05 (DOC-001-01), p. 87, vanaf de vierde alinea.
7.Een geschrift, te weten het Boeterapport Wet arbeid vreemdelingen van 10 juni 2022, kenmerk 2126808/05 (DOC-001-01), p. 88, vanaf de eerste alinea.
8.Een geschrift, te weten het Boeterapport Wet arbeid vreemdelingen van 10 juni 2022, kenmerk 2126808/05 (DOC-001-01), p. 88, vanaf de zesde alinea.
9.Een geschrift, te weten het Boeterapport Wet arbeid vreemdelingen van 10 juni 2022, kenmerk 2126808/05 (DOC-001-01), p. 88, vanaf de elfde alinea en p. 89, eerste drie alinea’s.
10.Een geschrift, te weten het Boeterapport Wet arbeid vreemdelingen van 10 juni 2022, kenmerk 2126808/05 (DOC-001-01), p. 89, vanaf de vierde alinea.
11.Een geschrift, te weten het Boeterapport Wet arbeid vreemdelingen van 10 juni 2022, kenmerk 2126808/05 (DOC-001-01), p. 89, vanaf de negende alinea.
12.Een geschrift, te weten het Boeterapport Wet arbeid vreemdelingen van 10 juni 2022, kenmerk 2126808/05 (DOC-001-01), p. 90, vanaf de tweede alinea.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , proces-verbaalnummer 6640-2022-0142, p. 49, zevende alinea.
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , proces-verbaalnummer 6640-2022-0142, p. 49, twaalfde alinea.
15.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , proces-verbaalnummer 6640-2022-0142, p. 50, negende en tiende alinea.
16.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 7 oktober 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.