ECLI:NL:RBOVE:2024:5266

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
84.267909.21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het opslaan van drugsafval in een loods met nadelige gevolgen voor het milieu

Op 14 oktober 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 47-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De verdachte was aangeklaagd voor het opslaan van 45.420 liter drugsafval in een loods, wat nadelige gevolgen voor het milieu kon hebben. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had nagelaten te handelen, ondanks dat hij redelijkerwijs had kunnen weten dat de situatie gevaarlijk was. De verdachte had de loods verhuurd aan een medeverdachte, die verantwoordelijk was voor de opslag van het afval. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting op 30 september 2024 werd vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, maar geen actie ondernam om de situatie te verhelpen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk nalaten van handelingen met afvalstoffen, wat in strijd is met de Wet Milieubeheer. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de ernst van het feit bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-267909-21 (P)
Datum vonnis: 14 oktober 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 september 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat in Ede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met anderen, drugsafval heeft opgeslagen of aanwezig heeft gehad in een loods aan de [adres 2] , waardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan of zijn ontstaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 11 juni 2019 tot en met 27 juni 2019, althans in of
omstreeks de maand juni 2019, althans in 2019, in de gemeente Barneveld, tezamen
en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk, (een)
handeling(en) met afvalstoffen heeft verricht en/of nagelaten waarvan hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs had(den) kunnen
weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden
ontstaan, niet aan zijn / hun verplichting heeft / hebben voldaan alle
maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem en/of zijn mededader(s)
konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen
en/of te beperken,
immers heeft / hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) toen in een loods /
opslagruimte aan de [adres 2]
- een aantal, althans één of meer IBC-vaten en/of
- een aantal, althans één of meer jerrycans en/of
- een aantal, althans één of meer (deksel)vaten
inhoudende (gevaarlijk) afval afkomstig van de vervaardiging / bereiding van
amfetamine / synthetische drugs opgeslagen / aanwezig gehad, terwijl er geen
sprake was van scheiding tussen stoffen die met elkaar kunnen reageren en/of was
(waren) er geen brandbestrijdingssyste(e)m(en) en/of
brandbeveiligingssyste(e)m(en) aanwezig, althans waren voornoemde stoffen
opgeslagen in een loods die hiervoor onvoldoende veilig was ingericht.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Inleiding
Op 27 juni 2019 zijn vaten en jerrycans met in totaal 45.420 liter vloeistoffen aangetroffen in loods [nummer] van het mobilisatiecomplex (MOB-complex) aan de [adres 2] . [2] De vloeistoffen stonden in de boxen [boxnummers] van de loods en waren opgeslagen in jerrycans, 200 liter-vaten en 1000 liter IBC-vaten. [3]
Het MOB-complex is eigendom van de gemeente [gemeente] . Het complex wordt gehuurd door [bedrijf 1] B.V., een bedrijf van verdachte [verdachte] . De boxen [boxnummers] van loods [nummer] waren door [bedrijf 1] B.V. onderverhuurd aan [bedrijf 2] B.V., vertegenwoordigd door [medeverdachte] (verder te noemen: [medeverdachte] ). [4]
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit, in de opzetvariant, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat verdachte niet wist dat de in de loods aanwezige vaten afvalstoffen bevatten.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Vloeistoffen
Van de vloeistoffen in de loods zijn monsters genomen. In die monsters is de aanwezigheid van amfetamine, methamfetamine, MDMA, BMK, apaan, PMK en aceton aangetoond. [5] Amfetamine, methamfetamine en MDMA staan vermeld op lijst I van de Opiumwet; de overige stoffen staan op de lijst van drugsprecursoren van Verordening (EG) nummer 111/2005 betreffende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren.
Een deel van de stoffen betrof licht ontvlambare oplosmiddelen en was afkomstig van de vervaardiging van MDMA. De overige vloeistoffen waren sterk zure en/of alkalische/waterige vloeistoffen die afkomstig zijn van de productie van amfetamine. [6] Deze stoffen zijn aan te merken als afvalstoffen en kunnen leiden tot bodem- of waterverontreiniging. [7]
Wijze van opslag
De vloeistoffen zaten in 99 jerrycans van verschillende formaten, 21 klemdekselvaten (120 tot 220 liter) en 39 IBC-vaten (1000 liter) die naast elkaar in de loods stonden. [8] Een deel van de vaten was afgedekt met kledingvodden. Op de betonvloer, voor de jerrycans, lag een plas bruine vloeistof. [9] Uit een IBC-vat was vloeistof gelekt, waardoor de betonvloer was aangetast. [10] In meerdere van de IBCvaten zat een vloeistof met daarop een drijflaag. [11] Op een deel van de jerrycans zat een gevaaretiket ‘brandbare vloeistof’. [12] Op één van de jerrycans stond het opschrift ‘afval’. [13]
De loods waarin de vloeistoffen stonden, is niet voorzien van een vloeistofdichte vloer. De zure en basische stoffen waren niet van elkaar gescheiden. [14]
Getuige [getuige]
Getuige [getuige] huurt een loods op het MOB-complex, tegenover de boxen [boxnummers] van loods [nummer] . [15] zag op 30 mei 2019 een vrachtwagen naar binnen gaan in de boxen van [medeverdachte] , waarna 1000 liter-vaten met een pompwagen werden gelost uit de vrachtwagen. [getuige] zag ook blauwe jerrycans staan in de loods. [16] De persoon die het transport begeleidde, oogde zenuwachtig. [17] vond de situatie verdacht en wilde daarvan een paar dagen later melding maken bij de politie in Barneveld, maar op het politiebureau was niemand aanwezig. [getuige] heeft verklaard dat hij daarna [verdachte] heeft gebeld en heeft gezegd dat er “iets niet pluis was”. [18]
Verhoor [verdachte]
Op 16 februari 2021 is [verdachte] gehoord als verdachte. [verdachte] heeft verklaard dat hij de hal had verhuurd aan [medeverdachte] voor de opslag van hout. [verdachte] heeft verklaard dat hij op 5 juni 2019 werd gebeld door [getuige] , waarna hij op 11 juni 2019 samen met [getuige] in de loods van [medeverdachte] heeft gekeken. [verdachte] wist niet dat de inhoud van de vaten drugsafval was. Hij vertrouwde het niet dat was een ding wat zeker was, zo verklaarde verdachte. [verdachte] wilde eerst [medeverdachte] spreken voordat hij de politie zou bellen. [19]
Berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte]
Op donderdag 6 juni 2019 heeft [verdachte] een bericht gestuurd aan [medeverdachte] dat hij graag had gewild dat [medeverdachte] komt praten. [medeverdachte] heeft daarop geantwoord dat hij dinsdag 11 juni 2019 kan, waarop een afspraak wordt gemaakt voor dinsdagmiddag 11 juni 2019. Die dag heeft [medeverdachte] om 14.44 uur een bericht gestuurd dat het later wordt en om 17.05 uur heeft [medeverdachte] bericht dat hij zal bellen zodra hij alleen is. [20] [verdachte] heeft geantwoord “Graag bellen” en hij heeft zeven foto’s gestuurd aan [medeverdachte] . [21] Op de foto’s staan IBCvaten, dekselvaten en jerrycans, en zijn op twee jerrycans rode gevaaretiketten zichtbaar. [22]
Op 12 juni 2019 om 13.13 uur heeft [medeverdachte] aan [verdachte] gevraagd of hij het telefoonnummer heeft “van de politie welke deze zaak behandelt”, waarop [verdachte] heeft geantwoord “Nee ze waren niet voor jullie”. Dezelfde dag om 20.01 uur heeft [medeverdachte] aan [verdachte] gestuurd dat binnen 48 uur alles weg is. [23]
Op 14 juni 2019 heeft [verdachte] aan [medeverdachte] gestuurd “Er staat weer extra” en “Er wordt gewoon meer neergezet”. Op 15 juni 2019 heeft [medeverdachte] gestuurd dat “alles wordt opgelost”. Op 21 juni 2019 heeft [verdachte] aan [medeverdachte] gevraagd “lukt het oplossen?”. [24]
In zijn verhoor van 17 februari 2021 verklaart [medeverdachte] dat, enige weken voordat hij daarvan melding maakte bij politie, hij door de pandeigenaar is benaderd, die zei dat hij goederen had aangetroffen die met drugs te maken hadden. [25]
Overwegingen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte handelingen met afvalstoffen heeft verricht of nagelaten, waarvan hij wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan. De rechtbank overweegt als volgt.
Op 5 juni 2019 is verdachte door [getuige] gewezen op een verdachte situatie in de boxen [boxnummers] op het MOBcomplex. Verdachte heeft op 11 juni 2019 samen met [getuige] in de loods gekeken. Op de foto’s die verdachte diezelfde dag aan [medeverdachte] heeft gestuurd, zijn vele vaten en gevaaretiketten op de vaten zichtbaar. Ook is zichtbaar dat de vaten deels zijn verborgen onder vodden. In de berichten tussen verdachte en [medeverdachte] is ook gesproken over de aanwezigheid van politie, die niet voor [medeverdachte] kwam. In het eerste verhoor waarin verdachte werd gehoord als getuige, heeft hij verklaard dat hij de loods had verhuurd voor de opslag van hout. Ook heeft verdachte toen verklaard dat hij bij het zien van de vaten met vloeistoffen het niet vertrouwde. Verdachte heeft verklaard dat hij wilde dat [medeverdachte] de aangetroffen goederen uit de loods zou verwijderen. De betonvloeren zijn niet geschikt voor opslag van dergelijk afval, aldus verdachte. Al deze omstandigheden maken dat verdachte er niet vanuit kon gaan dat er sprake was van een legale situatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich van de in de loods aangetroffen stoffen willen ontdoen, immers hij heeft [medeverdachte] opgedragen de goederen weg te halen. Verdachte was daarmee voornemens zich van deze stoffen te ontdoen. Voor de uitleg van het begrip ‘afvalstoffen’ in de Wet milieubeheer moet worden aangesloten bij de in artikel 3 lid 1 van de Richtlijn 2008/98/EG gegeven omschrijving, te weten: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er sprake is van een afvalstof. Verdachte had redelijkerwijs kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan, immers hij wist dat er geen vloeistofdichte vloeren waren, zodat een eventuele lekkage de bodem zou kunnen verontreinigen. Zonder een vloeistofdichte bodem is een dergelijke opslag onvoldoende veilig ingericht. Verdachte beschikte niet over een omgevingsvergunning voor de opslag van afvalstoffen. Verdachte heeft nagelaten om de situatie te beëindigen, bijvoorbeeld door de politie te bellen. De situatie is beëindigd door de inzet van politie op 27 juni 2019.
Verdachte heeft, anders dan door de verdediging betoogd, opzettelijk (willens en wetens) gehandeld. Voor economische delicten als het ten laste gelegde feit is “kleurloos opzet”, oftewel opzet op de gedraging, voldoende om de ten laste gelegde opzet bewezen te kunnen verklaren. Opzet op de wederrechtelijkheid behoeft slechts te bestaan indien in de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte “opzettelijk wederrechtelijk” heeft gehandeld. Dat is bij de hier ten laste gelegde feiten niet het geval.
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte als feitelijk pleger aan te merken, nu hij de constatering heeft gedaan dat er niet-toegestane goederen in de loods waren opgeslagen en hij vervolgens [medeverdachte] instructie heeft gegeven deze af te voeren en heeft nagelaten andere maatregelen te nemen, terwijl dat wel van hem gevergd kon worden.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in de periode van 11 juni 2019 tot en met 27 juni 2019 opzettelijk handelingen met afvalstoffen heeft nagelaten waarvan hij redelijkerwijs kon vermoeden dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan.
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer andere personen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 11 juni 2019 tot en met 27 juni 2019, in de gemeente Barneveld, opzettelijk, handelingen met afvalstoffen heeft nagelaten waarvan hij, verdachte redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan, niet aan zijn verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen
en/of te beperken,
immers heeft hij verdachte toen in een loods/opslagruimte aan de [adres 2]
- een aantal IBC-vaten en
- een aantal jerrycans en
- een aantal (deksel)vaten
inhoudende (gevaarlijk) afval afkomstig van de vervaardiging/bereiding van amfetamine/synthetische drugs opgeslagen/aanwezig gehad, terwijl er geen sprake was van scheiding tussen stoffen die met elkaar kunnen reageren , althans waren voornoemde stoffen opgeslagen in een loods die hiervoor onvoldoende veilig was ingericht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 10.1 van de Wet Milieubeheer (oud) in samenhang met de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten (WED). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan..

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de op te leggen straf of maatregel.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
De verdachte heeft nagelaten te handelen terwijl er 45.420 liter afvalstoffen, afkomstig van de productie van amfetamine en MDMA, in een loods waren opgeslagen en hij redelijkerwijs kon weten dat daardoor milieuschade kon ontstaan. Het bewust overtreden van de milieuregelgeving is een groot maatschappelijk probleem. Door het niet op reguliere wijze afvoeren van afvalstoffen ontstaat er een grote kans op milieuschade, zoals bodem- en waterverontreiniging. Door de opslag te laten voortduren en geen melding te maken bij de politie, heeft verdachte bijgedragen aan deze problematiek. Ten slotte vormt de illegale afvoer van drugsafval een hoge kostenpost voor de overheid vanwege de – wettelijk verplicht gestelde – zorgvuldige verwijdering en verwerking van deze afvalstoffen. Zo is ook gebleken in deze zaak waar de opruimkosten ruim 180.000 euro bedroegen, waarvan slechts een derde is betaald door verdachte als beheerder van het MOBcomplex.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 7 mei 2024. Hieruit blijkt dat verdachte op 20 maart 2023 is veroordeeld vanwege openlijke geweldpleging tot een taakstraf van 80 uren. Dit betekent dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. Op 16 februari 2021 is verdachte in verzekering gesteld. Verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank stelt aldus vast dat op 16 februari 2021 de redelijke termijn, waarbinnen verdachte dient te worden berecht, is aangevangen. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De datum van dit vonnis is 14 oktober 2024; dat betekent dat de redelijke termijn met ruim één jaar en zeven maanden is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding moet leiden tot strafvermindering.
De strafmodaliteit en de hoogte daarvan
Gelet op de beperktere rol van verdachte bij het feit en de toepasselijkheid van artikel 63 Sr, zal de rechtbank geen gevangenisstraf opleggen. De rechtbank zal een taakstraf opleggen, waarvan een deel voorwaardelijk om verdachte ervan te weerhouden opnieuw de milieuregelgeving te overtreden.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 110 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk passend en geboden is. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank de straf matigen en een taakstraf opleggen van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1, het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
100 (honderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
- bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte van
50 (vijftig) uren subsidiair 25 (vijfentwintig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering twee uren per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024.
Buiten staat
Mr. Ten Boer en mr. Van Campen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, Team Milieu, met nummer ONRBA20002 (onderzoek Pieterman). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het procesverbaal van bevindingen van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) van 9 december 2020 (PIE57), pagina’s 1328-1331.
3.Het procesverbaal van bevindingen van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) van 9 december 2020 (PIE57), pagina 1328.
4.Het procesverbaal van aangifte van [aangever] namens de gemeente Barneveld van 6 augustus 2019 (PIE07001), pagina, 626.
5.Een geschrift, te weten een rapport Drugsonderzoek aan materialen aangetroffen op 27 juni 2019 aan de [adres 2] van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 28 oktober 2019, pagina 859.
6.Het procesverbaal van bevindingen van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) van 9 december 2020 (PIE57), pagina 1332; een geschrift, te weten de standaardverklaring van het NFI over milieu- en gezondheidsrisico’s voor het achterlaten, lozen en vervoer van (afval)stoffen van de productie van MDMA, amfetamine en metamfetamine (PIE07149), pagina 968.
7.Een geschrift, te weten de standaardverklaring van het NFI over milieu- en gezondheidsrisico’s voor het achterlaten, lozen en vervoer van (afval)stoffen van de productie van MDMA, amfetamine en metamfetamine (PIE07149), pagina 972.
8.Het procesverbaal van bevindingen van de LFO van 9 december 2020 (PIE57), pagina’s 1328-1331.
9.Het procesverbaal van bevindingen van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) van 9 december 2020 (PIE57), pagina 1328; geschriften, te weten foto’s 59, pagina’s 1336-1338.
10.Het procesverbaal van bevindingen van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) van 9 december 2020 (PIE57), pagina 1329; geschriften, te weten foto’s 35-36, pagina 1351.
11.Een geschrift, te weten een rapport Drugsonderzoek aan materialen aangetroffen op 29 juni 2019 aan de [adres 2] van het NFI van 28 oktober 2019 (PIE07049), pagina’s 858-859.
12.Het procesverbaal van bevindingen van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) van 9 december 2020 (PIE57), pagina 1329; geschriften, te weten foto’s 21, 27, 28, pagina’s 1344 en 1347.
13.Geschriften, te weten foto’s 55 en 56, pagina 1361.
14.Het procesverbaal van aangifte van [aangever] namens de gemeente Barneveld van 6 augustus 2019 (PIE07001), pagina 628.
15.Het procesverbaal van verhoor getuige [getuige] van 25 juli 2019 (PIE07005), pagina 724.
16.Het procesverbaal van verhoor getuige [getuige] van 25 juli 2019 (PIE07005), pagina 725.
17.Het procesverbaal van verhoor getuige [getuige] van 25 juli 2019 (PIE07005), pagina’s 725.
18.Het procesverbaal van verhoor getuige [getuige] van 25 juli 2019 (PIE07005), pagina 726.
19.Het procesverbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 11 juli 2019 (PIE07004), pagina’s 172173.
20.Een geschrift, te weten een uitdraai van telefonisch berichten tussen [medeverdachte] en [verdachte] , pagina 133.
21.Een geschrift, te weten een uitdraai van telefonisch berichten tussen [medeverdachte] en [verdachte] , pagina 134.
22.Een procesverbaal van verdenking van 6 augustus 2020 (PIE30), pagina’s 3637.
23.Een geschrift, te weten een uitdraai van telefonisch berichten tussen [medeverdachte] en [verdachte] , pagina 134.
24.Een geschrift, te weten een uitdraai van telefonisch berichten tussen [medeverdachte] en [verdachte] , pagina 134.
25.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 17 februari 2021 (PIE-44A), pagina 119.