ECLI:NL:RBOVE:2024:5341

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
08.118321.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie

Op 17 oktober 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 32-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De verdachte was beschuldigd van het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen met bijbehorende munitie. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbaar onderzoek op 3 oktober 2024, waar de officier van justitie de vordering indiende en de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 20 maart 2024 en 6 april 2024 samen met een medeverdachte een vuurwapen en munitie voorhanden had. Dit werd bewezen door onder andere een foto van het wapen op de telefoon van de verdachte en de vondst van het wapen in de auto van de verdachte tijdens een doorzoeking. De rechtbank achtte het bezit van het vuurwapen en de munitie strafbaar op basis van de Wet wapens en munitie. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het gepleegd was, en legde een gevangenisstraf op die in lijn is met de oriëntatiepunten voor straftoemeting.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.118321.24 (P)
Datum vonnis: 17 oktober 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
3 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. S. Yaprak, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte een vuurwapen met munitie voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 20 maart 2024 te 's-Hertogenbosch, althens in Nederland en/of op 6 april 2024 te Enter, gemeente Wierden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk ACP, type 32, kaliber 9 mm en/of munitie van Categorie 3 onder 2 vande Wet wapens en munitie (te weten een of meer 9mm patronen, althans munitie)
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie, voorhanden heeft/hebben gehad.

3.De bewijsmotivering

3.1
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de behandeling ter terechtzitting en de genoemde bewijsmiddelen, die als bijlage aan dit vonnis zijn gehecht, het volgende vast.
Op 6 april 2024 omstreeks 01:00 uur hebben opsporingsambtenaren in Enter, gemeente Wierden, een auto doorzocht die door verdachte werd bestuurd en waarin [medeverdachte] als bijrijder zat. Daarbij is een pistool met munitie aangetroffen onder de bijrijdersstoel.
Na aanhouding van verdachte heeft de politie het pistool onderzocht. Het pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de WWM. De 5 kogelpatronen zijn geschikt om te worden verschoten met het pistool. Deze kogelpatronen zijn daarom munitie in de zin van artikel 1 onder 4 in verband met artikel 2, lid 2 Categorie III van de WWM.
Verder heeft de politie onderzoek gedaan in de telefoon van verdachte. In het mapje "camera", een mapje waarvan bekend is dat hier enkel foto's in staan die met het toestel zelf zijn gemaakt, treft de politie een foto aan van een vuurwapen. Deze foto is op 20 maart 2024 om 18:41 uur genomen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte het vuurwapen op 20 maart 2024 slechts kort in handen heeft gekregen van de medeverdachte, waarna verdachte het wapen weer heeft teruggegeven. Verdachte wist niet dat zijn medeverdachte het wapen op 6 april 2024 in de auto aanwezig had, tot aan het moment dat de politie een stop- en volgteken gaf en de medeverdachte het wapen onder de bijrijdersstoel legde. In geen van beide gevallen heeft verdachte het wapen voorhanden gehad als bedoeld in artikel 26 Wet wapens en munitie.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen op 20 maart 2024 heeft vastgehad, dat hij die dag een foto van het vuurwapen heeft gemaakt, omdat hij het wapen mooi vond, dat het wapen echt aanvoelde en dat hij heeft gezien dat er kogels in zaten. Hij heeft ook verklaard dat het wapen op 20 maart 2024 voor zijn ogen in en uit elkaar is gehaald door medeverdachte [medeverdachte] . Op 20 maart 2024 heeft verdachte geen afstand van het wapen genomen. Integendeel, door het zien en het vasthouden van het wapen, het zien van de kogels en het maken van een foto van het wapen, staat vast dat verdachte zich op deze datum bewust was van de aanwezigheid van het wapen en de bijbehorende munitie en dat hij daarover mede kon beschikken. De rechtbank acht gelet hierop wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 20 maart 2024 met medeverdachte [medeverdachte] een wapen voorhanden heeft gehad.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat voor het medeplegen van het voorhanden hebben van het wapen en bijbehorende munitie op 6 april 2024, voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is. Tijdens de doorzoeking van de auto was het wapen aanwezig in de auto van verdachte en is dit in elk geval op enig moment, in het bijzijn van verdachte, getoond door medeverdachte [medeverdachte] . De verdachte wist daarom dat het wapen in zijn auto aanwezig was en dat dit onder de bijrijdersstoel is gelegd en niet is gebleken dat hij - als bestuurder en, volgens eigen verklaring, eigenaar van de auto - heeft getracht aan die situatie een einde te maken.
De rechtbank oordeelt dan ook dat verdachte het vuurwapen met bijbehorende munitie zowel op 20 maart 2024 als op 6 april 2024 met medeverdachte [medeverdachte] voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 26 van de Wet wapens en munitie.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 maart 2024 in Nederland en op 6 april 2024 te Enter, gemeente Wierden, tezamen en in vereniging met een ander
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk ACP, type 32, kaliber 9 mm en munitie van Categorie 3 onder 2 van de Wet wapens en munitie (te weten 9mm patronen)
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 47 Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld die de reclassering heeft geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, heeft de raadsman verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest, zodat verdachte niet opnieuw gedetineerd raakt. De verdediging kan zich verenigen met het opleggen van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft op verschillende momenten een geladen vuurwapen voorhanden gehad, waaronder in een auto op de openbare weg. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie brengt in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en leidt bovendien in de samenleving tot gevoelens van onveiligheid. De ervaring leert dat het voorhanden hebben van wapens ook vaak leidt tot het gebruik ervan. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie moet daarom streng worden opgetreden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 1 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet voor overtreding van de Wet wapens en munitie.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van de reclassering. De reclassering ziet instabiliteit op een aantal leefgebieden, maar heeft de indruk dat verdachte niet intrinsiek gemotiveerd is tot gedragsverandering. De reclassering heeft het vermoeden dat de leefgebieden financiën, sociaal netwerk, psychosociaal functioneren en houding delictgerelateerd zijn geweest. Verdachte is gediagnosticeerd met ADD, stemmingswisselingen en een persoonlijkheidsstoornis. Het valt de reclassering op dat verdachte regelmatig lacherig en grappend is wanneer hij over, in hun optiek, ernstige zaken praat. Hierdoor twijfelt de reclassering of dit voorkomt uit een vorm van coping waarbij hij het luchtig probeert te houden zodat hij er de rest van de dag geen last van heeft, zoals hij zelf stelt, of dat hij de ernst van zijn gedrag niet inziet en/of bagatelliseert. Verder heeft verdachte de neiging om de schuld buiten zichzelf neer te leggen. De reclassering ziet dan ook geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen en adviseert, in geval van een veroordeling, een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor het bezit van vuurwapens en munitie. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op wat er in vergelijkbare zaken aan straf wordt opgelegd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding om bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel te verbinden.
De tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal op de gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
6.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
Bij de fouillering van verdachte is een contant geldbedrag van € 492,75 in beslag genomen. Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen geldbedrag aan verdachte dient te worden teruggegeven.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het inbeslaggenomen geldbedrag, aangezien dit niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave van het in beslag genomen contante geldbedrag van € 492,75 (PL0600-2024155320-G3188360) aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Berends, voorzitter, mr. J. de Ruiter en mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. van der Hulst, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2024.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024155262. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal. De inhoud van de bewijsmiddelen wordt zakelijk weergegeven en enkel opgenomen voor zover die voor het bewijs van belang is.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen met kenmerk PL0600-2024155262-7, met de volgende inhoud (pagina’s 14 en 15):
Wij, verbalisanten, hebben op 6 april 2024 rond 01:00 uur een auto staande gehouden op De Bleek te Enter (gemeente Wierden). Ik zag dat de auto op naam was gesteld van [verdachte] . [verdachte] was de bestuurder, zo bleek uit het rijbewijs dat hij overhandigde. [medeverdachte] was de bijrijder, zo bleek uit de ID-kaart die hij overhandigde. Bij de doorzoeking van de auto werd een vuurwapen aangetroffen onder de bijrijdersstoel.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen met kenmerk PL0600-2024155262-12, met de volgende inhoud (pagina 82):
Toestand aantreffen (vuur)wapen:
Ik zag dat:
- het (vuur)wapen een pistool betrof;
- het (vuur)wapen een ontspannen haan had;
(pistool)
- er een patroonmagazijn in het (vuur)wapen aanwezig was;
Na het toepassen van de ontlaadprocedure zag ik dat er geen patroon in de kamer
aanwezig was en dat het patroonmagazijn gevuld was met onbekend aantal patronen.
3.
Het proces-verbaal onderzoek wapen met kenmerk L0600-202455615-60, met de volgende inhoud (pagina’s 88 tot en met 90):
Ik, verbalisant, van de forensische opsporing, afdeling specialistische ondersteuning wapens munitie en explosieven, opgeleid en bevoegd tot het onderzoeken en beschrijven van vuurwapens en munitie, verklaar het volgende. Ik stelde op 7 mei 2024 onderzoek in naar voorwerpen die op 6 april 2024 te Enter in beslag waren genomen. De inbeslaggenomen voorwerpen betroffen een getransformeerd gaspistool met patroonmagazijn en munitie.
Het in beslag genomen voorwerp is van oorsprong een gaspistool. Dit is getransformeerd naar een projectiel verschietend pistool. Het pistool is geschikt bevonden om kogelpatronen mee af te vuren. Het pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de WWM. De 5 kogelpatronen zijn geschikt om te worden verschoten met het pistool. Derhalve zijn deze kogelpatronen munitie in de zin van artikel 1 onder 4 in verband met artikel 2, lid 2 Categorie III van de WWM.
4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 oktober 2024, waarin als verklaring van verdachte is opgenomen:
Het klopt dat ik op 5 april samen met [medeverdachte] vanuit Brabant naar [locatie] ben gereden, dat we daar rond 21:00 uur aankwamen en dat we rond 0:45 uur weer met de auto zijn vertrokken. In de tussentijd zijn we nog naar Enschede gereden omdat we een casino wilden bezoeken, maar daar werden we geweigerd. Ik zag dat [medeverdachte] het wapen onder de bijrijdersstoel legde. Het klopt dat ik [medeverdachte] dagelijks sprak. Ik was de bestuurder van de auto en de auto stond toen op mijn naam. Ik had het vuurwapen voor 20 maart ook al eens gezien, ik denk begin maart.
5.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 7 april 2024, met de volgende inhoud (pagina’s 182 tot en met 184):
U vraagt mij wat ik kan verklaren over de foto die op 20 maart 2024 met mijn telefoon is gemaakt. Ik heb het vuurwapen op die dag vastgehad. [medeverdachte] liet op die 20 maart dat ding aan mij zien, met de boodschap kijk eens wat ik heb. Het wapen voelde echt aan en toen [medeverdachte] het magazijn eruit haalde zag ik dat dit echt was omdat er kogels in zaten. Ik heb er een foto van gemaakt omdat ik dat mooi vond. Op 20 maart heeft [medeverdachte] het wapen voor mijn ogen in en uit elkaar gehaald.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen van 6 april 2024 (onderzoek telefoon verdachte), met de volgende inhoud (pagina 186):
Ik vroeg vervolgens de verdachte of hij toestemming gaf om in zijn telefoon te
kijken. (…) Ik opende de telefoon, met zijn toestemming en
middels de door hem verstrekte code. Ik keek als eerste in de galerij van het
toestel. Ik zie hier in het mapje "camera", een mapje waarvan mij bekend is dat hier
enkel foto's in staan die met het toestel zelf zijn gemaakt, een foto van een
vuurwapen. Ik opende de details van de foto en zag dat deze foto op 20 maart 2024 om
18:41 uur is genomen en dat de foto is gecodeerd als '[bestandsnaam]'.