ECLI:NL:RBOVE:2024:5267

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
84.267751.21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het opslaan van drugsafval in een loods met nadelige gevolgen voor het milieu

Op 14 oktober 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 66-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren. De verdachte was beschuldigd van het opslaan van 45.420 liter drugsafval in een loods, wat nadelige gevolgen voor het milieu kon hebben. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had nagelaten om handelingen te verrichten die de opslag van dit afval hadden kunnen beëindigen. De verdachte had wetenschap van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de loods, maar heeft geen maatregelen genomen om deze stoffen te verwijderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vanaf 11 juni 2019 op de hoogte was van de situatie, maar pas op 25 juni 2019 melding heeft gemaakt bij de politie. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, wat heeft geleid tot een strafvermindering. De verdachte is vrijgesproken van het medeplegen van het feit, maar is wel schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen met afvalstoffen, wat in strijd is met de Wet Milieubeheer. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het milieu benadrukt, evenals de hoge kosten voor de overheid die gepaard gaan met de verwijdering van drugsafval.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-267751-21 (P)
Datum vonnis: 14 oktober 2024
Vonnis op tegenspraak (op grond van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering) in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1957 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 september 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de raadsman van verdachte, mr. V.P.J. Tuma, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 30 september 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met anderen, drugsafval heeft opgeslagen of aanwezig heeft gehad in een loods aan de [adres 2] , waardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan of zijn ontstaan
(primair),dan wel dat hij daaraan medeplichtig is geweest
(subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 30 mei 2019 tot en met 27 juni 2019, althans in of omstreeks de maand juni 2019, althans in 2019, in de gemeente Barneveld, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk,
(een) handeling(en) met afvalstoffen heeft verricht en/of nagelaten waarvan hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs had(den) kunnen
weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden
ontstaan, niet aan zijn / hun verplichting heeft / hebben voldaan alle
maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem en/of zijn mededader(s)
konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen
en/of te beperken,
immers heeft / hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) toen in een loods /
opslagruimte aan de [adres 2]
- een aantal, althans één of meer IBC-vaten en/of
- een aantal, althans één of meer jerrycans en/of
- een aantal, althans één of meer (deksel)vaten
inhoudende (gevaarlijk) afval afkomstig van de vervaardiging / bereiding van
amfetamine / synthetische drugs opgeslagen / aanwezig gehad, terwijl er geen
sprake was van scheiding tussen stoffen die met elkaar kunnen reageren en/of was
(waren) er geen brandbestrijdingssyste(e)m(en) en/of
brandbeveiligingssyste(e)m(en) aanwezig, althans waren voornoemde stoffen
opgeslagen in een loods die hiervoor onvoldoende veilig was ingericht;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of één of meer anderen, in of omstreeks de periode van 11 juni 2019 tot
en met 27 juni 2019, althans in of omstreeks de maand juni 2019, althans in 2019, in
de gemeente Barneveld, opzettelijk, (een) handeling(en) met afvalstoffen heeft
verricht en/of nagelaten waarvan [medeverdachte 1] en/of één of meer anderen wist(en) of
redelijkerwijs had(den) kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het
milieu ontstonden en/of konden ontstaan, niet aan zijn / hun verplichting heeft /
hebben voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem en/of die
ander(en) konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te
voorkomen en/of te beperken,
immers heeft / hebben [medeverdachte 1] en/of die ander(en) toen in een loods /
opslagruimte aan de [adres 2]
- een aantal, althans één of meer IBC-vaten en/of
- een aantal, althans één of meer jerrycans en/of
- een aantal, althans één of meer (deksel)vaten
inhoudende (gevaarlijk) afval afkomstig van de vervaardiging / bereiding van
amfetamine / synthetische drugs opgeslagen / aanwezig gehad, terwijl er geen
sprake was van scheiding tussen stoffen die met elkaar kunnen reageren en/of was
(waren) er geen brandbestrijdingssyste(e)m(en) en/of
brandbeveiligingssyste(e)m(en) aanwezig, althans waren voornoemde stoffen
opgeslagen in een loods die hiervoor onvoldoende veilig was ingericht,
bij/ tot het plegen van welk(e) bovenomschreven misdrijf (misdrijven) verdachte in
of omstreeks de periode van 11 juni 2019 tot en met 27 juni 2019, althans in of
omstreeks de maand juni 2019, althans in 2019, in de gemeente Barneveld, althans
in Nederland, door het beschikbaar stellen van de door hem, verdachte, gehuurde
hiervoor genoemde loods / opslagruimte aan de [adres 2] aan [medeverdachte 1]
en/of één of meer anderen, althans op enigerlei (andere) wijze, opzettelijk
behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of (een) middel en/of (een)
inlichting(en) heeft verschaft.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Inleiding
Op 27 juni 2019 zijn vaten en jerrycans met in totaal 45.420 liter vloeistoffen aangetroffen in loods [nummer] van het mobilisatiecomplex (MOB-complex) aan de [adres 2] . [2] De vloeistoffen stonden in de boxen [boxnummers] van de loods en waren opgeslagen in jerrycans, 200 liter-vaten en 1000 liter IBC-vaten. [3]
Het MOB-complex is eigendom van de gemeente [gemeente] . Het complex wordt gehuurd door [bedrijf 1] B.V., een bedrijf van medeverdachte [medeverdachte 2] . De boxen [boxnummers] van loods [nummer] waren door [bedrijf 1] B.V. onderverhuurd aan [bedrijf 2] B.V., vertegenwoordigd door verdachte. [4]
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde feit kan worden bewezenverklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had dat in de vaten in de loods drugsafval zat. Verdachte had de loods onderverhuurd aan [naam] die er gevelreinigingsmiddelen zou opslaan.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
De melding van [verdachte]
De Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) van de politie heeft een onderzoek ingesteld in de loods naar aanleiding van een melding van verdachte. Op 25 juni 2019 om 13.30 uur meldde hij zich bij het hoofdbureau van de politie in Enschede, nadat hij om 13.10 uur diezelfde dag telefonisch contact had opgenomen met de politie. Verdachte heeft bij de politie gemeld dat er “een grote partij drugsafval” in een loods aan de [adres 2] stond. Hij heeft daarbij foto’s laten zien van vaten en jerrycans die in een loods stonden. [5]
Vloeistoffen
Van de vloeistoffen in de loods zijn monsters genomen. In de monsters is de aanwezigheid van amfetamine, methamfetamine, MDMA, BMK, apaan, PMK en aceton aangetoond. [6] Amfetamine, methamfetamine en MDMA zijn vermeld op lijst I van de Opiumwet; de overige stoffen staan op de lijst van drugsprecursoren van Verordening (EG) nummer 111/2005 betreffende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren.
Een deel van de stoffen betrof licht ontvlambare oplosmiddelen en was afkomstig van de vervaardiging van MDMA. De overige vloeistoffen waren sterk zure en/of alkalische/waterige vloeistoffen die afkomstig zijn van de productie van amfetamine. [7] Deze stoffen zijn aan te merken als afvalstoffen en de stoffen kunnen leiden tot bodem- of waterverontreiniging. [8]
Wijze van opslag
De vloeistoffen zaten in 99 jerrycans van verschillende formaten, 21 klemdekselvaten (120 tot 220 liter) en 39 IBC-vaten (1000 liter) die naast elkaar in de loods stonden. [9] Een deel van de vaten was afgedekt met kledingvodden. Op de betonvloer, voor de jerrycans, lag een plas bruine vloeistof. [10] Uit een IBC-vat was vloeistof gelekt, waardoor de betonvloer was aangetast. [11] Op een deel van de jerrycans zat een gevaaretiket ‘brandbare vloeistof’. [12] Op één van de jerrycans stond het opschrift ‘afval’. [13]
De loods waarin de vloeistoffen stonden is niet voorzien van een vloeistofdichte vloer. De zure en basische stoffen waren niet van elkaar gescheiden. [14]
Verhoor [medeverdachte 2]
Op 11 juli 2019 is [medeverdachte 2] gehoord als getuige. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op 5 juni 2019 werd gebeld door [getuige] dat er “iets niet klopte” bij de boxen [boxnummers] in loods [nummer] . [15] Getuige [getuige] huurt een loods op het MOB-complex, tegenover de loods die in gebruik is bij verdachte [16] heeft op 11 juni 2019 samen met [getuige] in de loods van verdachte gekeken. [medeverdachte 2] had bij het zien van de vaten “het gevoel dat het niet klopte” en hij wilde eerst verdachte spreken voordat hij de politie zou bellen. [17]
Berichten tussen [medeverdachte 2] en verdachte r
Op donderdag 6 juni 2019 heeft [medeverdachte 2] een bericht gestuurd aan verdachte dat hij graag had gewild dat verdachte zou komen praten. Verdachte heeft daarop geantwoord dat hij dinsdag 11 juni 2019 kan, waarop een afspraak wordt gemaakt voor dinsdagmiddag 11 juni 2019. Die dag heeft verdachte om 14.44 uur een bericht gestuurd dat het later wordt en om 17.05 uur heeft verdachte bericht dat hij [medeverdachte 2] zal bellen zodra hij alleen is. [18] [medeverdachte 2] heeft geantwoord “Graag bellen” en hij heeft zeven foto’s gestuurd aan verdachte . [19] Op de foto’s staan IBCvaten, dekselvaten en jerrycans en ook zijn enkele gevaaretiketten op jerrycans zichtbaar. [20]
Op 12 juni 2019 om 20.01 uur heeft verdachte aan [medeverdachte 2] een bericht gestuurd dat binnen 48 uur “alles” weg is. [21] Op 14 juni 2019 heeft [medeverdachte 2] aan verdachte een bericht gestuurd “Er staat weer extra” en “Er wordt gewoon meer neergezet”. Op 15 juni 2019 heeft [verdachte] het bericht gestuurd dat “alles wordt opgelost”. Op 21 juni 2019 heeft [medeverdachte 2] aan [verdachte] gevraagd “lukt het oplossen?”. [22]
De verklaring van verdachte bij de politie
Verdachte heeft in verhoor bij de politie verklaard dat hij werd benaderd door [medeverdachte 2] die zei dat hij goederen in de loods had aangetroffen die met drugs te maken hadden. Verdachte ontving vervolgens foto’s van [medeverdachte 2] . Verdachte heeft verklaard dat hij een afspraak met de politie in Enschede heeft gemaakt enkele weken nadat hij te horen kreeg van [medeverdachte 2] dat er drugsgerelateerde vloeistoffen in de loods stonden. [23] Verdachte heeft zichzelf in het politieverhoor omschreven als “een doorgewinterde jongen” die regelrecht naar zijn advocaat is gereden na confrontatie met de foto’s van de inhoud van de loods. [24]
Overwegingen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte handelingen met afvalstoffen heeft verricht of nagelaten, waarvan hij wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij vanaf 11 juni 2019, na ontvangst van de foto’s van [medeverdachte 2] , wist dat er afvalstoffen in de loods stonden, die afkomstig waren van de productie van synthetische drugs. De verklaring van verdachte vindt steun in de foto’s die in het dossier zijn gevoegd, waarop vaten, jerrycans en gevaaretiketten zichtbaar zijn.
In het procesverbaal van bevindingen is beschreven dat verdachte op 25 juni 2019 telefonisch een afspraak heeft gemaakt met de politie, waarna hij op het bureau melding heeft gemaakt van de aanwezigheid van de afvalstoffen in de loods. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte van Van Middeldorp instructie heeft gekregen om er voor zorg te dragen dat deze stoffen uit de loods zouden worden verwijderd, waarvan verdachte op zijn beurt weer heeft bevestigd daarvoor te zullen zorgdragen.. Verdachte was daarmee voornemens zich van deze stoffen te ontdoen. Voor de uitleg van het begrip ‘afvalstoffen’ in de Wet milieubeheer moet worden aangesloten bij de in artikel 3 lid 1 van de Richtlijn 2008/98/EG gegeven omschrijving, te weten: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er sprake is van een afvalstof. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat verdachte vanaf het moment dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de afvalstoffen, op 11 juni 2019, tot de melding bij de politie op 25 juni 2019 heeft nagelaten om handelingen te verrichten om de opslag van de afvalstoffen in de loods te beëindigen. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte redelijkerwijs kunnen vermoeden dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan.
Verdachte heeft opzettelijk (willens en wetens) gehandeld. Voor economische delicten als het ten laste gelegde feit is “kleurloos opzet”, oftewel opzet op de gedraging, voldoende om de ten laste gelegde opzet bewezen te kunnen verklaren. Opzet op de wederrechtelijkheid behoeft slechts te bestaan indien in de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte “opzettelijk wederrechtelijk” heeft gehandeld. Dat is bij de hier ten laste gelegde feiten niet het geval.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte handelingen met afvalstoffen heeft nagelaten terwijl hij redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan, door vaten en jerrycans met afval afkomstig van de vervaardiging van synthetische drugs aanwezig te hebben in een loods die daarvoor onvoldoende veilig was ingericht.
Medeplegen
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd in een nauwe en bewuste samenwerking met anderen en zal verdachte daarom vrijspreken van het bestanddeel ‘medeplegen’.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 11 juni 2019 tot en met 27 juni 2019, in de gemeente Barneveld, opzettelijk, handelingen met afvalstoffen heeft nagelaten waarvan hij, verdachte, redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan, niet aan zijn verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperken,
immers heeft hij verdachte toen in een loods/opslagruimte aan de [adres 2]
- een aantal IBC-vaten en
- een aantal jerrycans en
- een aantal (deksel)vaten
inhoudende (gevaarlijk) afval afkomstig van de vervaardiging/bereiding van amfetamine/synthetische drugs opgeslagen/aanwezig gehad, terwijl er geen sprake was van scheiding tussen stoffen die met elkaar kunnen reageren , althans waren voornoemde stoffen opgeslagen in een loods die hiervoor onvoldoende veilig was ingericht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 10.1 van de Wet Milieubeheer (oud) in samenhang met de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten (WED). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 50 uur met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de op te leggen straf of maatregel.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
De verdachte heeft nagelaten te handelen terwijl er 45.420 liter afvalstoffen, afkomstig van de productie van amfetamine en MDMA, in een loods waren opgeslagen en hij redelijkerwijs kon weten dat daardoor milieuschade kon ontstaan. Het bewust overtreden van de milieuregelgeving is een groot maatschappelijk probleem. Door het niet op reguliere wijze afvoeren van afvalstoffen ontstaat er een grote kans op milieuschade, zoals bodem- en waterverontreiniging. Door de opslag te laten voortduren en geen melding te maken bij de politie, heeft verdachte bijgedragen aan deze problematiek. Ten slotte vormt de illegale afvoer van drugsafval een hoge kostenpost voor de overheid vanwege de – wettelijk verplicht gestelde – zorgvuldige verwijdering en verwerking van deze afvalstoffen. Zo is ook gebleken in deze zaak waar de opruimkosten ruim 180.000 euro bedroegen, waarvan slechts een derde is betaald door medeverdachte [medeverdachte 2] als beheerder van het MOBcomplex.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 18 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte op 6 juni 2024 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 maanden vanwege fiscale fraude. Dit betekent dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is.
De redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. Op 17 februari 2021 is verdachte in verzekering gesteld. Verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank stelt aldus vast dat op 17 februari 2021 de redelijke termijn, waarbinnen verdachte dient te worden berecht, is aangevangen. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De datum van dit vonnis is 14 oktober 2024; dat betekent dat de redelijke termijn met meer dan één jaar en zeven maanden is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding moet leiden tot strafvermindering.
De strafmodaliteit en de hoogte daarvan
Gelet op de toepasselijkheid van artikel 63 Sr, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf van 60 uren passend en geboden is. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank de straf matigen en een taakstraf opleggen van 50 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d en 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1, het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
50 (vijftig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
25 (vijfentwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering twee uren per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024.
Buiten staat
Mr. Ten Boer en mr. Van Campen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, Team Milieu, met nummer ONRBA20002 (onderzoek Pieterman). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het procesverbaal van bevindingen van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) van 9 december 2020 (PIE57), pagina’s 1328-1331.
3.Het procesverbaal van bevindingen van LFO van 9 december 2020 (PIE57), pagina 1328.
4.Het procesverbaal van aangifte van [aangever] namens de gemeente Barneveld van 6 augustus 2019 (PIE07001), pagina, 626.
5.Het procesverbaal van bevindingen van 27 juni 2019 (PIE07033), pagina’s 842843.
6.Een geschrift, te weten een rapport Drugsonderzoek aan materialen aangetroffen op 29 juni 2019 aan de [adres 2] van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 28 oktober 2019, pagina 859.
7.Het procesverbaal van bevindingen van de LFO van 9 december 2020 (PIE57), pagina 1332; een geschrift, te weten de standaardverklaring van het NFI over milieu- en gezondheidsrisico’s voor het achterlaten, lozen en vervoer van (afval)stoffen van de productie van MDMA, amfetamine en metamfetamine (PIE07149), pagina 968.
8.Een geschrift, te weten de standaardverklaring van het NFI over milieu- en gezondheidsrisico’s voor het achterlaten, lozen en vervoer van (afval)stoffen van de productie van MDMA, amfetamine en metamfetamine (PIE07149), pagina 972.
9.Het procesverbaal van bevindingen van de LFO van 9 december 2020 (PIE57), pagina’s 1328-1331.
10.Het procesverbaal van bevindingen van de LFO van 9 december 2020 (PIE57), pagina 1328; geschriften, te weten foto’s 59, pagina’s 1336-1338.
11.Het procesverbaal van bevindingen van de LFO van 9 december 2020 (PIE57), pagina 1329; geschriften, te weten foto’s 35-36, pagina 1351.
12.Het procesverbaal van bevindingen van de LFO van 9 december 2020 (PIE57), pagina 1329; geschriften, te weten foto’s 21, 27, 28, pagina’s 1344 en 1347.
13.Geschriften, te weten foto’s 55 en 56, pagina 1361.
14.Het procesverbaal van aangifte van [aangever] namens de gemeente Barneveld van 6 augustus 2019 (PIE07001), pagina 628.
15.Het procesverbaal van verhoor getuige [medeverdachte 2] van 11 juli 2019 (PIE07004), pagina 712.
16.Het procesverbaal van verhoor getuige [getuige] van 25 juli 2019 (PIE07005), pagina 724.
17.Het procesverbaal van verhoor getuige [medeverdachte 2] van 11 juli 2019 (PIE07004), pagina’s 712713.
18.Een geschrift, te weten een uitdraai van telefonisch berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] , pagina 133.
19.Een geschrift, te weten een uitdraai van telefonisch berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] , pagina 134.
20.Een procesverbaal van verdenking van 6 augustus 2020 (PIE30), pagina’s 3637.
21.Een geschrift, te weten een uitdraai van telefonisch berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] , pagina 134.
22.Een geschrift, te weten een uitdraai van telefonisch berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] , pagina 134.
23.Het procesverbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 17 februari 2021 (PIE44a), pagina 1201.
24.Het procesverbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 18 februari 2021 (PIE44c), pagina 1210.