ECLI:NL:RBOVE:2024:5280

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
08-163916-23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontuchtige handelingen en grooming van een minderjarige

Op 15 oktober 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 50-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, TBS met voorwaarden, en een schadevergoeding van € 7.525,00 aan het slachtoffer. De man was schuldig bevonden aan meermalen ontuchtige handelingen en grooming van een dertienjarig meisje. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, en het voorstellen van ontmoetingen met het oogmerk om ontuchtige handelingen te plegen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van het slachtoffer, die consistent en gedetailleerd waren, en op ondersteunend bewijs, waaronder DNA-analyse. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de noodzaak van een langdurige behandeling voor de verdachte. De rechtbank legde ook een maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking op, om de veiligheid van anderen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-163916-23 (P)
Datum vonnis: 15 oktober 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1974 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de BRP op het adres
[adres] ,
nu verblijvende in de [locatie 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 februari 2024 en 1 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J.B.A. Kalk, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: primair en subsidiairmeermalen ontucht heeft gepleegd, (
primairmede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam) met de dertienjarige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] );
feit 2:aan [slachtoffer] , door middel van chatgesprekken ontmoetingen heeft voorgesteld, met het oogmerk om ontuchtige handelingen te plegen, (ook wel “grooming” genoemd).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 23 juni 2023 tot en met 27 juni 2023 te Haaksbergen, (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
het brengen van zijn vinger(s) in haar vagina, in elk geval tussen haar schaamlippen en/of
het betasten van haar vagina, in elk geval haar schaamstreek, en/of haar borsten en/of
haar (tong)zoenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou leiden:
hij op één of meerdere tijdstip (pen) gelegen in of omstreeks de periode van 23 juni 2023 tot en met 27 juni 2023 te Haaksbergen, (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van haar vagina, in elk geval haar schaamstreek, en/of haar borsten en/of haar bovenbeen en/of haar (tong)zoenen.
2
hij op één of meerdere tijdstip (pen) gelegen in of omstreeks de periode van 19 juni 2023 tot en met 27 juni 2023 te pleegplaats Haaksbergen, in elk geval in Nederland, (telkens) door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst aan een persoon, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, die de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt, een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen, met een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, te plegen en/of een afbeelding van een seksuele gedraging te vervaardigen, waarbij een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt was betrokken, terwijl hij, verdachte, enige handeling heeft ondernomen tot het verwezenlijken van die ontmoeting, door concrete afspraken (tijd en/of locatie) met die [slachtoffer] te maken en/of (vervolgens) op die afspraken te verschijnen en/of deze te verwezenlijken.

3.De bewijsvraag

3.1
Inleiding
Verdachte ontkent de ten laste gelegde seksuele handelingen bij [slachtoffer] te hebben verricht. Hij verklaart dat hij alleen zijn hand op haar bovenbeen heeft gelegd en misschien per ongeluk op haar kruis.
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting.
Verdachte deed zich op Snapchat voor als de zestienjarige [alias 1] en heeft via dit platform contact met [slachtoffer] gezocht.
Op 23 juni 2023 rond 17:00 uur vond op een parkeerplaats in de buurt van de Watermolen in Haaksbergen een ontmoeting tussen verdachte en [slachtoffer] plaats. Zij hebben in de bus van verdachte gerookt/gevapet. Ook kreeg [slachtoffer] twintig euro van verdachte.
Op 27 juni 2023 in de ochtend, rond 8:15 uur, ontmoetten verdachte en [slachtoffer] elkaar opnieuw. Dit keer op een zandpad in het Assinkbos tegenover het [locatie 2] . Verdachte heeft [slachtoffer] toen een pakje sigaretten gegeven. Dezelfde dag heeft verdachte via Snapchat contact met [slachtoffer] gezocht en afgesproken dat zij elkaar aan het eind van de middag weer zouden zien. Ook heeft hij haar een foto van drie briefjes van vijftig euro gestuurd met de mededeling dat zij dit geld die middag van hem zou krijgen. Rond 17:15 uur hebben verdachte en [slachtoffer] op de parkeerplaats in de bus van verdachte nabij de Watermolen in Haaksbergen afgesproken en elkaar ontmoet. Tijdens deze afspraak heeft verdachte [slachtoffer] vapes en de 150 euro gegeven.
[slachtoffer] is tijdens de afspraken met verdachte ongewenst door verdachte gezoend, betast aan haar borsten en gevingerd.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde grooming (feit 2) en ontucht met [slachtoffer] (feit 1). De rechtbank zal eerst het algemene kader over de betrouwbaarheid van verklaringen en het leerstuk van het bewijsminimum (in zedenzaken) schetsen. Daarna zal de rechtbank de ten laste gelegde feiten bespreken, ingaan op gevoerde verweren en tot beantwoording van de bewijsvraag komen.
3.2
De betrouwbaarheid van verklaringen
Uit de wettelijke bepalingen en de jurisprudentie met betrekking tot het bewijsrecht in strafzaken is geen algemeen, in alle strafzaken geldend, toetsingskader voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen af te leiden. Wel kunnen uit de jurisprudentie criteria worden afgeleid die bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen betrokken kunnen worden. In de eerste plaats komt belang toe aan de consistentie, gedetailleerdheid en volledigheid van de betreffende verklaringen. Daarnaast kan getoetst worden aan uit overige objectieve bronnen verkregen informatie of gegevens en kan meewegen of de inhoud van de afgelegde verklaringen gegeven de vastgestelde omstandigheden plausibel is. Ook kan daarbij worden betrokken of er omstandigheden aannemelijk zijn geworden die mogelijk van beslissende invloed zijn op de (betrouwbaarheid van de) verklaringen. Daarbij valt te denken aan de psychische belasting van de betrokkene, de mogelijke eigen rol of betrokkenheid bij het ten laste gelegde feitencomplex, de beïnvloedbaarheid of een belang dan wel een motief - persoonlijk, financieel of anderszins - om niet overeenkomstig de waarheid dan wel een daardoor gekleurde, voor de verdachte (in dit geval) belastende verklaring af te leggen.
3.3
Het bewijsminimum
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, lid 2, Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Het steunbewijs hoeft geen betrekking te hebben op de tenlastegelegde gedragingen, maar er moet wel een voldoende duidelijk en geen te ver verwijderd verband zijn tussen de verklaring van de aangever en het steunbewijs.
Met name in zedenzaken - waarin het veelal gaat om feiten waarbij slechts twee personen aanwezig zijn geweest en het niet zelden het woord is van de aangever tegen dat van de verdachte – geldt dat het voldoende is wanneer de belastende verklaring van aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen die verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
3.4
De bespreking van de feiten
De rechtbank zal de feiten 1 en 2 gezamenlijk bespreken, nu dit een samenhangend feitencomplex betreft.
3.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair en
feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, zakelijk weergegeven, op het volgende standpunt gesteld. Verdachte moet van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken omdat de verklaring van [slachtoffer] onbetrouwbaar en niet geloofwaardig is. Haar verhaal wordt op geen enkele wijze ondersteund. Er is geen DNA van verdachte aangetroffen op de flap aan de binnenkant van de broek van [slachtoffer] terwijl deze flap zich ter hoogte van het kruis bevindt. Dat een (mannelijk) mengspoor met Y-chromosomaal DNA van verdachte op de tailleband aan de binnenkant van de voorzijde van de broek van [slachtoffer] is aangetroffen, zegt enkel wat over de aanwezigheid van DNA op een bepaalde plaats maar niets over een activiteit. Bovendien geldt dat er, vanwege de wijze van veiligstellen, sprake kan zijn van secundaire overdracht. Ook het onder feit 2 ten laste gelegde kan niet worden bewezen, omdat het oogmerk om ontuchtige handelingen te plegen ontbreekt.
3.4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat naast de verklaring van [slachtoffer] , geen andere verklaringen voorhanden zijn van getuigen die uit eigen waarneming over de ten laste gelegde handelingen hebben kunnen verklaren, zodat de verklaring van [slachtoffer] zorgvuldig en behoedzaam moet worden bezien. De rechtbank zal om die reden en vanwege de omstandigheid dat daar door de raadsman verweer tegen is gevoerd, hierna eerst de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] bespreken. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op het steunbewijs. Voor zover nog niet aan de orde is geweest zal een bespreking van de feiten volgen.
3.4.3.1 De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]
heeft verklaard dat zij op 23 juni 2023 bij verdachte in de bus zat op een parkeerplaats bij een bos en dat verdachte op enig moment zijn hand op haar bovenbeen legde. Vervolgens maakte hij de knopen van haar broek open, ging met zijn hand achter haar onderbroek en bracht twee vingers in haar vagina. Ondertussen tongzoende hij met haar. Dit stopte toen [slachtoffer] door haar vader werd gebeld. Op 27 juni 2023 heeft twee keer een ontmoeting tussen verdachte en [slachtoffer] plaatsgevonden, de eerste keer op een zandweg. In de ochtend heeft verdachte haar daar toen een kus gegeven. De tweede ontmoeting die dag vond plaats op dezelfde parkeerplaats als op 23 juni 2023, ook in de bus van verdachte. In de middag is verdachte met zijn handen onder haar kleding gegaan en heeft haar buik en rug gemasseerd. Daarna deed hij zijn hand achter haar onderbroek en heeft hij haar gevingerd. Op enig moment moest [slachtoffer] op haar rug en met haar hoofd op de benen van verdachte gaan liggen waarna verdachte haar nog een keer heeft gevingerd. Verdachte heeft ook zijn hand achter de bh van [slachtoffer] gebracht en over haar borsten gewreven en in haar borsten geknepen. Het aanraken stopte toen [slachtoffer] door haar vader werd gebeid. Na afloop van elke ontmoeting ontving [slachtoffer] van verdachte sigaretten, vapes en/of geld.
De rechtbank stelt vast dat de door [slachtoffer] afgelegde verklaring tijdens het studioverhoor op 4 juli 2023 grotendeels en op essentiële onderdelen gelijkluidend is aan de informatie die zij heeft gegeven tijdens haar eerste contact met de politie op 28 juni 2023. Zij heeft consistent, uitgebreid en gedetailleerd verklaard. Zo beschrijft [slachtoffer] in haar verklaringen de door verdachte verrichte seksuele handelingen steeds op dezelfde wijze. Dit geldt ook voor de omstandigheden waaronder de handelingen zich hebben voorgedaan. De seksuele handelingen worden door [slachtoffer] op onderdelen zeer uitgebreid beschreven. Zij benoemt immers bij herhaling de specifieke volgorde van de seksuele handelingen van verdachte en beschrijft daarbij uitvoerig en in detail hoe die handelingen plaatsvonden (bijvoorbeeld dat zij daarbij op haar rug moest gaan liggen). Daarnaast verklaart [slachtoffer] over de momenten waarop haar vader haar heeft gebeld tijdens de ontmoetingen met verdachte. Dit vindt bevestiging in de verklaring van vader bij de politie. Verder verklaart [slachtoffer] over de sigaretten, vapes en geldbedragen die zij van verdachte heeft gekregen. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de moeder van [naam 1] , het vriendinnetje van [slachtoffer] aan wie zij kort na de gebeurtenissen daarover heeft verteld, maar ook in de verklaring van verdachte zelf. Hij bevestigt niet alleen de juistheid van de ontmoetingen en de locaties, maar ook dat hij het dertienjarige meisje sigaretten, vapes en een aanzienlijk geldbedrag (150 euro) heeft gegeven. Dat hij voor deze bedenkelijke geschenken aan een heel jong meisje dat hij nauwelijks kende andere motieven dan seksuele heeft gehad, is volstrekt onaannemelijk.
De verklaring van [slachtoffer] komt naar het oordeel van de rechtbank authentiek over. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van haar verklaring te twijfelen. Dat sprake zou zijn van een motief bij [slachtoffer] om verdachte valselijk van deze feiten te beschuldigen (vanwege een zucht om bevestiging en aandacht), zoals aangevoerd door de raadsman, is op geen enkele wijze gebleken. Integendeel, uit de stukken in het dossier blijkt dat [slachtoffer] niet uit zichzelf, maar pas nadat haar moeder haar vragen had gesteld over de ontvangen geldbedragen, na aanvankelijke terughoudendheid heeft verteld wat er was gebeurd. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar en zal deze gebruiken voor het bewijs.
3.4.3.2 Het bewijsminimum
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen met een voldoende duidelijk en geen te ver verwijderd verband.
De broek van [slachtoffer] die zij tijdens de laatste ontmoeting met verdachte droeg, is aan de binnenkant de tailleband aan de voorzijde bemonsterd. Uit de bemonstering is een Y-chromosomaal (en dus mannelijk) DNA-mengprofiel verkregen van minimaal twee mannen. Hieruit is een relatief grote hoeveelheid DNA (afgeleid DNA-hoofdprofiel) afgeleid, het DNA-profiel van verdachte komt overeen met deze relatief grote hoeveelheid DNA. Aan de hand van hypotheses heeft het NFI - kort gezegd - als bewijskracht berekend dat het DNA-profiel uit de bemonstering van de tailleband zeer veel waarschijnlijker is wanneer het afkomstig is van verdachte of een man in de mannelijke lijn van verdachte, dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier en het feit dat er geen aanwijzingen bestaan voor betrokkenheid van een man in de mannelijke lijn van verdachte, dat verdachte donor is van een hoeveelheid mannelijk celmateriaal op de tailleband aan de binnen- en voorzijde van de broek van [slachtoffer] . Dit past bij de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte zijn hand in haar onderbroek heeft gestopt en haar (twee keer) heeft gevingerd. Haar verklaring vindt ook steun in het gegeven dat de weergavenaam van [slachtoffer] in de telefoon van verdachte kort na de eerste ontmoeting is gewijzigd in “ [weergavenaam 1] ” en daarna in “ [weergavenaam 2] ”, terwijl de weergavenaam aanvankelijk, voordat de ontmoetingen hadden plaatsgevonden en er enkel via Snapchat contact was - “ [weergavenaam 3] ” luidde. De rechtbank weegt voor haar overtuiging tot slot mee dat verdachte via Snapchat seksueel getinte gesprekken met [slachtoffer] voerde en dat hij giften in de vorm van geldbedragen, sigaretten en vapes heeft gedaan of beloofd heeft te zullen doen.
Als steunbewijs dienen ook de hiervoor al weergegeven verklaringen van vader bij de politie en de verklaring van verdachte zelf.
Ten slotte draagt aan de overtuiging bij dat verdachte op vragen van de oudste rechter heeft verklaard dat hij met het slachtoffer had afgesproken met “misschien wel de intentie om iets verder te gaan of te doen” en na de vraag wát dan te doen, te antwoorden: “waar ik van beschuldigd word” waarna hij op vragen van de jongste rechter heeft verklaard dat hij een seksueel probleem heeft dat er “een beetje naar neigt om met kinderen seks te hebben”.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] in belangrijke mate en op overtuigende wijze steun vindt in andere stukken in het dossier.
3.4.3.3 De beantwoording van de bewijsvraag
Gelet op het hiervoor onder 3.4.3.1 en 3.4.3.2 overwogene, stelt de rechtbank vast dat verdachte de onder feit 1 ten laste gelegde handelingen bij de toen dertienjarige [slachtoffer] heeft verricht. Deze handelingen zijn naar het oordeel van de rechtbank seksueel van aard en daarmee als ontuchtig aan te merken. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan het plegen van ontucht, die mede bestond uit seksueel binnendringen, met [slachtoffer] , zoals aan hem onder feit 1 primair is ten laste gelegd, heeft schuldig gemaakt. Daarmee is ook het vereiste oogmerk van verdachte om ontuchtige handelingen te plegen komen vast te staan, zodat de rechtbank de onder feit 2 ten laste gelegde grooming eveneens wettig en overtuigend bewezen vindt.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 1 primair en
feit 2 heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
op één of meerdere tijdstip(pen) gelegenin
of omstreeksde periode van 23 juni 2023 tot en met 27 juni 2023 te Haaksbergen, (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
het brengen van zijn vinger
(s
)in haar vagina
, in elk geval tussen haar schaamlippenen
/of
het betasten van haar vagina
, in elk geval haar schaamstreek,en
/ofhaar borsten en
/of
haar (tong)zoenen;
2.
hij
op één of meerdere tijdstip (pen) gelegenin
of omstreeksde periode van 19 juni 2023 tot en met 27 juni 2023
te pleegplaats Haaksbergen, in elk gevalin Nederland, (telkens)
door middel van een geautomatiseerd werk en/ofmet gebruikmaking van een communicatiedienst aan een persoon, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, die de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt, een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen, met een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, te plegen
en/of een afbeelding van een seksuele gedraging te vervaardigen, waarbij een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt was betrokken,terwijl hij, verdachte, enige handeling heeft ondernomen tot het verwezenlijken van die ontmoeting, door concrete afspraken (tijd en
/oflocatie) met die [slachtoffer] te maken en
/of (vervolgens
)op die afspraken te verschijnen en
/ofdeze te verwezenlijken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 245 (oud) en 248e (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoon van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een ontmoeting voorstellen met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen, terwijl hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het volgende gevorderd. Aan verdachte dient een gevangenisstraf voor de duur van 467 dagen met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht te worden opgelegd. Daarnaast moet aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden worden opgelegd. Die maatregel dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard. Tot slot moet aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, als bedoeld in artikel 38z Sr, worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in geval van een bewezenverklaring, verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen en een voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 7 februari 2024.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte deed zich op Snapchat voor als de zestienjarige [alias 1] en zocht onder die dekmantel contact met honderden meisjes, waaronder de op dat moment nog maar dertienjarige en zeer kwetsbare [slachtoffer] . Verdachte voerde seksueel getinte chatgesprekken met [slachtoffer] en stuurde meermalen aan op een ontmoeting waarbij hij haar geld, sigaretten en vapes beloofde. Uiteindelijk hebben verdachte en [slachtoffer] elkaar ook daadwerkelijk meerdere keren fysiek ontmoet. Daarbij sprak verdachte bewust af op een afgelegen plek zoals een parkeerplaats aan de rand van een bos, op tijdstippen dat daar weinig publiek te verwachten was. Verdachte heeft meerdere keren in zijn werkbus seksuele handelingen bij [slachtoffer] verricht die onder meer bestonden uit het binnendringen van het lichaam. Hij verleidde haar steeds om nog een keer met hem af te spreken, door haar geschenken in het vooruitzicht te stellen en te geven.
Verdachte heeft alleen maar gehandeld vanuit zijn behoefte om zijn seksuele gevoelens te bevredigen. Hij heeft hierbij op slinkse wijze misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene had op het zeer jonge, kwetsbare en beïnvloedbare slachtoffer. Daarmee heeft hij de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] fors geschonden en op grove wijze inbreuk gemaakt op de normale seksuele ontwikkeling van dit jonge slachtoffer.
Het is een feit van algemene bekendheid dat jeugdige slachtoffers van deze feiten nog lange tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden, eens te meer als deze plaats vinden kort voor of aan het begin van de puberteit, zoals in het geval van [slachtoffer] . Uit de slachtofferverklaring, die namens de ouders van [slachtoffer] op de zitting is voorgedragen, is gebleken dat het misbruik een grote impact op het leven van [slachtoffer] en het gezin heeft. Door het misbruik zijn haar problemen zoals een negatief zelfbeeld erger geworden. [slachtoffer] is vier maanden in een observatiegroep van een jeugdzorginstelling opgenomen geweest. Zij heeft vele behandelingen moeten ondergaan en op dit moment staat zij nog steeds onder behandeling. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft daarnaast op geen enkele manier rekenschap willen nemen voor zijn handelingen en daarmee evenmin voor de gevolgen ervan voor het slachtoffer. Zijn spijt lijkt alleen de voor hem, zijn gezin en moeder nadelige gevolgen van deze strafzaak te betreffen. De verantwoordelijkheid voor zijn handelen erkent hij slechts voor wat betreft het voeren van gesprekken (zowel online als fysiek) met [slachtoffer] . En dan nog alleen als voortkomend uit verveling, een zucht naar spanning en de behoefte om door een ander gehoord/gezien te worden. Het verwerpelijke van zijn handelingen lijkt totaal niet tot verdachte te zijn doorgedrongen. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
Justitiële documentatie
De rechtbank betrekt bij de straftoemeting dat verdachte blijkens zijn strafblad van
2 september 2024 in 2017 is veroordeeld voor het plegen van zedendelicten (“hands-off” feiten), waarvoor hij naast een taakstraf van 150 uren een gevangenisstraf van 120 dagen waarvan 117 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, waaronder een ambulante behandeling bij De Tender, opgelegd heeft gekregen.
Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat in elk geval (naast de hierna te bespreken TBS-maatregel) een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is gezien de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, in het bijzonder de jonge leeftijd en kwetsbaarheid van [slachtoffer] en de voorzienbare schadelijke gevolgen voor haar. Voorzienbaar, omdat verdachte na zijn vorige veroordeling voor zedenfeiten een behandeling heeft ondergaan, hoewel met weinig overtuiging, en dus beter had kunnen en moeten weten. De duur van deze gevangenisstraf wordt bepaald op twintig maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft hierbij ook betrokken dat verdachte, ondanks zijn eerdere veroordeling voor en behandeling in het kader van eerder gepleegde “hands-off” zedendelicten, is overgegaan tot het plegen van fysiek, seksueel misbruik en zich daarmee aan een “hands-on” misdrijf heeft schuldig gemaakt. De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de na te melden over verdachte opgemaakte rapportages.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De Pro Justitia rapportages
Over verdachte zijn door een psychiater en psycholoog Pro Justitia rapportages opgemaakt; op 9 juli 2024 door A. Banaei Kashani, psychiater, en op 17 november 2023 en 5 juli 2024 door D.R. van der Velden GZ-psycholoog.
In deze rapportages wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met vermijdende en afhankelijke trekken. Verdachte zit in zichzelf opgesloten, is sterk geremd en toont zich emotioneel vlak (affectvervlakking). Als sprake is van opstapelende stress komt zijn kwetsbaarheid naar voren met fors tekortschietende emotie- en zelfregulatie en hanteringsmechanismen (coping). Verdachte is niet in staat zijn onlustgevoelens te uiten en af te laten vloeien, enerzijds door beperkte verbale vaardigheden en anderzijds door zijn gevoelsarm opvoedklimaat waarbij het oordelend karakter floreert boven de gevoelsexpressie. Daarnaast is verdachte lijdende aan een ongespecificeerde parafiele stoornis. Hoewel verdachte seksuele belangstelling voor jongere tieners/pubermeisjes (hebefilie) ontkent, komt uit de beschikbare stukken en uit zijn eigen verklaring herhaaldelijk naar voren dat hij contact blijft zoeken met jonge meisjes, seksueel getinte gesprekken met hen voert, daarvan seksueel opgewonden raakt en probeert tot fysieke afspraken te komen. Er is bij verdachte sprake van een dusdanig grote seksuele drang om contact met jonge meisjes te zoeken, dat een ontwikkeling in delictgedrag zichtbaar is, namelijk van online naar hands-on delictgedrag.
De beschreven stoornissen waren bij verdachte ook tijdens het plegen van de feiten aanwezig. Om die reden wordt geadviseerd zijn handelen verminderd aan verdachte toe te rekenen. Het recidivegevaar wordt (door de psychiater) ingeschat als hoog.
De problematiek bij verdachte, waarvoor hij eerder onder behandeling stond, is hardnekkig en heeft een chronisch karakter. Daarbij ontbreekt het verdachte aan voldoende ziektebesef en -inzicht. Een behandeling van zowel zedenproblematiek als hardnekkige persoonlijkheidsproblematiek wordt door zowel de psycholoog als de psychiater noodzakelijk geacht waarbij een ambulant kader volgens de psychiater niet toereikend is gelet op de ernst en complexiteit van de problematiek. Daar komt bij dat verdachte eerder ambulante behandeling niet heeft afgerond. Door de psychiater en uiteindelijk ook de psycholoog, wordt geadviseerd om een intensieve klinische (zeden)behandeling aan verdachte op te leggen in het kader van een TBS met voorwaarden. Dit strakke, gedwongen kader biedt een stevige stok achter de deur voor verdachte om de noodzakelijke behandeling te (blijven) ondergaan en niet onbehandeld te blijven. Verdachte wordt in staat geacht om zich aan voorwaarden te kunnen houden. Verder wordt de oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel geadviseerd om, indien nodig, (zeer) langdurig toezicht mogelijk te maken.
Reclasseringsadvies en maatregelenrapport
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de reclasseringsadviezen van Reclassering Nederland van 7 februari 2024 en 23 augustus 2024. Daaruit komt het volgende naar voren.
De reclassering schaart zich achter de diagnostiek in de Pro Justitia rapportages, ook wat betreft de mate van toerekenbaarheid. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld waarbij wordt opgemerkt dat zij de verschuiving van “hands-off” naar “hands-on” zedenfeiten zorgelijk acht. Aanvankelijk is door de reclassering in de rapportage van 7 februari 2024 een aantal bijzondere voorwaarden - conform het eerdere advies van de GZ-psycholoog - geformuleerd. Na het uitbrengen van de dubbelrapportage, is door de reclassering een maatregelenrapport ten behoeve van een eventueel op te leggen TBS met voorwaarden opgesteld. In dit rapport zijn de voorwaarden opgenomen waaraan door verdachte zou moeten worden voldaan ingeval van oplegging van die maatregel. Op de zitting van 1 oktober 2024 heeft verdachte zich bereid verklaard die voorwaarden na te leven. De reclassering adviseert positief over het kader van een TBS met voorwaarden nu dit kader nodig is om de risico’s terug te dringen. De reclassering adviseert om de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS-maatregel te gelasten.
Op de zitting is door reclasseringswerkers [reclasseringswerker 1] en [reclasseringswerker 2] naar voren gebracht dat verdachte reeds is aangemeld en ook is geaccepteerd voor een klinische behandeling in Oostrum vanaf 2025. Dit betreft een interne klinische behandeling voor de duur van minimaal anderhalf jaar met een beperkt aantal deelnemers (maximaal zeven). Begeleiding en behandeling vindt zowel individueel als in kleine groepen plaats en is naast zedenproblematiek ook gericht op onderliggende persoonlijkheidsproblematiek.
De rechtbank neemt de conclusies van de Pro Justitia rapporteurs wat betreft de vaststelling van de gebrekkige ontwikkeling/stoornis en de mate van toerekenbaarheid over.
TBS met voorwaarden
De rechtbank is van oordeel, in navolging van het standpunt van de officier van justitie, dat aan verdachte behandeling en begeleiding in het kader van een TBS met voorwaarden moet worden opgelegd. De rechtbank overweegt hiertoe dat bij verdachte sprake is van een zeer zorgelijke ontwikkeling in delictgedrag van “hands-off” naar “hands-on” zedenfeiten en dat, zoals door de gedragsdeskundigen is vastgesteld, sprake is van ernstige, hardnekkige en complexe problematiek. Door de gedragsdeskundigen is benadrukt dat het kader van bijzondere voorwaarden binnen een voorwaardelijk strafdeel onvoldoende tegemoetkomt aan het hoge recidiverisico in samenhang met de ernst van de problematiek van verdachte. De eerder aan hem aangeboden begeleiding en behandeling is ontoereikend gebleken en verdachte heeft laten zien dat hij zich niet aan de voorwaarden kan en/of wil houden. Dit alles maakt naar het oordeel van de rechtbank dat een langdurige klinische behandeling met duidelijke kaders, structuur, controle en begrenzing noodzakelijk is. De rechtbank stelt vast dat voor het opleggen van de TBS-maatregel (met voorwaarden) aan de wettelijke vereisten van artikel 37a Sr is voldaan. Het met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen is een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Bij verdachte bestond blijkens de rapportages van de gedragsdeskundigen ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Verder eist de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel.
De rechtbank zal gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld onder de voorwaarden zoals hierna te noemen en zoals door de reclassering geadviseerd.
De rechtbank overweegt dat sprake is van een misdrijf dat gericht was tegen of gevaar veroorzaakte voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen zoals bedoeld in artikel 38e, eerste lid, Sr. Hieruit volgt dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een gemaximeerde TBS-maatregel. De totale duur van de maatregel kan daarom - indien de TBS met voorwaarden zou worden omgezet naar TBS met verpleging van overheidswege - een periode van vier jaar te boven gaan.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen. De rechtbank zal derhalve bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM)
De rechtbank acht het van belang dat verdachte voor een lange tijd onder toezicht blijft en de behandeling en begeleiding blijft krijgen die hij nodig heeft om het recidivegevaar te verminderen. De maatregel tot beïnvloeding van het gedrag, zoals genoemd in artikel 38z Sr, biedt die mogelijkheid. Daarom zal aan verdachte ook de GVM worden opgelegd. De rechtbank acht de oplegging van deze maatregel noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Verder is aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel voldaan.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , bijgestaan door mr. [naam 2] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 7.525,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit reiskosten van € 25,00 (vanwege het brengen en halen van [slachtoffer] naar het ziekenhuis en politiebureau). Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 7.500,00 gevorderd. Daarnaast vordert de benadeelde partij de vergoeding van proceskosten conform het liquidatietarief in kantonzaken wegens gemaakte kosten voor rechtsbijstand.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het volgende standpunt gesteld. Primair moet [slachtoffer] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering vanwege de bepleite vrijspraak. De gevorderde immateriële schade moet, subsidiair, worden gematigd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
De opgevoerde schadepost ‘reistkosten’ is voldoende onderbouwd en niet weersproken. De rechtbank zal deze schadepost van € 25,00 in zijn geheel toewijzen.
Immateriële schade
De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. De rechtbank zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vaststellen op € 7.500,00, conform het bedrag dat is gevorderd. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van de normschending. Verdachte heeft op grove en indringende wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast.
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten zijn toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 72 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Proceskosten
De rechtbank begroot de proceskosten op basis van het “Liquidatietarief kanton per
1 februari 2024” en “Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven per 1 februari 2024” en onder toekenning van drie punten (één voor het indienen van de vordering en twee voor de aanwezigheid bij de inhoudelijke behandelingen van de zaak) op € 1.017,00.
BEM-clausule
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2009) te openen bankrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Deze clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en hun wettelijke vertegenwoordiger kunnen in dat geval - tot de minderjarige de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt - alleen met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a, 38, 38a en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primairhet misdrijf: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
feit 2het misdrijf: door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoon van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een ontmoeting voorstellen met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen, terwijl hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 primair en feit 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende
voorwaarden:
Algemene voorwaarden
Verdachte verleent medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of het ter inzage aanbieden van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ten behoeve van het vaststellen van de identiteit;
Verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;

Bijzondere voorwaarden

3. Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering en dient onder andere, maar niet uitsluitend:
1. zich te melden op afspraken bij de reclassering, zo vaak de reclassering dat nodig acht;
2. zich te houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te bewegen tot het naleven van de voorwaarden;
3. medewerking te verlenen aan het verstrekken van een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is aan de reclassering ten behoeve van eventuele opsporing;
4. medewerking te verlenen aan huisbezoeken;
5. inzicht te geven aan de reclassering over de voortgang van begeleiding of behandeling door andere instellingen/hulpverleners;
6. niet te verhuizen of van adres te veranderen zonder toestemming van de reclassering;
7. medewerking te verlenen aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
4. Verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
Verdachte werkt mee, indien de reclassering dit nodig acht, aan een time-out in forensische psychiatrische instelling (FPC), zulks te bepalen door de voor plaatsing verantwoordelijke instantie, van maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
5. Verdachte laat zich klinisch opnemen binnen een door het NIFP/IFZ geïndiceerde zorginstelling, zulks te bepalen door de voor plaatsing verantwoordelijke instantie, zolang de reclassering dat nodig acht. Hij volgt de aanwijzingen van de behandelaars conform de op te stellen (delictpreventieve) behandelovereenkomst en het nader te formuleren behandelplan op. Dit behandelplan zal op geëigende momenten bijgesteld en nader gespecificeerd worden;
6. Verdachte werkt, indien er niet direct na ingang van de TBS-maatregel plaats is bij de geïndiceerde kliniek, mee aan overbruggingszorg in een andere door het NIFP/IFZ geïndiceerde instelling;
7. Indien tijdens de behandeling een overgang naar ambulante zorg/behandeling, begeleid/beschermd wonen of maatschappelijke opvang gewenst is, zulks ter beoordeling van de reclassering, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing. Verdachte zal zich committeren aan het nazorgtraject waaraan te zijner tijd invulling gegeven zal gaan worden. Dit omvat tevens het bepalen van een woonplek na overleg en toestemming van de reclassering. Contact en afstemming met de wijkagent zal in de (nieuwe) woonomgeving tot stand gebracht worden;
8. Verdachte zal inzicht geven in zijn sociaal netwerk en medewerking verlenen, indien geïndiceerd door de behandelaars en/of reclassering, aan relatiebegeleiding of relatietherapie;
9. Verdachte zet zich actief in voor stabiliteit op het gebied van dagbesteding (school, werk, re-integratie), zulks ter beoordeling van de reclassering;
10. Verdachte zoekt op geen enkele wijze contact met minderjarigen. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn, zorgt verdachte dat hij dit bespreekt met de reclassering;
11. Verdachte werkt mee aan controle van digitale gegevensdragers en geautomatiseerde werken door toegang te verschaffen tot alle aanwezige en/of tot zijn beschikking staande computers, smartphones en andere digitale gegevensdragers waarop afbeeldingen kunnen worden opgeslagen of waarmee het internet kan worden benaderd. Verdachte verstrekt de wachtwoorden die nodig zijn voor deze controle. De controle is gericht op de vraag of verdachte zich niet bezig houdt met grooming en of hij kinderpornografisch materiaal vermijdt. De controle strekt er niet toe een beeld te krijgen van het persoonlijke leven van verdachte. Ten behoeve van deze controle mag een deskundige de reclassering (technische) ondersteuning bieden;
- draagt reclassering Nederland op de ter beschikking gestelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
- beveelt dat deze maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
- legt aan verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z Sr;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1 primair en feit 2) van een bedrag van
€ 7.525,00, bestaande uit € 25,00 materiële schade en € 7.500,00 immateriële schade. Voormeld bedrag is te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2023;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 1.017,00, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feiten 1 primair en 2 en tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 7.525,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
72 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.K. ten Cate, voorzitter, mr. E. Venekatte en
mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Kuiper, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.
Mr. D.K. ten Cate is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland, onderzoek “Auvergne” met nummer ONRBC23247. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1 primair, feit 2
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 februari 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik ben via Snapchat onder de naam “ [alias 1] ” in contact gekomen met [slachtoffer] . Op 23 juni 2023 hebben wij voor het eerst afgesproken in de buurt van de Watermolen in Haaksbergen. [slachtoffer] is bij mij in de bus gestapt. Ik heb haar 20 euro gegeven. Op 27 juni 2023 had ik weer met haar afgesproken. Eerst in de ochtend in de buurt van het [locatie 2] . Ik heb haar toen sigaretten gegeven. Vervolgens hebben wij aan het eind van de middag weer afgesproken. Het kan zijn dat dit rond 17:15 uur was. Ik heb haar toen vapes en 150 euro gegeven.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen (studioverhoor [slachtoffer] ) van 4 juli 2023,
voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, p. 63 e.v.:
A: Nou, ehm...zeg maar, die jongen [alias 1] , die kwam op mijn TikTok terecht blijkbaar.
Toen vroeg hij mijn Snapchatnaam. Toen daarna eh...ehm...had ik het gegeven. Toen zei ie dat ie 16 was. Daarna hadden we gewoon zitten chatten met elkaar. En ehm...ehm...daarna gingen we afspreken.
A: En ehm...toen had ik al met hem afgesproken. Dus toen ehm...dat ehm...toen ehm...kwam hij aan bij [locatie 3] (fonetisch)
(de rechtbank begrijpt: camping [locatie 3] )en toen heb ik mijn fiets bij [locatie 3] afgezet, wel op slot. Ehm...ehm...daarna zijn we naar een plekje geweest, waar we hadden afgesproken.
V: Ja en verder?
A: En ehm...toen eh...gingen we gewoon Vapen.
A: Ehm...daarna ging ie mijn broek open maken.
V: En verder?
A: En toen ging ie mijn onderbroek en toen ging ie vingeren. Ehm... en ik schrok
eigenlijk... ehm...toen ehm...daarna ehm...was het...ehm...ehm...daarna ehm...belde mijn
vader of ik thuiskwam. En daarna ehm...een paar
dagen later, hebben wij weer afgesproken. Em ehm...die ochtend heb ik alleen sigaretten
gekregen van hem. Maar ehm...daarna ehm...die avond spreekten wij weer af, bij dezelfde plek in het bos. Toen ehm...ehm...toen ehm...gingen we weer in zijn bus zitten. En ehm...toen...ehm...toen ging hij weer vingeren […]. En daarna ehm...een paar uur later of zo, belde mijn vader weer om thuis te komen. En eh...toen ben ik ook weer gelijk naar huis gegaan.
[…]
V: Ja. En nou zei jij tegen mij...daarna ging ie mijn broek open maken. Vertel mij daar
eens alles over?
A: Ehm...ja...hij ging mijn broek dus open maken. En ehm...ging hij eerst met één vinger,
vingeren. En daarna twee.
V: Is dit één keer gebeurd, wat je nu hebt verteld? Of is dit meer keren gebeurd?
A: Ehm...twee keer of zo?
V: Twee keer. De eerste keer dat dit gebeurde, waar is dit gebeurd?
A: In Haaksbergen
V: En waar in Haaksbergen?
A: Ehm...bij de watermolen...dichtbij.
V: En je bent daar dus met de fiets naar toe gegaan, naar Haaksbergen.
A: Ja.
V: En toen gingen we nadenken over welke dag dat was. Op welke dag?
A: Dat was vrijdag.
(De rechtbank begrijpt: 23 juni 2023)
V: Dat was vrijdag. En weetje dan nog hoe laat je daar naar toe bent gegaan?
A: Ja, kwart voor vijf.
V: En hoe komt dat, dat je dat nog weet?
A: Dat weet ik niet. Het was precies na mijn werk namelijk.
V: Dus kwart voor vijf. Hoe weet je dat je naar de watermolen moest dan?
A: Omdat hij een plaatje had gestuurd.
V: En wat voor plaatjes heb je dan gestuurd gekregen?
A: Van Google Maps, waar ik precies moest zijn.
V: Oh, van Google Maps. En waar heb je die plaatjes dan op gekregen?
A: Ehm...op Snapchat.
V: En wanneer heb je dan contact met hem gekregen?
A: Ehm...woensdag.
V: Op de woensdag. En was dat dan de woensdag voor de vrijdag? Of nog een woensdag
eerder? Hoe ging dat precies?
A: Woensdag voor de vrijdag.
(De rechtbank begrijpt: 21 juni 2023)
[…]
V: En wiens idee was het dan om af te spreken?
A: Ehm...hij.
V: En hoe weet je dan waar je naar toe moet?
A: Wacht, ik had mijn fiets bij [locatie 3] geparkeerd. En toen kwam ie daar met zijn bus.
Toen ging ik in zijn bus en zijn we naar deze parkeerplaats gegaan…
V: En je zei al dat ie onder je onderbroek ging.
A: Ja.
V: Met zijn hand zo. En waar voelde jij zijn hand?
A: Bij mijn vagina.
V: Bij je vagina. En wat deed die hand bij jouw vagina?
A: Eh...nou hij ging eh...ehm...naar het gat van de vagina, waar bloed uitkomt als je
ongesteld bent.
V: Hoe weet je dat ie met een vinger in je gat ging?
A: Dat voel ik. Als ie met twee vingers in gaat, dan gaat dat gat groter worden of zo.
V: Hee nog even terug naar die vinger in je vagina. Ging ie dan een klein stukje er in? Of
tot de helft? Of helemaal?
A: Helemaal.
[…]
V: Over die tweede keer, daar was ik niet bij. En daar wil ik natuurlijk ook alles weten,
hoe die tweede keer ging. Op welke dag was dan die tweede keer? Dit was vrijdag. En op
welke dag spreek je dan weer af?
A: ...( denkt na)...dinsdag.
(De rechtbank begrijpt: 27 juni 2023)
A: In de ochtend, om kwart over acht.
V: En hoe en op welke manier had hij dat tegen je gezegd?
A: Dat ik daar moest komen maar toen was het bij de [locatie 2] .
V: Hij, [alias 1] . En hoe is hij daar dan gekomen?
A: Met de bus.
V: En hoe ben jij daarheen gegaan?
A: Met de elektrische fiets.
V: Met de elektrische fiets weer. Oké en waar staat hij dan bij de Rietmolen met zijn bus?
A: Bij een zandpad.
V: En dan kom je daar bij de bus. En dan? Wat doet [alias 1] ?
A: Toen stapt hij uit de auto. Toen gaf ie sigaretten. Toen gaf hij mij een kusje. En daarna
ben ik gelijk naar school gegaan.
V: En toen ben je gelijk naar school gegaan. En waar gaf ie een kusje?
A: Op de mond.
V: En toen? Hoe gaat het dan die dag verder?
A: Daarna ehm...ehm...of weer vrijdag. Toen fietste ik naar werk toe, daarvoor nog toen
ik uit school kwam. Toen had ie een foto gestuurd van Snapchat. Van...als je raadt
hoeveel geld dit is hier, misschien krijg je het dan. Het was 150 euro. En ehm...die heb ik
toen gekregen...toen die avond.
V: En over welke avond hebben wij het dan?
A: Over vrijdagavond.
(De rechtbank begrijpt: 27 juni 2023)
V: Oké. Op welk moment krijg je dan die 150 euro?
A: Toen we op die ehm...deze parkeerplaats
V: In zijn broekzak. Dus daar zat zijn portemonnee en daar zat die 150 euro in.
A: Ja.
V: Die kreeg je nog voor het aftrekken en het vingeren.
A: Ja.
[…]
V: We gaan weer terug naar de dinsdag. Je bent er kwart over acht geweest en je bent daarna naar school gegaan. En hoe gaat het die dag dan nog verder?
A: Ehm...toen hebben gelijk afgesproken. Die dinsdagavond hadden we afgesproken,
voor kwart over vijf.
V: En waar zou je dan om kwart over vijf naar toe moeten?
A: Naar die parkeerplaats.
V: En hoe wist je dat je daar om kwart over vijf moest zijn?
A: Had ie ook verteld.
V: Dat had ie verteld. Want wiens idee was het om nog een keer af te spreken?
A: Hij. En toen had hij ook nog drie Vapes gekocht.
[…]
V: Heb jij nog iets gezegd?
A: Nee. Toen moest ik wel met mijn hoofd op zijn benen liggen.
V: Wat bedoel je dan dat je met je hoofd op zijn benen moest liggen?
A: Als je zeg maar...hij zit en dan doe je je hoofd op zijn benen. Ja gewoon zo...ja.
V: En heeft hij toen nog iets gedaan, toen je zo ging liggen met je hoofd op zijn benen?
A: Toen kon hij beter vingeren.
A: Eh...mijn broek was, zeg maar, open van de vorige keer. En toen daarna...ehm...ehm...daarna ging ie dus vingeren. En toen een later ging mijn vader weer
bellen. Toen moest ik opnemen, dus toen moest ik weer naar huis.
V: Onder de onderbroek.
A: Oh ja en hij zat ook nog aan mijn borsten.
V: Geen idee. Wat deed ie met jouw borsten?
A: Gewoon wrijven en in knijpen.
V: En die hand, ging ie op de BH?
A: Onder de BH.
[…]
V: Hoe was het dan de tweede keer?
A: Ja...ehm...ja de tweede keer. Ja eigenlijk de eerste keer kreeg ik ook geld van hem.
Was 20 euro. En die tweede keer...of die dinsdag, toen kreeg ik die 150 euro.
3.
Het proces-verbaal veiligstellen en onderzoek aan gegevens van verbalisant [verbalisant 1] van 13 juli 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, p. 163 e.v.:
Telefoon, merk: Samsung. IMEI1: [IMEI-nummer] .
Verder zag ik in de database “telephony.db” dat er sindsdien meerdere simkaarten geregistreerd stonden in deze telefoon met een uniek ICCID nummer, namelijk:
[ICCID-nummer] . Ik zag dat ICCID nummer [ICCID-nummer] behoorde bij de provider Lebara en dat het bijbehorende telefoonnummer [telefoonnummer] was. Mij is vanuit het onderzoek bekend dat het slachtoffer contact gehad heeft met " [alias 1] " met telefoonnummer
[telefoonnummer] .
Vervolgens heb ik de Android Notification history bekeken. lk heb hier gezocht op " [weergavenaam 4] ". Mij is vanuit het onderzoek bekend dat dit de gebruikersnaam is van het slachtoffer. lk zag dat de weergavenaam op 20 juni 2023 betrof: “ [weergavenaam 3] ”.
Verderop zag ik dat vanaf 24 juni 2023 om 08:03 uur de weergavenaam veranderd was naar:
" [weergavenaam 1] ". Hierna zag ik dat vanaf 26 juni 2023 om 07:12:25 uur de weergavenaam veranderd was naar: " [weergavenaam 2] ".
4.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 30 juni 2023, voor zover inhoudende, als relaas van de verbalisant, zakelijk weergegeven, p. 280 e.v.:”
Ik kreeg van de collega van zeden [verbalisant 3] ( [nummer] ) een plastic
zak overhandigd met de broek die het slachtoffer (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) tijdens het zedendelict aanhad.
Goed
Goednummer: PL0600-2023292950-3006706
Object: Kleding (Broek)
Verpakking: Breathable bag
Merk/type: Gafair Jeans
Spoor identificatienr: AA0F4963NL
5.
Het geschrift, te weten een deskundigenrapportage forensisch DNA-onderzoek van het NFI, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[afbeelding]
[afbeelding]
6.
Het proces-verbaal van bevindingen van 5 juli 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisant, p. 79 e.v.:
Op 3 juli 2023 heb ik telefonisch contact gehad met getuige [getuige] , de vader van [slachtoffer] . Getuige vertelde dat hij vrijdag de 23e, omstreeks 21:30 uur, belde naar zijn dochter om te vragen waar zij was en wanneer zij thuis zou komen. Ongeveer een kwartier later was [slachtoffer] thuis. Op 27 juni 2023 wist getuige weer niet waar zijn dochter was. Getuige heeft [slachtoffer] omstreeks 18:01 uur gebeld. In eerste instantie werd er niet opgenomen, maar [slachtoffer] belde omstreeks 18:05 uur haar vader terug. Getuige vroeg [slachtoffer] waar ze was en waarom ze niet thuis was. [slachtoffer] gaf niet echt een antwoord op deze vraag en kwam vrijwel direct naar huis.