ECLI:NL:RBOVE:2024:5285

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
ak_23_2227
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invordering verbeurde dwangsommen door beheerder van kamerverhuurpand

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 15 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de invordering van verbeurde dwangsommen behandeld. Eiser, als beheerder van een kamerverhuurpand, is verantwoordelijk voor het naleven van de lasten onder dwangsom die hem zijn opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de invordering van de dwangsommen terecht is, ondanks het feit dat de overtredingen zijn veroorzaakt door een ex-huurder. De rechtbank stelt vast dat eiser niet tijdig heeft gezorgd voor herstel van de gebreken in het pand, wat leidt tot de conclusie dat hij mede verantwoordelijk is voor de overtredingen. De rechtbank wijst erop dat de LOD (last onder dwangsom) onherroepelijk is en dat de invordering van de dwangsommen noodzakelijk is voor een adequate handhaving van de wetgeving. Eiser had de mogelijkheid om de LOD op te heffen, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat verweerder had moeten afzien van invordering. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigt dat het bestreden besluit in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2227

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats]

en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder

(gemachtigden: mr. E. Velderman en N. Wobben).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een invorderingsbesluit.
1.1.
Verweerder is met een besluit van 3 april 2023 (het primaire besluit) overgegaan tot invordering van verbeurde dwangsommen bij eiser.
1.2.
Met een besluit op het bezwaar van eiser van 24 juli 2023 (het bestreden besluit) is verweerder bij de volledige invordering van de verbeurde dwangsommen gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.
1.5.
Het beroep van eiser was mede namens zijn vader, [naam 1] ingesteld. Het beroep van [naam 1] is ingetrokken, zodat op dat beroep geen uitspraak volgt.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

2. Eiser was in de hier relevante periode als eigenaar van een eenmanszaak genaamd [eenmanszaak], beheerder van een kamerverhuurpand aan de [adres] (hierna: het pand). De vader van eiser, [naam 1], was de eigenaar van het pand. Het pand heeft acht kamers.
2.1.
Op 9 december 2019 heeft verweerder aan zowel eiser als aan zijn vader een last onder dwangsom (hierna: LOD) opgelegd vanwege de situatie in het pand. De situatie voldeed in meerdere opzichten niet aan wettelijke eisen gesteld in de Woningwet en het Bouwbesluit 2012. In de LOD staat dat eiser, voor zover in deze beroepsprocedure relevant, aan de lasten onder 1, 2 en 6 moet voldoen. Deze lasten houden in:
Last 1: Wij gelasten u om het wettelijk vereiste aantal rookmelders aan te brengen en aanwezig te houden in (verblijfruimtes van) het pand waarvan de aanwezigheid van rookmelders volgens artikel 6.21 van het Bouwbesluit 2012 is vereist;
Last 2: Wij gelasten u om de wettelijk vereiste draagbare of verrijdbare blustoestellen aan te brengen en aanwezig te houden volgens artikel 6.31 van het Bouwbesluit 2012;
Last 6: Wij gelasten u te (laten) bewerkstellingen dat de ramen en kozijnen in de woning voldoende vochtwerend zijn en blijven, als bedoeld in artikel 3.26 in het Bouwbesluit 2012.
2.1.1.
Als eiser niet aan de last voldoet, worden de volgende dwangsommen per direct van rechtswege verbeurd:
 voor het niet of niet geheel voldoen aan last 1: € 2.000,-.
 voor het niet of niet geheel voldoen aan last 2: € 2.000,-.
 voor het niet of niet geheel voldoen aan last 6: € 3.500,-.
2.1.2.
In de LOD staat dat de herstelsanctie erop is gericht dat eiser de bestaande overtredingen zal beëindigen en ook beëindigd zal houden.
2.2.
De LOD is onherroepelijk en heeft formele rechtskracht.
2.3.
Op 13 december 2022 heeft een bouwinspecteur samen met de inspecteur Brandveiligheid van de brandweer in het pand een hercontrole uitgevoerd. Tijdens de controle is vastgesteld dat op dat moment niet aan de lasten onder 1, 2 en 6 werd voldaan. Een en ander is vastgelegd in het controlerapport [adres] van 2 januari 2023, opgemaakt en ondertekend door [naam 2].
2.4.
In het primaire besluit, gebaseerd op voornoemd controlerapport, staat dat tijdens de hercontrole is vastgesteld ten aanzien van last 1, dat de rookmelder op de vluchtroute op de eerste verdieping en de rookmelder in de wooneenheid op de tweede verdieping waren gedemonteerd. Daarnaast was een wooneenheid bestaande uit meerdere segmenten niet voorzien van extra rookmelders. Ten aanzien van last 1 is daarom een dwangsom van
€ 2.000,- verbeurd. Ten aanzien van last 2 is vastgesteld dat op de tweede verdieping geen blusmiddel aanwezig was. Daarom is een dwangsom van € 2.000,- verbeurd. Ten aanzien van last 6 is vastgesteld dat in diverse ruimten (waaronder de badkamer, de wc en een kamer met nummer 3) de ramen niet goed konden worden geopend en gesloten en het hang- en sluitwerk van ramen niet naar behoren functioneerde. Daarnaast was in diverse kozijnen sprake van houtrot. Daarom is een dwangsom van € 3.500,- verbeurd.
Er zijn dwangsommen verbeurd voor in totaal € 7.500,-.

Beoordeling door de rechtbank

Samenvatting
3. De rechtbank beoordeelt allereerst of het beroep van eiser ontvankelijk is. De rechtbank beoordeelt daarna of verweerder terecht is overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsommen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ontvankelijk is.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht is overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsommen.
3.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht
4. Als vóór 1 januari 2024 een last onder dwangsom is opgelegd voor een gepleegde overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom en de invordering daarvan het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing, tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven. In dit geval is de last onder dwangsom opgelegd met een besluit van 9 december 2019. Daarom is het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet is van toepassing.
De ontvankelijkheid van het beroep
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat het beroepschrift na het verstrijken van de wettelijk termijn van zes weken, neergelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), is ingediend. Volgens verweerder mag ervan uit worden gegaan dat het bestreden besluit op 24 juli 2023 naar eiser is gestuurd, per gewone post, en de zes-wekentermijn toen is aangevangen. De verzending is weliswaar niet aangetekend geschied maar over het algemeen verloopt verzending via de gewone post goed. De adressering van het besluit is juist en het besluit is gedateerd 24 juli 2023.
Nu eiser pas op 26 oktober 2023 beroep heeft ingesteld is de beroepstermijn van zes weken ruimschoots overschreden.
5.1.
Volgens eiser heeft hij het bestreden besluit niet op of daags na 24 juli 2023 ontvangen. Het besluit is niet per aangetekende post verstuurd. Eiser heeft op 18 oktober 2023 zelf contact gezocht met verweerder en daarbij te kennen gegeven dat hij nog geen beslissing op bezwaar had ontvangen. Hij heeft kort nadat verweerder hem op 18 oktober 2023 het bestreden besluit per aangetekende post heeft toegezonden, op 26 oktober 2023 en daarmee binnen zes weken, beroep ingesteld.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.2.1.
Het bestreden besluit is gedateerd 24 juli 2023. Het dossier bevat niet een bewijs van verzending van die dag in de vorm van – bijvoorbeeld – een datumstempel. Het feit dat de adressering op het besluit juist is en op het besluit als datum 24 juli 2023 staat, betekent niet dat voldoende aannemelijk is dat het besluit ook op die datum is verzonden. Daarmee staat niet vast dat het besluit toen op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
5.2.2.
Uit het dossier blijkt dat op 18 oktober 2023 en de daaropvolgende periode sprake is geweest van sms- en e-mailcontact tussen eiser en verweerder over toezending van het besluit. De rechtbank acht op grond daarvan aannemelijk dat het bestreden besluit niet eerder dan op 18 oktober 2023 per e-mail en aangetekende post naar eiser is gestuurd. Eiser heeft op 26 oktober 2023, en daarmee binnen zes weken, beroep ingesteld.
5.3.
Het beroep is ontvankelijk.
Is terecht overgegaan tot invordering van de dwangsom?
6. Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte verantwoordelijk houdt voor de tijdens de hercontrole op 13 december 2022 geconstateerde overtredingen. Deze zijn volgens eiser niet aan hem te wijten maar aan een ex-huurder met problematisch gedrag die veel vernielingen in het pand heeft aangericht. Inmiddels zijn vrijwel alle tekortkomingen weer opgelost. Eiser is verder van mening dat het onredelijk is dat verweerder hem in december 2022 aan de lasten in de LOD wil houden nu verweerder zelf een langdurige periode, in de coronatijd, geen controles heeft verricht terwijl juist toen alles op orde was.
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het overtrederschap in beginsel niet meer aan de orde kan komen, nu het gaat om een invorderingsprocedure.
Verweerder is verder van mening dat hij eiser, als beheerder van het pand, terecht als overtreder heeft aangemerkt. De LOD staat in rechte vast. Volgens verweerder had het op de weg van eiser gelegen om, nu volgens hem de vernielingen zijn aangericht door een lastige ex-huurder uit een bijzondere doelgroep, met extra sturing invulling te geven aan zijn verantwoordelijkheid als beheerder van het pand. Ten aanzien van het tijdsverloop merkt verweerder op dat tijdens een controle op 4 februari 2020 bleek dat de nodige maatregelen waren getroffen en daarom in de periode erna niet direct een noodzaak bestond om een hercontrole uit te voeren. Daarnaast was het door de coronacrisis lange tijd niet mogelijk controles te verrichten.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
De LOD die ten grondslag ligt aan onderhavig beroep tegen de invordering is enerzijds gericht op direct herstel van geconstateerde overtredingen, maar ook naar de toekomst toe gericht. De situatie in het pand moest hersteld worden én hersteld blijven. Niet ter discussie staat dat de LOD aan eiser kon worden opgelegd en dat eiser het in principe in zijn macht heeft om aan de last te voldoen.
7.2.
Partijen verschillen evenmin van mening over het feit dat naar aanleiding van de LOD de situatie in het pand op 4 februari 2020 was hersteld en dat op dat moment aan de lasten onder 1, 2 en 6 werd voldaan. Ook is niet in geschil dat nadien, ten tijde van de controle op 13 december 2022 in het pand opnieuw in meerdere opzichten sprake was van overtreding van in de Woningwet en het Bouwbesluit neergelegde vereisten en dat op dat moment niet meer werd voldaan aan de lasten onder 1, 2 en 6. Op dat moment was dus sprake van overtreding van de LOD, onderdelen 1, 2 en 6 omdat de gebreken niet hersteld zijn
geblevenen is de dwangsom verbeurd. In zo’n situatie is verweerder in beginsel gehouden te besluiten om de dwangsom ook in te vorderen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) moet bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat moet uitgaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties worden geëffectueerd en verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. [1]
Dat eiser op grond van artikel 5:34 van de Awb had kunnen verzoeken de LOD op te heffen klopt, hoewel daarmee nog niet vaststaat dat verweerder dat verzoek ook zou hebben ingewilligd. Feit is echter ook dat eiser dat verzoek niet heeft gedaan zodat de LOD nog steeds bestond bij de controle in december 2022. Dat verweerder tussen februari 2020 en december 2022 geen controles bij het pand heeft gedaan, ontslaat eiser niet van de verplichting aan de opgelegde LOD te blijven voldoen, gelet op de formulering van die LOD.
7.3.
De rechtbank begrijpt het betoog van eiser zo dat hij vindt dat van de beginselplicht tot invordering moet worden afgeweken omdat niet hij, maar een lastige ex-huurder, die in september 2022 vernielingen heeft aangericht, de reden is dat tijdens de hercontrole niet meer aan de lasten onder 1, 2 en 6 werd voldaan. Volgens eiser is sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat het onredelijk is om tot invordering van de dwangsom over te gaan; er is sprake van overmacht.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder had moeten afzien van invordering. Weliswaar is niet eiser, maar het gedrag van een huurder de directe oorzaak voor de overtreding van de last, geconstateerd in december 2022, maar die vernielingen dateren volgens eisers eigen zeggen al van september 2022. Eiser is als beheerder van het pand en degene aan wie de LOD is gericht (mede-) verantwoordelijk voor de toestand van het pand en voor het herstel en/of ongedaan maken van gebreken. Nu eiser er niet voor heeft gezorgd dat de gebreken kort na de aangerichte vernielingen weer zijn hersteld, is verweerder terecht niet afgeweken van het uitgangspunt dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Tussen het moment waarop de ex-huurder de vernielingen heeft aangericht en de datum van de hercontrole ligt immers een periode van drie maanden. Dat eiser buiten deze periode om wel steeds heeft voldaan aan de last doet er niet aan af dat in de periode september-december 2022 er niet aan is voldaan.
7.5.
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder tot volledige invordering van de verbeurde dwangsommen bij zowel eiser als zijn vader mogen overgaan?
8. Volgens eiser is het onredelijk dat verweerder zowel bij hem als bij zijn vader, [naam 1] - dus tweemaal - de dwangsommen invordert.
8.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij de dwangsommen zowel bij eiser als bij zijn vader, volledig mag invorderen. De beginselplicht tot invordering geldt voor beiden en de hoogte van de dwangsommen staat vast. Verweerder wijst erop dat het mogelijk is om, op verzoek en zo nodig, gebruik te maken van een betalingsregeling. In zo’n geval moet de betrokkene wel middels documenten aantonen dat hij de dwangsom niet in één keer kan betalen.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
9.1.
Verweerder heeft ervoor gekozen een LOD op te leggen aan zowel eiser als aan zijn vader. Voor zover eiser zich op het standpunt heeft willen stellen dat dit dubbelop is, geldt, wat daar verder ook van zij, dat eiser dat in het kader van een bezwaar of (hoger) beroep tegen de LOD had kunnen en moeten aanvoeren. Dit kan niet meer aan de orde komen in het kader van onderhavige beroepsprocedure. [2]
9.2.
Hiervoor onder overweging 7.2 is de beginselplicht tot invordering al besproken. Deze plicht is ten aanzien van zowel eiser als zijn vader van toepassing. Het gegeven dat verweerder de dwangsom al bij vader heeft ingevorderd levert niet een bijzondere omstandigheid op dat hij van invordering bij eiser moet afzien. De LOD was immers ook aan eiser opgelegd.
9.3.
Bij een besluit omtrent invordering van de verbeurde dwangsom hoeft het bestuursorgaan verder in beginsel geen rekening te houden met de financiële draagkracht van de overtreder. Deze kan in de regel pas in de executiefase volledig worden gewogen. Voor een uitzondering hierop bestaat slechts aanleiding, als evident is dat de overtreder gezien zijn financiële draagkracht niet in staat zal zijn de verbeurde dwangsommen (volledig) te betalen [3] . Daarvan is in dit geval niet gebleken. Verweerder hoefde gelet hierop geen aanleiding te zien om slechts gedeeltelijk in te vorderen dan wel te bepalen dat ten aanzien van eiser niet tot volledige invordering zou worden overgegaan.
10. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M. van Westerlaak, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
de griffier is buiten staat deze
rechter
uitspraak mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Beginselplicht tot invordering; zie uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1306, overweging 5.
2.vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1306, overweging 5.1.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:623, overweging 9.