ECLI:NL:RBOVE:2024:532

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
C/08/228207 / HA ZA 19-61
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door tekortkoming in overeenkomst tot aanneming van werk met betrekking tot stalherbouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en een gedaagde B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. B. van Treijen, heeft de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. B.M. Stroetinga, aangeklaagd wegens toerekenbare tekortkomingen in de uitvoering van een overeenkomst tot aanneming van werk. De gedaagde was verantwoordelijk voor het vervangen van trekstangen in de stal van de eiser, maar heeft hierin gefaald, wat heeft geleid tot schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde aansprakelijk is voor de schade, maar dat de eiser ook 50% eigen schuld heeft. De rechtbank heeft eerder al een tussenvonnis uitgesproken waarin bepaalde kosten, zoals die voor vitaminepreparaten, zijn toegewezen, terwijl andere vorderingen zijn afgewezen. De schadevergoeding die de gedaagde aan de eiser moet betalen, is berekend op basis van deskundigenrapporten die de herbouwwaarde van de stal en de kosten van herbouw hebben vastgesteld. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 92.090,03, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kosten van het geding zijn ook voor de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/228207 / HA ZA 19-61
Vonnis van 31 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. B. van Treijen te Lent,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. B.M. Stroetinga te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

Voor het verloop van de procedure tot dan toe verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis van 21 december 2022 en het daarin beschreven procesverloop. Het verdere procesverloop blijkt uit:
- het deskundigenbericht, ingekomen ter griffie op 14 augustus 2023
- de conclusies na deskundigenbericht van partijen
- de antwoordconclusies na deskundigenbericht van partijen.
[gedaagde] heeft ter rolle van 21 december 2023 een akte genomen, die is geweigerd. Vonnis is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

Inleiding

2.1.
Inmiddels staat vast dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in haar verbintenis uit hoofde van de overeenkomst tot aanneming van werk, bestaande in het vervangen van de trekstangen in de stal van [eiser], dat [gedaagde] de schade die [eiser] hierdoor lijdt moet vergoeden en dat moet worden uitgegaan van 50% eigen schuld. [eiser] heeft om die reden bij akte van 15 december 2021 zijn vorderingen met 50% verminderd.
2.2.
Bij tussenvonnis van 18 mei 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat de gevorderde kosten voor de vitaminepreparaten (€ 1.738,40) bij eindvonnis zullen worden toegewezen en dat de vordering ter zake van de huurkosten voor de stempels zal worden afgewezen. Wat de omzetderving in verband met de herbouw van de stal betreft hebben partijen een regeling getroffen, die inhoudt dat [gedaagde] [eiser] € 20.421,- ex (6%) BTW betaalt. Daarmee ligt ter beoordeling nog voor de vordering aangaande de kosten van (de herbouw van) de stal. De rechtbank heeft ter zake twee deskundigen benoemd.
De schade aan de stal
2.3.
De rechtbank heeft al overwogen dat in het kader van de vaststelling van de schade van [eiser] is vereist dat de herbouwwaarde van de gehele stal van 68 meter, inclusief installaties, wordt berekend, waarbij de aansprakelijkheid van [gedaagde] beperkt zal blijven tot een totaal van afgerond 30% van de totale herbouwwaarde (zie 2.3. van het tussenvonnis van 12 oktober 2022). Verder heeft de rechtbank onder meer overwogen dat
- een deskundigenonderzoek nodig is;
- er geen aanleiding bestaat om de deskundige ook de economische waarde van de ingestorte stal te laten beoordelen;
- [eiser] geen groter schadebedrag toekomt dan het bedrag dat met herbouw van een stal met de oorspronkelijke omvang en capaciteit gepaard zou gaan;
- de mogelijkheid tot hergebruik van de fundering, putten, vloeren en inrichting van de stal in de vraagstelling aan de deskundige wordt betrokken;
- het redelijk is om ten aanzien van de installaties van de stal een correctie “nieuw voor oud” toe te passen.
2.4.
Bij vonnis van 21 december 2022 heeft de rechtbank [naam 1], verbonden aan DLV Advies, en [naam 2], werkzaam bij Sedgwick, als deskundigen benoemd en hen de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd:
Kunt u inschatten wat de kosten (inclusief en exclusief btw) zouden zijn geweest voor de herbouw van eenzelfde stal van 68 meter lang, waarbij zoveel mogelijk een met de ingestorte stal gelijkwaardige stal tot stand zou worden gebracht, uitgaande van hergebruik van de fundering en putten van de oude stal? Kunt u de herbouwwaarde onderverdelen in kosten voor de casco stal enerzijds en de kosten voor de te plaatsen installaties anderzijds? Kunt u bij de beantwoording van de vragen ervan uitgaan dat de herbouw, inclusief de vergunningaanvragen, vanaf 12 november 2015 een aanvang had genomen? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag tevens betrekken of hergebruik van een (deel van) de inrichting van de ingestorte stal mogelijk was, waaronder de vloer van de stal, en, zo ja, welke invloed dit heeft op de kostenbegroting voor de herbouw?
Kunt u inschatten hoeveel tijd er redelijkerwijs gepaard zou zijn gegaan met het herbouwen van de stal, inclusief de tijd die gepaard zou zijn gegaan met eventuele vergunningaanvragen, een en ander uitgaande van een start van de werkzaamheden inclusief vergunningaanvragen vanaf 12 november 2015?
Kunt u inschatten wat de waarde was van de installaties (inclusief en exclusief btw) die werden gebruikt in de oude stal op 12 november 2015?
Wat zijn de kosten (inclusief en exclusief btw) die gepaard zijn gegaan met de thans door [gedaagde] gebouwde stal?
2.5.
De deskundigen hebben op 14 augustus 2023 hun rapport ingediend.
De deskundigen hebben op basis van de hun beschikbare informatie een elementenbegroting opgesteld met als prijspeil tweede kwartaal 2023 en de aldus vastgestelde bouwkosten naar het prijspeil van het vierde kwartaal van 2016 herrekend. Zij zijn uitgegaan van hergebruik van de fundering en putten van de oude stal. Hergebruik van een deel van de installaties lag niet voor de hand: uit de foto’s blijkt dat een groot deel van de installaties zo beschadigd was dat die niet meer gebruikt kon worden. De luchtwasser was bij de eerste instorting dermate beschadigd dat hergebruik economisch niet verantwoord was. De deskundigen achten het mogelijk dat als gevolg van de instorting van het dak scheuren aan de onderzijde van de vloerconstructie zijn ontstaan. Dat kon niet feitelijk worden vastgesteld. Bij de begroting is uitgegaan van kosten van herbouw van de betonvloer en betonroosters.
De kosten van herbouw van het casco bedragen € 167.045,- ex BTW, kosten ontwerp, leges, onderzoeken en begeleiding. De kosten van ontwerp, onderzoeken en begeleiding bedragen
€ 14.303,- ex BTW, de kosten van leges en vergunningen € 8.821,- ex BTW. De herbouw-waarde van de installaties in de hele stal worden geschat op € 126.975,- met luchtwasser en € 99.927,- zonder luchtwasser (telkens ex BTW). Uitgaande van het feit dat de luchtwasser al bij de eerste instorting beschadigd was en de tweede instorting 41/68ste deel van de stal betrof, is de herbouwwaarde van de installaties € 60.250,- ex BTW (€ 72.903,- inclusief BTW). De economische waarde van de installaties was op 12 november 2015 (de dag van instorting) € 41.797,- ex BTW.
De totale kosten van de stal die [eiser] in 2018/2019 heeft laten bouwen beliepen een bedrag van € 680.726,35 ex BTW (€ 822.709,95 inclusief BTW).
Naar aanleiding van vragen van de zijde van [eiser] hebben de deskundigen onder meer het volgende opgenomen in hun rapport.
De berekende herbouwwaarde komt voort uit de KWIN-cijfers die gebaseerd zijn op offertes en inschrijvingen van een groot aantal stallen. De data zijn door DLV aangeleverd en zijn gecorrigeerd voor de onderhavige stal. Er is niet gerekend met leefoppervlak per dier maar met het totale vloeroppervlak van de stal. De door [eiser] genoemde tabellen zijn niet van toepassing, omdat die zien op een stal met een centrale gang met afdelingen: de oude stal had geen centrale gang. De normprijs KWIN 2022 was € 643,- exclusief BTW per varkensplaats exclusief BTW en inclusief de vloeren en wanden. De normprijs K
WIN2016 was € 460,- exclusief BTW per varkensplaats. De door de deskundigen berekende herbouwwaarde komt uit op € 488,- exclusief BTW per varkensplaats naar prijspeil 2016. Voor de percentages van de afschrijving en de afschrijvingstermijn van de stalinrichting verwijzen de deskundigen naar KWIN.
Naar aanleiding van vragen van de zijde van [gedaagde] hebben de deskundigen onder meer het volgende geschreven.
Onderzoek van de betonvloeren van de oude stal was niet meer mogelijk. Of de vloeren vóór de instorting(en) van het dak al scheurvorming vertoonden, is niet te beoordelen. Uitgegaan is van de normaal geldende belastingen voor de vloeren. Foto’s laten zien dat het ingestorte dak voor een deel op de hokinrichting rust, de hokinrichting steunt op de vloeren. Het is zeer goed mogelijk dat door de piekbelasting die kan zijn ontstaan scheuren in de betonroosters zijn ontstaan. Scheurvorming veroorzaakt corrosie waardoor de wapening niet voldoende sterk meer is. Zowel scheuren aan de onderzijde als aan de bovenzijde van de vloeren boven de mestkelders leiden tot afkeur. De maximale scheurwijdte mag 0,2 mm zijn. Herbouw van de stal is vergunningplichtig, er dienen daarom een bouwaanvraag en een milieuaanvraag te worden gedaan, vergezeld van bouw- en constructietekeningen. Deze uitgebreide procedure zal, inclusief eventuele verlenging en bezwaartermijn, zo’n 38 weken duren. De bouwtijd is 180 werkbare dagen.
Zowel het leidingwerk als het grootste deel van de aansturing van de installaties was aan het dak gemonteerd. De installaties in het bij de eerste instorting niet ingestorte deel van de stal waren na herstel weer bruikbaar. De exacte locaties van de verschillende onderdelen van de installaties zijn onbekend, daarom wordt uitgegaan van het totaal en daarna gedeeld door 41/68. De luchtwasser behoort tot de stal: of de kosten van de luchtwasser voor vergoeding in aanmerking komen, is niet aan de deskundigen.
standpunt [eiser] na deskundigenbericht
2.6.
Volgens [eiser] hebben de deskundigen ten onrechte de luchtwasser buiten de schadebegroting gehouden. Deze was na de eerste instorting nog intact en functionerend. De betonnen vloer van de mestkelder is buiten de herbouwbegroting gehouden, maar de beton-roosters waarop de varkens liepen zijn beschadigd geraakt en als sloopafval afgevoerd. Dit blijkt ook uit de rapporten van [naam 4] en Lenkeek en de offerte van Bouwbedrijf B&K. De herbouwkosten daarvan zijn terecht in de begroting opgenomen. De staalconstructie bestond uit een stalen dakconstructie met stalen spanten, die door de trekstangen bij elkaar werd gehouden. Het was nota bene [gedaagde] die in 2015 na de eerste instorting nog meende dat alleen de trekstangen vervangen hoefden te worden. De installaties waren in 2009 geheel vervangen en waren ten tijde van de tweede instorting niet waardeloos: de stal inclusief de installaties was immers nog gewoon in gebruik. De schade aan het casco en de installaties is € 222.544,96, waarvan [gedaagde] de helft dient te betalen. Ter zake van de bedrijfsschade dient [gedaagde] € 21.646,26 inclusief BTW te voldoen. [eiser] kon in 2015 geen BTW verrekenen, zodat de BTW schade is. [gedaagde] dient in de proceskosten en de kosten van de deskundigen te worden veroordeeld.
standpunt [gedaagde] na deskundigenbericht
2.7.
[gedaagde] meent dat de deskundigen bij de correctie van de kosten van herbouw naar het prijspeil 2016 de posten betonvloeren, gevels, staalconstructies, gordingen en isolatie ten onrechte niet ook met 33% prijsstijging hebben gecorrigeerd. De herbouwkosten zouden dan € 149.107,83 in plaats van € 167.045,- bedragen. Ten onrechte is de post betonvloeren in de begroting opgenomen. Niet is vastgesteld dat door de tweede instorting schade in de vorm van scheurvorming is ontstaan; dat die mogelijkheid bestond is onvoldoende onderbouwd. De mogelijkheid bestaat dat de betonvloeren ook voor de tweede instorting al scheurvorming vertoonde. De belastbaarheid van de oude betonvloer en de daaraan gestelde eisen zijn niet voldoende onderzocht. Daarbij komt dat in de op verzoek van [eiser] uitgebrachte offerte van Bouwbedrijf B&K uit 2016 is aangenomen dat de betonvloeren niet vervangen hoefden te worden. Gelet hierop is de veronderstelling van de deskundigen dat het zeer wel mogelijk is dat scheuren zijn ontstaan bij de tweede instorting, niet logisch en navolgbaar. Uit het rapport van [naam 3] van 13 oktober 2015 blijkt dat de staalconstructie toen al sterk door corrosie was aangetast. De staalconstructie ziet enkel op de trekstangen. Voor de kosten van vervanging ervan (€ 14.219,- ex BTW) is [gedaagde] niet aansprakelijk. Ten aanzien van de post houten schroten is de gehanteerde eenheidsprijs te hoog. Dit moet leiden tot een correctie van € 7.876,- ex BTW. Het asbesthoudende dak en de asbesthoudende schotten waren op het moment van de tweede instorting 38 jaar oud. Hier dient aftrek ‘nieuw voor oud’ plaats te vinden, wat leidt tot een correctie ad € 20.056,40 respectievelijk € 42.147,32, telkens ex BTW. De luchtwasser moet buiten de herbouwbegroting blijven, omdat die niet beschadigd is bij de tweede instorting. Tot het deskundigenbericht kwam de luchtwasser nooit in begrotingen/offertes voor. Als de luchtwasser wel onderdeel uit zou maken van de schade, moet daarop een afschrijvingspercentage van 60% worden toegepast.
Wat betreft de installaties dient niet de herbouwwaarde, maar de dagwaarde gehanteerd te worden. Hier is de vergoedingsplicht echter nihil, omdat de installaties na de eerste instorting al onbruikbaar en dus waardeloos waren. De periode van herbouw is maximaal 20 weken.
Op grond van het vorenstaande komt [gedaagde] tot een schade van totaal € 86.338,10 x 41/68 is € 52.056,80 en een vergoedingsplicht van € 26.028,40. Wordt het standpunt van [gedaagde] dat de installaties al waardeloos waren niet gevolgd, dan is de schade € 128.185,10 x 41/68 is
€ 77.288,08 en is de vergoedingsplicht € 38.644,04.
nadere overwegingen rechtbank
2.8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de deskundigen terecht de kosten van herbouw van de betonvloer en betonroosters in hun begroting hebben opgenomen. Vooropgesteld wordt dat de deskundigen vóór noch nà de tweede instorting de mogelijkheid hebben gehad om de betonvloeren te bekijken. Zij hebben dus wat de staat van de betonvloer en de betonroosters betreft, zowel vóór als nà de tweede instorting, moeten afgaan op foto’s en wat naar hun deskundige mening de redelijkerwijs te verwachten impact van de instorting van de stal op de vloer en de roosters is geweest. Zij hebben in het licht van deze beperkingen voldoende onderbouwd waarom zij menen dat het zeer wel mogelijk is dat door de tweede instorting van de stal scheurvorming in de betonvloer en betonroosters is ontstaan. Deze bevindingen passen ook bij de rapportage van [naam 4] en (anders dan [gedaagde] meent) de offerte van Bouwbedrijf B&K, waarin ook rekening gehouden wordt met de kosten van herstel van de betonvloeren ([naam 4] tot een bedrag van € 42.649,52 ex BTW en Bouwbedrijf B&K tot een bedrag van € 37.730,93 ex BTW).
2.8.2.
Wat betreft de herbouw van het casco heeft de rechtbank overwogen dat uitgegaan moet worden van de herbouwwaarde en niet van de economische waarde. Gelet hierop gaat de rechtbank voorbij aan het betoog van [gedaagde] dat ter zake van het asbesthoudende dak en de asbesthoudende schotten een aftrek ‘nieuw voor oud’ moet plaatsvinden. [eiser] heeft voorts voldoende onderbouwd dat de staalconstructie van de stal uit meer bestond dan alleen de trekstangen. Dat de staalconstructie na de tweede instorting niet meer bruikbaar was, is niet betwist. Ook hier geldt dat, nu het gaat om het casco, geen aftrek ‘nieuw voor oud’ dient plaats te vinden. Waarom [gedaagde] ter zake niet aansprakelijk zou zijn, heeft zij niet, althans onvoldoende onderbouwd. Verder heeft [gedaagde] weliswaar gesteld dat ten aanzien van de post houten schroten een te hoge eenheidsprijs is gehanteerd, maar het feit dat ook houten schroten verkrijgbaar zijn voor een lagere prijs (waarvan niet is gesteld of gebleken dat die geschikt zijn voor een stal) wil niet zeggen dat de deskundigen een verkeerde prijs hebben gehanteerd. Ten slotte meent [gedaagde] als het om het casco gaat dat de deskundigen bij de correctie van het kosten van herbouw naar het prijspeil 2016 diverse posten ten onrechte niet ook met 33% prijsstijging hebben gecorrigeerd. Voor zover de rechtbank kan zien, is echter wel met deze prijsstijging gecorrigeerd. Gelet op de tijd die redelijkerwijs gepaard zou gaan met het herbouwen van de stal, hebben de deskundigen terecht het prijspeil van het vierde kwartaal van 2016 tot uitgangspunt genomen. Dit uitgangspunt is als zodanig door partijen ook niet bestreden.
2.8.3.
Voor zover [eiser] stelt dat in het deskundigenbericht ten onrechte de luchtwasser buiten beschouwing is gelaten en zonder wederhoor bij het definitieve rapport, in afwijking van het conceptrapport, is aangenomen dat de luchtwasser bij de eerste instorting al was beschadigd, overweegt de rechtbank als volgt. Daargelaten of uit de stukken al dan niet blijkt
dat de luchtwasser bij de eerste instorting beschadigd is, kan uit de stukken evenmin worden afgeleid dat de luchtwasser bij de tweede instorting beschadigd is.
De luchtwasser komt niet (voor de rechtbank zichtbaar) voor op de schadebegroting van [naam 4] of de offerte van Bouwbedrijf B&K. Het feit dat de deskundigen ten tijde van hun onderzoek kennelijk een kapotte luchtwasser hebben gezien, zegt niets over het moment waarop de beschadiging is veroorzaakt, zodat reeds om die reden de luchtwasser niet bij de schadebegroting betrokken hoefde te worden.
2.9.1.
Wat de installaties betreft verwerpt de rechtbank het standpunt van [gedaagde] dat die ten tijde van de tweede instorting al waardeloos waren. Op dat moment was het nog overeind staande deel van de stal immers nog in gebruik, inclusief de installaties. Zij hadden dus nog wel degelijk economische waarde. Bovendien waren de installaties (in 2009 aangelegd) in november 2015 nog geenszins afgeschreven.
2.9.2.
Zoals de rechtbank al eerder heeft overwogen, is het redelijk om met betrekking tot de installaties een correctie ‘nieuw voor oud’ toe te passen. De economische waarde van de installaties op 12 november 2015 is door de deskundigen berekend op € 41.797,- ex BTW. In dat bedrag is de economische waarde van de luchtwasser niet inbegrepen en gerekend met de gebruikelijke afschrijvingen. De rechtbank acht het, gezien de te hanteren correctie, redelijk om de schade van [eiser] wat betreft de installaties te begroten op € 41.797,- ex BTW. Dat bedrag ziet, zo begrijpt de rechtbank, op de installaties in de hele stal.
2.9.3.
Tot slot verwerpt de rechtbank het standpunt van [gedaagde] dat de kosten voor de omgevingsvergunning niet voor haar rekening en risico komen en dat voor de aanvraag van de vergunning, anders dan de deskundigen menen, maximaal 20 weken kan worden gere-kend. Voor zover [gedaagde] meent dat voor de herbouw sowieso al een omgevingsvergunning vereist was wegens de instorting van het eerste deel, kan dat geen afbreuk doen aan een deelaansprakelijkheid van [gedaagde]. Voor een omgevingsvergunning voor een gedeeltelijke herbouw zullen immers andere gegevens aan de gemeente moeten worden overgelegd dan voor een omgevingsvergunning voor de herbouw van een hele stal, zodat toerekening van 41/68ste deel van deze kosten aan [gedaagde] in de rede ligt. Voor zover [gedaagde] er verder van uitgaat dat de deskundigen een verkeerde termijn voor de omgevingsvergunning hebben gehanteerd, omdat de reguliere procedure zou kunnen worden toegepast, passeert de rechtbank dat standpunt. De deskundigen gaan uit van een uitgebreide procedure en de rechtbank ziet, aangezien de betwisting hiervan door [gedaagde] niet nader is gemotiveerd, geen aanleiding om anders aan te nemen. Hetzelfde geldt voor de termijn van 180 werkbare dagen die volgens de deskundigen voor de bouw van de stal zijn vereist.
2.10.
Het vorengaande leidt tot de volgende berekening:
- herbouw casco € 167.045 x 41/68= € 100.718,31
- economische waarde installaties € 41.797,- x 41/68= € 25.201,13
- leges, ontwerp en dergelijke € 32.123,- x 41/68=
€ 13.941,81
totaal € 139.861,25
Uitgaande van 50% eigen schuld van [eiser], komt voor vergoeding in aanmerking een bedrag van € 69.930,63. De BTW is geen schade-component, nu [eiser] weliswaar ten tijde van het schadevoorval de BTW niet kon verrekenen, maar ten tijde van de “herbouw” van de stal (na wijziging van de landbouwregeling per 1 januari 2018) wel. Bij dit bedrag moeten worden opgeteld de bedrijfsschade ad € 20.421,- en de kosten van vitamineprepara-ten ad € 1.738,40. De wettelijke rente over de eerste twee bedragen zal worden toegewezen per schadedatum, 12 november 2015, de wettelijke rente over het derde bedrag vanaf de vervaldatum van de factuur, 27 november 2015, telkens tot aan de dag van de algehele voldoening.
2.11.
Uitgaand van het toe te wijzen bedrag ad € 92.090,03 komt conform de staffel van het BGK de vordering van [eiser] ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van € 1.795,90.
2.12.
Nu [gedaagde] meende in het geheel niet aansprakelijk te zijn en in deze procedure wel aansprakelijk is geacht en tevens zal worden veroordeeld tot vergoeding van schade, zal zij als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Dat betekent dat zij zal worden veroordeeld tot betaling van de kosten van [eiser], bestaande uit explootkosten ad
€ 86,62, het griffierecht ad € 1.599,- en salaris van zijn advocaat ad € 7.098,- (6 punten x tarief IV ad € 1.183,- per punt, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schade). Wat de kosten van de deskundigen ter vaststelling van de omvang van de schade betreft geldt dat, nu partijen ieder 50% van de schade moeten dragen, die kosten conform de verdeling van het voorschot elk voor de helft voor rekening van beide partijen dienen te blijven.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 92.090,03, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 90.351,63 vanaf 12 november 2015 en over € 1.738,40 vanaf
27 november 2015, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 1.793,90 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiser] begroot op € 86,62 aan explootkosten, € 1.599,- aan griffierecht ad € 7.098 aan salaris van zijn advocaat;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa, mr. K.J. Haarhuis en mr. R. Rijnhout en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.