ECLI:NL:RBOVE:2024:5275

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
24_2678
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen extra kinderbijslag door SVB wegens te late indiening

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen om extra kinderbijslag over de jaren 2021 en 2022 beoordeeld. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft de aanvragen afgewezen omdat deze te laat zijn ingediend. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden moeten leiden tot een afwijking van de wettelijke termijn voor het indienen van de aanvragen, zoals vastgelegd in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De rechtbank oordeelt dat de SVB de aanvragen terecht heeft afgewezen, omdat de aanvragen voor beide jaren pas op 19 februari 2024 zijn ingediend, terwijl de uiterste indieningsdata respectievelijk 1 december 2022 en 1 december 2023 waren. Eiseres heeft tijdens de zitting aangevoerd dat de SVB onzorgvuldig heeft gecommuniceerd en dat zij belangrijke informatie heeft gemist door gebrekkige communicatie. De rechtbank stelt echter vast dat eiseres op de hoogte was van de jaarlijkse aanvraagprocedure en dat zij in eerdere jaren wel tijdig aanvragen heeft ingediend. De rechtbank concludeert dat de SVB zich aan de dwingende wettelijke termijn heeft gehouden en dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om van deze termijn af te wijken. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen recht heeft op de extra kinderbijslag en het door haar betaalde griffierecht niet terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2678

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB),

(gemachtigde: mr. C.A. van der Vlist).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzingen van haar aanvragen om extra bedrag aan kinderbijslag over de jaren
2021 en 2022 op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
1.1.
De SVB heeft deze aanvragen met twee besluiten van 26 februari 2024 afgewezen, omdat de aanvragen te laat zijn ingediend. Met het bestreden besluit van 24 april 2024 op het bezwaar van eiseres is SVB bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van de SVB.

Standpunten van eiseres

2. Eisers stelt – samengevat weergegeven – dat de SVB onzorgvuldig communiceert, omdat zij geen consistente manier van communicatie toepast. Hoewel de SVB stelt dat bij activering van de berichtenbox het versturen van reguliere post stopt, ontvangt zij soms nog steeds brieven per post. Eerdere keren heeft zij de brieven met informatie over het aanvragen van extra kinderbijslag wel per post ontvangen en toen ook gelijk aangevraagd.
2.1.
Ook stelt eiseres dat er onvoldoende informatie staat in MijnOverheid. Zij had destijds de mailnotificaties niet aan staan, waardoor zij belangrijke brieven heeft gemist. Daarnaast doet eiseres een beroep op de uitspraak van 9 september 2021 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] . Volgens eiseres gaat die uitspraak namelijk om een soortgelijk situatie.
2.2.
Daarnaast stelt eiseres dat zij op grond van artikel 7 van de AKW recht heeft op kinderbijslag voor haar zoon en dat dit recht met terugwerkende kracht moet worden toegekend vanaf het moment dat zij aan de voorwaarden voldeed. Het feit dat zij de brief heeft gemist vanwege gebrekkige communicatie mag niet tot gevolg hebben dat zij dit recht verliest. Dit zorgt volgens eiseres voor onevenredige benadeling. Verder stelt eiseres dat het besluit onevenredig is en dat de SVB ook een verantwoordelijkheid heeft om duidelijk te communiceren.

Standpunt en de SVB

3. Volgens de SVB heeft eiseres geen recht op extra kinderbijslag over 2021 en 2022, omdat de aanvragen voor beide jaren pas op 19 februari 2024 zijn ingediend. Dit is te laat. Voor het jaar 2021 kon het recht op extra kinderbijslag worden aangevraagd tot 1 december 2022. Voor het jaar 2022 kon het recht op extra kinderbijslag worden aangevraagd tot 1 december 2023.
3.1.
Hoewel de SVB dit voor eiseres een vervelende situatie vindt kan hij niet anders concluderen dan dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van de aanvragen. Volgens de SVB is eiseres met brieven in de online berichtenbox van MijnOverheid tijdig op de hoogte gebracht om de dubbele kinderbijslag aan te vragen. Deze berichtenbox is op 15 maart 2016 door eiseres geactiveerd. Uit onderzoek is gebleken dat eiseres wel heeft gezien of in ieder geval gezien kon hebben dat zij post van de SVB had ontvangen, maar dat zij deze brieven niet heeft geopend. De uitnodigingsbrieven over de jaren 2021 en 2022 zijn op dezelfde wijze gecommuniceerd als voor de jaren 2017 tot en met 2020. Voor die jaren heeft eiseres wel tijdig een aanvraag ingediend. Volgens de SVB kan de dubbele kinderbijslag ook niet met terugwerkende kracht worden toegekend, omdat dit wettelijk zo is bepaald.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat de SVB de aanvragen voor extra kinderbijslag over de jaren 2021 en 2022 terecht heeft afgewezen, omdat deze te laat zijn ingediend. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.1.
In artikel 14, eerste lid, onder c, van de AKW is bepaald dat het recht op het extra bedrag aan kinderbijslag door de SVB op aanvraag wordt vastgesteld. De aanvraag om het extra bedrag aan kinderbijslag, bedoelt in artikel 7a, tweede lid, wordt ingediend voor
1 december van het kalenderjaar na het kalenderjaar waarover recht op het extra bedrag aan kinderbijslag bestaat. Dit is bepaald in artikel 14, derde lid, van de AKW.
4.2.
Artikel 14 van de AKW is van dwingend recht. Dat betekent dat de SVB zich aan de daarin opgenomen aanvraagtermijn moet houden.
4.3.
Eiseres heeft ook geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding zouden moeten geven om van deze uitdrukkelijke wettekst af te wijken. Uit de feiten en omstandigheden die zij heeft vermeld en toegelicht tijdens de zitting blijkt niet dat zij niet op tijd de aanvragen kon indienen. Dat de SVB niet op de door eiseres gewenste manier heeft gecommuniceerd, maakt niet dat de SVB onzorgvuldig is geweest. Eiseres heeft in 2016 aangegeven dat zij haar brieven digitaal wil ontvangen en de informerende brieven over de jaren 2021 en 2022 zijn ook digitaal verstuurd, maar eiseres heeft deze brieven niet geopend. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat eiseres op de hoogte was van de jaarlijkse aanvraag voor extra kinderbijslag. In de jaren voor 2021 en 2022 heeft zij immers wel tijdig aanvragen ingediend. Dat eiseres dacht dat het uitblijven van brieven over de jaren 2021 en 2022 te maken had met de besluitvorming die destijds bij Belastingdienst speelde, zoals zij tijdens de zitting heeft toegelicht, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Eiseres had hier ook zelf naar kunnen informeren.
4.4.
Het beroep op de uitspraak van de CRvB van 9 september 2021 slaagt evenmin, omdat die uitspraak ziet op een andere situatie. In die uitspraak ging het om de vraag of een termijnoverschrijding voor bezwaar verschoonbaar was (artikel 6:11 Awb), omdat het besluit enkel via de berichtenbox bekend was gemaakt. Een bezwaartermijn is daarbij gekoppeld aan de datum van de bekendmaking van een (primair) besluit.
In deze beroepszaak van eiseres gaat het echter niet om een besluit dat via toezending aan de berichtenbox bekend zou zijn gemaakt, maar slechts om informerende brieven van de SVB waarin eiseres wordt gewezen op de mogelijkheid om extra kinderbijslag aan te vragen. De uiterlijke datum voor het indienen van die aanvraag vloeit echter rechtstreeks voort uit de wet, en is niet afhankelijk gesteld van deze informerende brieven. De wet schrijft ook niet voor dat deze brieven door de SVB
moetenworden gestuurd, zodat het in zoverre ook slechts een serviceverlening van de SVB betreft. Dat eiseres, door het niet raadplegen van haar berichtenbox, niet heeft onderkend dat zij de mogelijkheid had een aanvraag in te dienen en dat daarvoor een uiterste datum gold, komt tegen die achtergrond voor haar rekening en risico.
4.5.
Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt ook niet, omdat artikel 14, derde lid, van de AKW de termijn waarbinnen een aanvraag moet worden gedaan dwingend voorschrijft. In beginsel kan niet op grond van het evenredigheidsbeginsel van deze dwingend voorgeschreven wettelijke bepaling worden afgeweken. [2] De door eiseres aangevoerde omstandigheden, te weten dat zij de informatiebrieven niet heeft gezien omdat deze enkel digitaal zijn gestuurd, zij (daardoor) uitging van een verkeerde veronderstelling van zaken, waardoor ze de termijn heeft gemist, leidt niet tot een situatie die zozeer in strijd is met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat toepassing van die wettelijke termijn achterwege dient te blijven. Daarbij betrekt de rechtbank dat niet is gesteld, noch is gebleken, dat eiseres als gevolg van het missen van de extra kinderbijslag in een (financiële) noodtoestand is komen te verkeren.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het door haar betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Vgl. ABRvS r.o 9.5 t/m 9.14.