ECLI:NL:RBOVE:2024:531

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
306499 FT RK 23.671
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring op basis van investeringsovereenkomst en exoneratieclausule

Op 4 december 2023 heeft [verzoeker] een verzoekschrift ingediend tot faillietverklaring van [verweerder] bij de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo. Het verzoek is behandeld in raadkamer op 17 januari 2024, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten. [Verzoeker] stelt dat hij een vordering van € 161.499,00 heeft op [verweerder] op basis van een investeringsovereenkomst, waarbij [verweerder] gelden heeft belegd in crypto. [Verzoeker] heeft herhaaldelijk geprobeerd zijn geld terug te krijgen, maar [verweerder] heeft niet gereageerd en de betalingen stopgezet. [Verweerder] heeft in zijn verweerschrift betwist dat er een vordering bestaat en stelt dat hij niet in een faillissementstoestand verkeert. Hij verwijst naar een exoneratieclausule in de overeenkomst die de aansprakelijkheid voor verliezen uitsluit.

De rechtbank oordeelt dat de grondslag van het verzoek een investeringsovereenkomst is, waarin risico's zijn opgenomen. De rechtbank concludeert dat de vragen over de vordering en de exoneratieclausule niet in een faillissementsprocedure kunnen worden beantwoord. [Verzoeker] moet zijn vorderingsrechten in een bodemprocedure laten beoordelen. De rechtbank wijst het verzoek tot faillietverklaring af, omdat de gevolgen van een faillissement te groot zijn om in deze eenvoudige procedure te beslissen. De beslissing is genomen door mr. A.H. Margadant op 24 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 306499 FT RK 23.671
De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken:
Gezien het op 4 december 2023 ter griffie van deze rechtbank ingediende verzoekschrift, ingediend door de advocaat mr. OM.M. Philips te Haren,

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: [verzoeker] ,
strekkende tot faillietverklaring van

[verweerder] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats]
wonende te [adres] ,
verder te noemen: [verweerder] .

Het procesverloop

Het verzoekschrift strekkende tot de faillietverklaring van [verweerder] is op 4 december 2023 ter griffie ingekomen.
Op 17 januari 2024 is door mr. S.A. Lang, advocaat te Amsterdam, namens [verweerder] een verweerschrift ingediend.
Het verzoekschrift is behandeld in raadkamer van deze rechtbank op woensdag 17 januari 2024, alwaar zijn gehoord:
  • Mr. Philips, voornoemd, namens [verzoeker] ,
  • Mr. Lang, voornoemd, namens [verweerder] .

Overweegt:

Voorafgaand aan de behandeling in raadkamer is op 17 januari 2024 namens [verweerder] een uitgebreid verweerschrift ingediend (zaaknummer 308581 FT RK 24.28) en daarnaast zijn door beide partijen diverse producties in het geding gebracht.

De standpunten van partijen

De standpunten van [verzoeker]

stelt – kort gezegd – dat hij uit hoofde van een investeringsovereenkomst een bedrag van € 161.499,00 van [verweerder] te vorderen te hebben gekregen. [verzoeker] heeft in het kader van die overeenkomst gelden aan [verweerder] ter beschikking gesteld, welke gelden [verweerder] vervolgens heeft belegd c.q. geïnvesteerd in crypto. Onderdeel van de afspraken was dat 50% van de winst aan [verzoeker] zou worden uitgekeerd en de resterende 50% zou aan [verweerder] toekomen. Op enig moment heeft [verweerder] , na diverse pogingen van [verzoeker] om zijn opgevraagde gelden uitgekeerd te krijgen, te kennen gegeven dat de gelden zouden zijn “bevroren” althans dat uitkering aan [verzoeker] niet langer mogelijk zou zijn en per e-mail van 23 september 2023 heeft hij te kennen gegeven dat de blokkade is opgegeven. Uitbetaling van de verschuldigde bedragen is echter uitgebleven.
Omdat [verweerder] ophield te betalen, niet meer reageerde op berichten, zijn telefoon niet meer opnam heeft [verzoeker] hem bij brief van 23 september 2023 in gebreke gesteld terzake uitbetaling van het op dat moment aanwezige bedrag van € 55.641,00 op welk bedrag [verzoeker] aanspraak kon maken. Vervolgens heeft [verweerder] nog opgave gedaan van de totale waarde van zijn investeringen en die waarde zou per eind september 2023 € 123.852,00 bedragen en in verband met de ontwikkelingen over de maand oktober 2023 zal het totaal inmiddels zijn gestegen naar een bedrag van € 161.185,00. Inclusief het in rekening gebrachte griffierecht bedraagt de vordering van [verzoeker] thans € 161.499,00 en [verweerder] is ondanks herhaalde herinnering/aanmaning weigerachtig gebleven het gevorderde te betalen en is ook gestopt met het reageren op berichten en het beantwoorden van zijn telefoon.
Verder is er nog een driehonderdtal andere beleggers die op dezelfde gronden aanzienlijke bedragen van [verweerder] te vorderen hebben en ook die vorderingen laat [verweerder] onbetaald. [verzoeker] is dan ook gerechtigd om het faillissement van [verweerder] aan te vragen.

De standpunten van [verweerder]

heeft een verweerschrift tegen het verzoek tot faillietverklaring ingediend. Kort gezegd komt zijn verweer er op neer, dat [verzoeker] in het geheel geen vordering op [verweerder] heeft en dat [verweerder] evenmin verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. [verweerder] verkeert niet in een faillissementstoestand.
[verweerder] stelt daartoe dat de vorderingen die [verzoeker] stelt te hebben zijn gefingeerd. Deze vorderingen dienen niet op een faillissementszitting op hun gegrondheid te worden beoordeeld maar in een bodemprocedure. [verweerder] ontwikkelde in het verleden een handelssysteem voor de cryptohandel en zijn vermogen om daarmee consistente winsten te genereren trok de aandacht van vele potentiële investeerders, waaronder [verzoeker] . [verzoeker] en [verweerder] hebben vervolgens een investeringsovereenkomst gesloten. In die overeenkomst is onder andere opgenomen hoeveel er maximaal mag worden geïnvesteerd en hoe de winst zou worden verdeeld. In de overeenkomst is echter ook een exoneratieclausule opgenomen en in die clausule wordt duidelijk gesteld dat er geen aansprakelijkheid is voor verliezen bij het handelen in crypto. Dat is een inherent risico van deze vorm van beleggen. Dat [verzoeker] geld aan [verweerder] heeft toevertrouwd met de verwachting snel rijk te worden, en nu met een faillissementsaanvrage dreigt omdat de beleggingen niet goed zijn verlopen, is niet waarvoor de faillissementsrechter bedoeld is. [verzoeker] zou een bodemprocedure moeten starten om grondig te onderzoeken of er op basis van de contractuele afspraken daadwerkelijk een vordering is op [verweerder] . Dat laatste wordt echter betwist. Daar komt bij dat [verzoeker] in het verleden aanzienlijke bedragen heeft ontvangen, meer dan zijn oorspronkelijke investering en dit toont duidelijk aan dat [verzoeker] geen financiële schade heeft geleden door de activiteiten van [verweerder] .
Van steunvorderingen is geen sprake.
[verweerder] verzoekt dan ook primair om [verzoeker] niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans om zijn verzoek af te wijzen en subsidiair om het verzoek aan te houden.

De beoordeling

De grondslag van het verzoek van [verzoeker] is een investeringsovereenkomst. Partijen zijn overeengekomen dat [verzoeker] gelden in zou leggen, dat [verweerder] die gelden in crypto munten zou beleggen en dat de daarmee behaalde winsten zouden worden verdeeld. In die overeenkomst is echter ook een exoneratieclausele opgenomen dat beleggen altijd risico’s met zich meeneemt, dat de gehele inleg verloren kan worden en dat de serviceverlener voor eventueel verlies van de investering, door welke (belegging, gerelateerde) omstandigheden en in welke vorm dan ook, niet persoonlijk aansprakelijk kan zijn. Verder is opgenomen dat (in dit geval) [verzoeker] volledig op de hoogte is van de risico’s.
Daar komt bij dat [verweerder] te kennen heeft gegeven dat [verzoeker] al aanzienlijke bedragen heeft ontvangen welke betalingen in totaal hoger zijn geweest dan zijn oorspronkelijke investering.
De toets in het kader van een faillissementsaanvrage is naar het oordeel van de rechtbank te summier om de vraag of sprake is van een vorderingsrecht van [verzoeker] op [verweerder] en, zo ja, hoeveel hij dan van [verweerder] te vorderen zou hebben te beantwoorden. Als al sprake is van een vordering, dan is het vervolgens de vraag of [verweerder] een beroep op de in de investeringsovereenkomst opgenomen exoneratieclausule kan doen. Die vragen zijn echter niet in een eenvoudige faillissementsprocedure te beantwoorden. Er zouden bijvoorbeeld getuigen of “cryptodeskundigen” moeten worden gehoord en daar leent de behandeling van een faillissementsaanvrage zich niet voor. De gevolgen van een faillissement zijn bovendien ook te groot om daar in deze eenvoudige procedure over te beslissen. [verzoeker] zal in een bodemprocedure zijn vorderingsrechten moeten laten beoordelen en als de vorderingsrechten daar zijn vast komen te staan, dan kan [verzoeker] als hij dat dan nog wil nadere stappen ondernemen om betaling van de vordering te verkrijgen. Een hernieuwde faillissementsaanvrage behoort daarbij tot de mogelijkheden.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de aangedragen steunvorderingen.
Al hetgeen voor het overige is besproken behoeft geen nadere bespreking.
Gelet op het voorgaande behoort voormeld verzoek tot faillietverklaring te worden afgewezen.

De beslissing:

De rechtbank

Wijst voormeld verzoek tot faillietverklaring af.
Aldus gedaan te Almelo op 24 januari 2024 door mr. A.H. Margadant, lid van voormelde enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van Cassese, griffier.