ECLI:NL:RBOVE:2024:5319

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
11022373 \ CV EXPL 24-758
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitvoering van een overeenkomst tot vervanging van een achterdeur en kozijn

In deze zaak gaat het om een geschil tussen partij A en partij B over een overeenkomst voor het vervangen van een achterdeur. Partij A stelt dat hij met partij B is overeengekomen dat partij B niet alleen de achterdeur zou leveren, maar ook het kozijn zou vervangen voor een totaalbedrag van € 3.249,29. Partij B betwist echter dat zij ook verantwoordelijk is voor het vervangen van het kozijn en stelt dat zij enkel de achterdeur heeft moeten vervangen en monteren. Partij A heeft de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vordert zijn aanbetaling van € 1.600,- terug, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. In reconventie vordert partij B het restant van de aanneemsom, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

De kantonrechter oordeelt dat partij A gerechtvaardigd mocht verwachten dat het kozijn onderdeel uitmaakte van de overeenkomst. Dit oordeel is gebaseerd op de omstandigheden van de zaak, waaronder eerdere overeenkomsten tussen partijen en de onduidelijkheid in de offerte van partij B. De kantonrechter concludeert dat partij B in verzuim is geraakt door niet te voldoen aan de overeenkomst en dat de ontbinding van de overeenkomst door partij A gerechtvaardigd was. De vordering in conventie van partij A wordt toegewezen, terwijl de vordering in reconventie van partij B wordt afgewezen. Partij B wordt veroordeeld tot terugbetaling van de aanbetaling en de proceskosten van partij A.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats
Zaaknummer : 11022373 \ CV EXPL 24-758
Vonnis van 15 oktober 2024
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen [partij A],
procederend in persoon,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij B] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen [partij B],
gemachtigde: mr. E.H. Hoeksma.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
- de brief van 30 april 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling op 19 september 2024, waarbij [partij A] heeft gereageerd op de eis in reconventie,
- de pleitnota van [partij B].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beslissing samengevat
Waarover gaat deze zaak?
2.1.
Deze zaak gaat over een overeenkomst tussen [partij A] en [partij B] voor het vervangen van een achterdeur. Partijen verschillen van mening over de vraag [partij B] ook gehouden is om het kozijn te vervangen.
In conventie
2.2.
[partij A] stelt dat hij met [partij B] is overeengekomen dat [partij B] een nieuwe achterdeur zou leveren en het kozijn waarin deze vervat is zou vervangen voor een totaalbedrag van € 3.249,29. [partij A] stelt dat [partij B] de overeengekomen werkzaamheden, ondanks herhaalde verzoeken en herinneringen niet heeft uitgevoerd. [partij A] heeft daarom de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vordert in deze procedure zijn aanbetaling van € 1.600,- terug, te vermeerderen met de wettelijke rente, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
In reconventie
2.3.
[partij B] stelt dat zij enkel met [partij A] is overeengekomen om de achterdeur te vervangen en te monteren en betwist dat zij ook gehouden is tot het vervangen van het kozijn. [partij A] heeft volgens [partij B] ten onrechte de nakoming van de overeenkomst verhinderd waardoor [partij B] het werk in onvoltooide staat mag beëindigen, dan wel de overeenkomst mag opzeggen. [partij B] stelt dat de deur, inclusief hang- en sluitwerk, vervaardigd is en niet elders geleverd kan worden omdat die op maat gemaakt is. [partij B] vordert in reconventie daarom het restant van de aanneemsom, te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten.
Het oordeel van de kantonrechter
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [partij A] mocht verwachten dat [partij B] ook het kozijn zou vervangen. Dit leidt ertoe dat de vordering in conventie wordt toegewezen en de vordering in reconventie wordt afgewezen. Dit oordeel zal hierna worden toegelicht.

3.De beoordeling in conventie en in reconventie

3.1.
Tussen partijen staat vast dat zij in juni 2023 een overeenkomst hebben gesloten, op basis waarvan [partij B] in ieder geval de achterdeur van de woning van [partij A] zou vervangen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het leveren en plaatsen van een nieuw kozijn onderdeel uitmaakt van de overeenkomst tussen partijen. [partij A] stelt dat het zijn bedoeling was dat [partij B] een achterdeur met kozijn zou leveren voor de overeengekomen prijs. [partij B] heeft de stellige overtuiging dat het de bedoeling was dat zij een achterdeur zonder kozijn zou leveren. Daarom heeft [partij B] een achterdeur op maat gemaakt bij het oude kozijn. Dat partijen een andere verwachting hadden, bleek pas op het moment dat [partij B] de achterdeur zonder kozijn wilde leveren. Voor de vraag welke partij als eerste in verzuim is geraakt, moet eerst worden beoordeeld wat partijen over en weer van elkaar mochten verwachten.
Wat hebben partijen afgesproken?
3.2.
De vraag wat partijen hebben afgesproken, dient te worden beantwoord via uitleg aan de hand van de in de rechtspraak van de Hoge Raad ontwikkelde Haviltex-maatstaf. Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs mochten toekennen aan hun gedragingen en verklaringen (waaronder de bewoordingen van wat zij zijn overeengekomen) en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij de uitleg van wat partijen hebben afgesproken kunnen ook gedragingen en verklaringen van partijen na het sluiten van de overeenkomst van belang zijn (zie o.a. Hoge Raad 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2012:BX5572). Die latere gedragingen en verklaringen kunnen namelijk een indicatie vormen van de door partijen beoogde inhoud van de gemaakte afspraken.
3.3.
Beide partijen hebben een ander idee over wat zij hebben afgesproken. Het is in eerste instantie aan [partij A] om te stellen en te onderbouwen dat zijn uitleg van de overeenkomst – dat hij er van uit ging dat het kozijn bij de prijs was inbegrepen – juist is. De kantonrechter is van oordeel dat [partij A] er gelet op de door hem gestelde feiten en omstandigheden gerechtvaardigd van uit mocht gaan dat het kozijn onderdeel uitmaakte van de overeenkomst tussen partijen. [partij A] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij 3,5 jaar geleden een huis heeft gekocht waar veel aan moest gebeuren. Voor het vervangen van de ramen, deuren en kozijnen heeft hij toen [partij B] gevraagd en zij hebben deze werkzaamheden verricht. Omdat hij de achterdeur met kozijn op dezelfde wijze wilde als de rest van het huis heeft hij [partij B] weer benaderd. Dit blijkt ook uit het e-mailbericht van [partij A] aan [partij B] van 11 oktober 2023. Hierin staat, onder meer:
“De wens is altijd geweest om, daarom zijn we met deze opdracht ook weer bij jullie gekomen, om alle kozijnen beneden gelijk te hebben. Ik vond de prijsopgaven van EUR 3.200 eerlijk gezegd best veel voor een deur en kozijn, maar omdat ik de stijl graag hetzelfde heb voor het hele huis heb ik de offerte geaccordeerd door het betalen van 50% conform jullie voorwaarden.”[partij B] heeft niet betwist dat zij eerder deuren en kozijnen in de woning van [partij A] heeft vervangen. [partij B] betwist wel dat partijen in juni 2023 zijn overeengekomen dat het kozijn van de achterdeur ook vervangen zouden worden.
3.4.
In de offerte van 6 juni 2023 staat onder het kopje kozijnen ramen en deuren:
“00-004 TOTAAL BUITENKOZIJNEN, 00-025 Leveren en aanbrengen Merbau deur 54x140 bwh 980 compleet met veiligheidsbeslag 900x2115 en 00-075 Inl. ramen/deuren/beglazing en ventilatieroosters.”Op 15 juni 2023 heeft [partij A] in reactie op de offerte een e-mail gestuurd. Hierin schrijft [partij A] onder meer:
“Zou je daarnaast nog antwoord kunnen geven op mijn vraag of jullie wel rekening hebben gehouden dat ik zelf het raam/glaswerk heb? Met de afmetingen hiervan heeft [naam] ook rekening gehouden bij het inmeten. Op de offerte staat in de tekstuele toelichting verantwoord dat jullie het raamwerk leveren, maar dat is dus niet juist.”Hiermee is duidelijk dat [partij A] de offerte inhoudelijk heeft nagekeken. [partij A] stelt dat hij er van uit ging dat de overige posten op de offerte er ook bij in zaten. Op de offerte staat “code 00-04 TOTAAL BUITENKOZIJNEN”. Daaruit heeft [partij A] afgeleid dat ook het kozijn zou worden geleverd. [partij B] stelt dan wel in deze procedure dat dit een standaardtekst is, maar heeft dit niet eerder uitgelegd in de offerte zelf en ook niet in de nadien gevoerde e-mailcorrespondentie. Mede gelet op de eerdere overeenkomst met [partij B] waarbij alle andere kozijnen zijn vervangen en de onduidelijkheid in de offerte van juni 2023 over de tekst ten aanzien van de kozijnen, is de kantonrechter van oordeel dat [partij A] had mogen verwachten dat het kozijn onderdeel uitmaakte van de overeenkomst. Het had gelet op de tekst van de offerte en de eerder door [partij B] uitgevoerde opdracht in ieder geval op de weg van [partij B] als professionele partij gelegen om [partij A] er op te wijzen dat dit niet het geval was. Niet gesteld of gebleken is dat [partij B] dat heeft gedaan.
3.5.
Uit het voorgaande vloeit voort dat [partij A] erop mocht vertrouwen dat ook het kozijn zou worden geleverd en gemonteerd. Omdat dit niet het geval is, is er sprake van een tekortkoming.
Ontbinding
3.6.
Het gaat in deze zaak vervolgens om de vraag of [partij A] een beroep kan doen op de ontbinding van de overeenkomst die hij met [partij B] is aangegaan. Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Op grond van lid 2 ontstaat, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de bevoegdheid tot ontbinding pas wanneer de schuldenaar in verzuim is.
Verzuim
3.7.
[partij A] heeft op 13 oktober 2023 een ingebrekestelling verstuurd waarin aan [partij B] tot 1 november 2023 de mogelijkheid is gegeven om een nieuwe uitvoerdatum vast te stellen waarop de overeengekomen werkzaamheden worden uitgevoerd en de deur met kozijn te plaatsen. [partij B] heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Daardoor is [partij B] in verzuim geraakt.
Ontbinding gerechtvaardigd
3.8.
De ontbinding is in dit geval ook gerechtvaardigd. Er is geen sprake van een geringe betekenis van de tekortkoming. Dit wordt ook niet betwist door [partij B]. [partij A] is dan ook terecht overgegaan tot ontbinding van de overeenkomst per brief van 2 november 2023.
Wat is het gevolg van de ontbinding?
3.9.
Een ontbinding bevrijdt partijen van de daardoor getroffen verbintenissen. Voor zover deze al zijn nagekomen, blijft de rechtsgrond voor deze nakoming in stand, maar ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de al door hen ontvangen prestaties. [partij A] heeft een aanbetaling gedaan van € 1.600,-. Dit bedrag moet [partij B] dan ook terugbetalen aan [partij A].
Conclusie
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat aan hoofdsom in conventie toewijsbaar is een bedrag van € 1.600,-. De wettelijke rente over deze ongedaanmakingsverplichting is verschuldigd vanaf de datum van de dagvaarding (19 maart 2024). Nu de ontbinding gerechtvaardigd was, zullen de vorderingen in reconventie worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.11.
[partij A] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Uit de overgelegde stukken blijkt voldoende dat aan de zijde van [partij A] buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Het gevorderde bedrag van € 240,00 aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Proceskosten in conventie
3.12.
[partij B] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op € 743,30. Dat bedrag is als volgt opgebouwd. De kosten van de dagvaarding van € 139,30, het griffierecht van € 248,00, het salaris van de gemachtigde van € 204,00 (1 punt x tarief € 204,00). Nu de gemachtigde van [partij A] niet is verschenen bij de mondelinge behandeling, wordt geen extra punt van het liquidatietarief toegekend voor de zitting. [partij A] was zelf wel aanwezig en daarom kunnen hem op grond van art. 238 Rv verletkosten worden toegekend. Deze worden begroot op € 50,-. De nakosten bedragen € 102,00, plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
Proceskosten in reconventie
3.13.
[partij B] is ook in reconventie in het ongelijk gesteld. Omdat geen extra proceshandelingen nodig zijn geweest in reconventie worden eventuele verletkosten in reconventie gesteld op nihil.

4.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
4.1.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 1.840,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.600,00, met ingang van 19 maart 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van € 743,30, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
4.4.
wijst de vorderingen van [partij B] af,
4.5.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten aan de zijde van [partij A] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024