ECLI:NL:RBOVE:2024:5265

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
84.050393.21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het opslaan van drugsafval in loods met aanzienlijke milieuschade

Op 14 oktober 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 63-jarige man, die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opslaan van 45.420 liter drugsafval in een loods. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren. De verdachte was betrokken bij het opslaan van gevaarlijk afval afkomstig van de productie van amfetamine en MDMA, wat aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu met zich kon meebrengen.

De zaak kwam aan het licht na een onderzoek op 30 september 2024, waarbij de officier van justitie de verdachte beschuldigde van het opzettelijk handelen met afvalstoffen. De verdachte ontkende echter enige betrokkenheid bij de opslag van de gevaarlijke stoffen en stelde dat hij dacht dat het om gevelreinigingsmiddelen ging. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, gezien zijn actieve rol bij het openen van de loods voor de vrachtwagen en zijn aanwezigheid bij het lossen van de vaten.

De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen, aangezien de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de opslag van het afval. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de mogelijke milieuschade in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, maar de rechtbank vond een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend, gezien het tijdsverloop sinds het strafbare feit en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-050393-21 (P)
Datum vonnis: 14 oktober 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 september 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. U. Ural, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met anderen, drugsafval heeft opgeslagen of aanwezig heeft gehad in een loods aan de [adres 2] , waardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan of zijn ontstaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 30 mei 2019 tot en met 27 juni 2019, althans in of
omstreeks de maand(en) mei 2019 en/of juni 2019, althans in 2019, in de gemeente
Barneveld, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk, (een) handeling(en) met afvalstoffen heeft verricht en/of nagelaten
waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs had(den)
kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of
konden ontstaan, niet aan zijn / hun verplichting heeft / hebben voldaan alle
maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem en/of zijn mededader(s)
konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen
en/of te beperken,
immers heeft / hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) toen in een loods /
opslagruimte aan de [adres 2]
- een aantal, althans één of meer IBC-vaten en/of
- een aantal, althans één of meer jerrycans en/of
- een aantal, althans één of meer (deksel)vaten
inhoudende (gevaarlijk) afval afkomstig van de vervaardiging / bereiding van
amfetamine / synthetische drugs opgeslagen / aanwezig gehad, terwijl er geen
sprake was van scheiding tussen stoffen die met elkaar kunnen reageren en/of was
(waren) er geen brandbestrijdingssyste(e)m(en) en/of
brandbeveiligingssyste(e)m(en) aanwezig, althans waren voornoemde stoffen
opgeslagen in een loods die hiervoor onvoldoende veilig was ingericht.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Inleiding
Op 27 juni 2019 zijn vaten en jerrycans met in totaal 45.420 liter vloeistoffen aangetroffen in loods [nummer] van het mobilisatiecomplex (MOB-complex) aan de [adres 2] . [2] De vloeistoffen stonden in de boxen [boxnummers] van de loods en waren opgeslagen in jerrycans, 200 liter-vaten en 1000 liter IBC-vaten. [3]
Het MOB-complex is eigendom van de gemeente [gemeente] . Het complex wordt gehuurd door [bedrijf 1] B.V., een bedrijf van medeverdachte [medeverdachte] . De boxen [boxnummers] van loods [nummer] waren door [bedrijf 1] B.V. onderverhuurd aan [bedrijf 2] B.V., vertegenwoordigd door [naam 1] (verder te noemen: [naam 1] ). [4] Verdachte was de huurder van box [boxnummer] van loods [nummer] . Vanwege een huurachterstand had hij officieel geen toegang meer tot zijn loods, maar via de achteringang van de loods van [naam 1] en een tussenwand verschafte verdachte zich toegang tot zijn loods. [5]
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit, in de opzetvariant, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat verdachte geen bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd bij de opslag van de vloeistoffen in de loods en er daarom onvoldoende bewijs is voor medeplegen. Ook bevat het dossier onvoldoende bewijs dat verdachte wetenschap had van de inhoud van de vaten en dat hij opzettelijk heeft gehandeld.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in Amsterdam een persoon tegenkwam, genaamd [naam 2] , die op zoek was naar opslagruimte voor gevelreinigingsmiddelen in het oosten van Nederland. Verdachte wist dat [naam 1] opslagruimte over had en hij heeft [naam 2] in contact gebracht met [naam 1] . [naam 2] is achter verdachte aan gereden en verdachte heeft bij een carpoolplaats langs de snelweg A1 bij Deventer [naam 2] en [naam 1] aan elkaar voorgesteld en is toen weggegaan. Verdachte heeft [naam 2] na die ontmoeting niet meer gezien.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
De vloeistoffen
Van de vloeistoffen in de loods zijn monsters genomen. In die monsters is de aanwezigheid van amfetamine, methamfetamine, MDMA, BMK, apaan, PMK en aceton aangetoond. [6] Amfetamine, metamfetamine en MDMA staan vermeld op lijst I van de Opiumwet; de overige stoffen staan op de lijst van drugsprecursoren van Verordening (EG) nummer 111/2005 betreffende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren.
Een deel van de stoffen betrof licht ontvlambare oplosmiddelen en was afkomstig van de vervaardiging van MDMA. De overige vloeistoffen waren sterk zure en/of alkalische/waterige vloeistoffen die afkomstig zijn van de productie van amfetamine. [7] Deze stoffen zijn aan te merken als afvalstoffen en de stoffen kunnen leiden tot bodem- of waterverontreiniging. [8]
De wijze van opslag
De vloeistoffen zaten in 99 jerrycans van verschillende formaten, 21 klemdekselvaten (120 tot 220 liter) en 39 IBC-vaten (1000 liter) die naast elkaar in de loods stonden. [9] Een deel van de vaten was afgedekt met kledingvodden. Op de betonvloer, voor de jerrycans, lag een plas bruine vloeistof. [10] In meerdere van de IBCvaten zat een vloeistof met daarop een drijflaag. [11] Uit een IBC-vat was vloeistof gelekt, waardoor de betonvloer was aangetast. [12] Op de jerrycans zaten gevaaretiketten ‘brandbare vloeistof’, deels verwijderde etiketten of etiketten met opschriften van de (originele) inhoud van de jerrycan. [13] Op één van de jerrycans stond het opschrift ‘afval’. [14]
De loods waarin de vloeistoffen stonden is niet voorzien van een vloeistofdichte vloer. De zure en basische stoffen waren niet van elkaar gescheiden. [15]
Het lossen van de vaten
Op camerabeelden van de toegangspoort van het MOB-complex is te zien dat een blauwkleurige Ford Ka met het kenteken [kenteken] op 26 mei 2019, 29 mei 2019, 30 mei 2019 (Hemelvaartsdag), 4 juni 2019 en 7 juni 2019 het terrein op rijdt en verlaat, telkens gevolgd door een vrachtwagen. [16] De transporten op 26 mei, 29 mei, 4 juni en 7 juni vonden ’s avonds plaats tussen 19.45 uur en 22.15 uur. [17] Het transport op 30 mei vond ’s middags tussen 13.22 uur en 14.18 uur plaats, waarna verdachte om 16.12 uur zonder andere voertuigen nogmaals het terrein op reed en om 16.46 uur het terrein weer verliet. [18]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gebruik maakt van de Ford Ka met het kenteken [kenteken] . Verdachte had toegang tot de boxen [boxnummers] via de achterdeur, hij is via die weg de loods binnen gegaan en hij heeft de voorste deur van de loods geopend voor de chauffeur van de vrachtwagen. Hij heeft ongeveer drie keer de deur van de loods geopend op verzoek van [naam 1] . [naam 1] belde het telefoonnummer waarmee de poort openging, en vervolgens reed verdachte samen met de vrachtwagen het terrein op. Verdachte heeft verklaard dat er IBCvaten zijn gelost in de loods en dat hij dacht dat er gevelreinigingsmiddel in de vaten zat. [19]
Getuige [getuige]
Getuige [getuige] huurt een loods op het MOB-complex, tegenover de boxen [boxnummers] van loods [nummer] . [20] zag op 30 mei 2019 een vrachtwagen naar binnen gaan in de loods van [naam 1] , waarna 1000 liter-vaten met een pompwagen werden gelost uit de vrachtwagen. [getuige] zag ook blauwe jerrycans staan in de loods. [21] zag dat [verdachte] het transport begeleidde en dat hij zenuwachtig oogde. [verdachte] zei tegen [getuige] dat “ze in de gevelreiniging zaten”. [getuige] zag dat [verdachte] samen met de chauffeur met een pompwagen de vaten in de loods neerzette. [22] vond de situatie verdacht. [23]
Overwegingen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte handelingen met afvalstoffen heeft verricht of nagelaten, waarvan hij wist of redelijkerwijs had kunnen weten daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op in elk geval vijf momenten aanwezig was bij het lossen van een vrachtwagen met IBCvaten met vloeistoffen in loods [nummer] . Er is geprobeerd om het lossen aan het zicht van anderen te onttrekken door de vrachtwagen zo ver mogelijk de loods in te rijden en door ’s avonds en op een feestdag (Hemelvaartsdag) te lossen. Na plaatsing in de loods, is een deel van de vaten verborgen doordat er kledingvodden op zijn geplaatst. In meerdere van de IBCvaten waren vloeistoffen met daarop een drijflaag zichtbaar. Ook waren er gevaaretiketten en inhoudsetiketten zichtbaar op jerrycans die in de loods stonden. Uit de verklaring van getuige [getuige] volgt dat al op 30 mei 2019 meerdere IBCvaten en jerrycans in de loods stonden. Deze vaten en jerrycans, en de inhoud en opschriften daarvan, waren zichtbaar voor verdachte op de vijf momenten dat verdachte aanwezig was bij het lossen van vaten.
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, kan tot geen ander oordeel gekomen worden dat er sprake is geweest van het zich ontdoen van afvalstoffen. Voor de uitleg van het begrip ‘afvalstoffen’ in de Wet milieubeheer moet worden aangesloten bij de in artikel 3 lid 1 van de Richtlijn 2008/98/EG gegeven omschrijving, te weten: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er sprake is van een afvalstof. Verdachte had redelijkerwijs kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan. De verklaring van verdachte dat hij dacht dat het gevelreinigingsmiddelen betrof, acht de rechtbank niet aannemelijk gelet op de omstandigheden waaronder deze zijn afgeleverd en opgeslagen, en de afwezigheid van de vermeende eigenaar van de reinigingsmiddelen.
Verdachte heeft, anders dan door de verdediging betoogd, opzettelijk (willens en wetens) gehandeld. Voor economische delicten als het ten laste gelegde feit is “kleurloos opzet”, oftewel opzet op de gedraging, voldoende om de ten laste gelegde opzet bewezen te kunnen verklaren. Opzet op de wederrechtelijkheid behoeft slechts te worden bewezen indien in de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte “opzettelijk wederrechtelijk” heeft gehandeld. Dat is bij de hier ten laste gelegde feiten niet het geval.
Medeplegen
Om tot medeplegen te kunnen komen, moet sprake zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen ten minste twee personen. Daarnaast moet de intellectuele of materiële bijdrage van de medepleger(s) van voldoende gewicht zijn. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een wezenlijke materiële bijdrage heeft geleverd, door telkens te zorgen dat de poort werd geopend voor het transport, door samen met de chauffeur van de vrachtwagen naar de juiste loods te rijden en door de chauffeur van de vrachtwagen toegang te verschaffen tot de boxen [boxnummers] waar de vaten werden gelost.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk samen met anderen het ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de maanden mei 2019 en juni 2019, in de gemeente Barneveld , opzettelijk, handelingen met afvalstoffen heeft verricht en/of nagelaten waarvan hij, verdachte redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan, niet aan zijn verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperken,
immers heeft hij verdachte toen in een loods/opslagruimte aan de [adres 2]
- een aantal IBC-vaten en
- een aantal jerrycans en
- een aantal (deksel)vaten
inhoudende (gevaarlijk) afval afkomstig van de vervaardiging/bereiding van amfetamine/synthetische drugs opgeslagen/aanwezig gehad, terwijl er geen sprake was van scheiding tussen stoffen die met elkaar kunnen reageren, althans waren voornoemde stoffen opgeslagen in een loods die hiervoor onvoldoende veilig was ingericht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 10.1 van de Wet Milieubeheer (oud) in samenhang met de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten (WED). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
het medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de op te leggen straf of maatregel.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opslaan van 45.420 liter afvalstoffen, afkomstig van de productie van amfetamine en MDMA. Het bewust overtreden van de milieuregelgeving om de illegale productie van synthetische drugs te verhullen, levert grootschalige afvaldumpingen op en is een groot maatschappelijk probleem. Door het niet op reguliere wijze afvoeren van afvalstoffen ontstaat er een grote kans op milieuschade, zoals bodem- en waterverontreiniging. Ten slotte vormt de illegale afvoer van drugsafval een hoge kostenpost voor de overheid vanwege de – wettelijk verplicht gestelde – zorgvuldige verwijdering en verwerking van deze afvalstoffen. Zo is ook gebleken in deze zaak waar de opruimkosten ruim 180.000 euro bedroegen, waarvan slechts een derde is betaald door medeverdachte [medeverdachte] als beheerder van het MOBcomplex.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 7 mei 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. De rechtbank houdt hiermee in strafverlichtende zin echter geen rekening,
De strafmodaliteit en de hoogte daarvan
Alhoewel als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden zou kunnen zijn, zal de rechtbank, gelet op het tijdsverloop sinds het strafbare feit en de afdoeningen in de zaken van de medeverdachten, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank zal wel een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. Gezien de ernst van het feit en de faciliterende rol van verdachte zal de rechtbank daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1, het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
3 (drie) maanden;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering, twee uren per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024.
Buiten staat
Mr. Ten Boer en mr. Van Campen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, Team Milieu, met nummer ONRBA20002 (onderzoek Pieterman). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het procesverbaal van bevindingen van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) van 9 december 2020 (PIE57), pagina’s 1328-1331.
3.Het procesverbaal van bevindingen van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) van 9 december 2020 (PIE57), pagina 1328.
4.Het procesverbaal van aangifte van [aangever] namens de gemeente Barneveld van 6 augustus 2019 (PIE07001), pagina, 626.
5.Het procesverbaal van de terechtzitting van 30 september 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
6.Een geschrift, te weten een rapport Drugsonderzoek aan materialen aangetroffen op 29 juni 2019 aan de [adres 2] van het NFI van 28 oktober 2019 (PIE07049), pagina 859.
7.Het procesverbaal van bevindingen van de LFO van 9 december 2020 (PIE57), pagina 1332; een geschrift, te weten de standaardverklaring van het NFI over milieu- en gezondheidsrisico’s voor het achterlaten, lozen en vervoer van (afval)stoffen van de productie van MDMA, amfetamine en metamfetamine (PIE07149), pagina 968.
8.Een geschrift, te weten de standaardverklaring van het NFI over milieu- en gezondheidsrisico’s voor het achterlaten, lozen en vervoer van (afval)stoffen van de productie van MDMA, amfetamine en metamfetamine (PIE07149), pagina 972.
9.Het procesverbaal van bevindingen van de LFO van 9 december 2020 (PIE57), pagina’s 1328-1331.
10.Het procesverbaal van bevindingen van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) van 9 december 2020 (PIE57), pagina 1328; geschriften, te weten foto’s 59, pagina’s 1336-1338.
11.Een geschrift, te weten een rapport Drugsonderzoek aan materialen aangetroffen op 29 juni 2019 aan de [adres 2] van het NFI van 28 oktober 2019 (PIE07049), pagina’s 858-859.
12.Het procesverbaal van bevindingen van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) van 9 december 2020 (PIE57), pagina 1329; geschriften, te weten foto’s 35-36, pagina 1351.
13.Het procesverbaal van bevindingen van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) van 9 december 2020 (PIE57), pagina 1329; geschriften, te weten foto’s 2128, pagina’s 13441347.
14.Geschriften, te weten foto’s 55 en 56, pagina 1361.
15.Het procesverbaal van aangifte van [aangever] namens de gemeente Barneveld van 6 augustus 2019 (PIE07001), pagina 628.
16.Het procesverbaal van bevindingen uitwerking beelden van de toegangspoort van 18 augustus 2019 (PIE07010), pagina’s 730-751.
17.Het procesverbaal van bevindingen uitwerking beelden van de toegangspoort van 18 augustus 2019 (PIE07010), pagina’s 731735 en 743751.
18.Het procesverbaal van bevindingen uitwerking beelden van de toegangspoort van 18 augustus 2019 (PIE07010), pagina’s 736743.
19.Het procesverbaal van de terechtzitting van 30 september 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
20.Het procesverbaal van verhoor getuige [getuige] van 25 juli 2019 (PIE07005), pagina 724.
21.Het procesverbaal van verhoor getuige [getuige] van 25 juli 2019 (PIE07005), pagina 725.
22.Het procesverbaal van verhoor getuige [getuige] van 25 juli 2019 (PIE07005), pagina’s 725-726.
23.Het procesverbaal van verhoor getuige [getuige] van 25 juli 2019 (PIE07005), pagina 726.