Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
1.De procedure
2.De beoordeling
in conventie en in reconventie
271,00(plus de verhoging zoals vermeld in
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft partij A, een besloten vennootschap, partij B aangeklaagd voor het restant van de koopprijs na de overname van haar onderneming. Partij A stelt dat partij B nog een deel van de koopprijs verschuldigd is, namelijk het netto resultaat over de eerste negen maanden van 2020. Partij B betwist dit en voert aan dat zij een verrekenbare vordering heeft op partij A, omdat een belangrijke werknemer na de overname uit dienst is getreden en partij A op de hoogte was van het voorgenomen vertrek van deze werknemer, wat garantiebepalingen zou hebben geschonden. In een eerder tussenvonnis is partij B opgedragen te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat het resultaat van de vennootschap over het boekjaar 2020 geheel aan partij B toekomt. In reconventie is partij B opgedragen te bewijzen dat partij A al voor de verkoop van de vennootschap wist van het voorgenomen vertrek van de werknemer.
Partij B is in zijn bewijsopdracht in conventie geslaagd, maar in reconventie niet. Dit leidt tot de conclusie dat de vorderingen van partij A in conventie, zoals de betaling van het restant van de koopsom en de terugbetaling van de vooruitbetaalde vennootschapsbelasting, worden toegewezen. De vorderingen in reconventie van partij B worden afgewezen. De rechtbank oordeelt dat partij B de proceskosten moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door een enkelvoudige kamer van de Rechtbank Overijssel op 31 januari 2024.