ECLI:NL:RBOVE:2024:5219

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
10961377 \ CV EXPL 24-446
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van factuur en opschorting door BvS Bouwbegeleiding en Projecten B.V.

In deze zaak heeft eiser, handelend onder de naam [bedrijf 1], ramen geplaatst in opdracht van BvS Bouwbegeleiding en Projecten B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of BvS gehouden is om de volledige factuur van eiser te betalen. Eiser heeft voldoende bewijs geleverd dat de gefactureerde bedragen voortkomen uit de gemaakte afspraken. BvS heeft onvoldoende onderbouwd betwist dat de factuur niet betaald hoeft te worden en mocht de betaling niet opschorten. De kantonrechter heeft BvS veroordeeld tot betaling van de gehele factuur, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De procedure omvatte een mondelinge behandeling waarbij beide partijen aanwezig waren, en de kantonrechter heeft vastgesteld dat er een mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen. BvS heeft verweer gevoerd, maar dit werd niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat BvS de factuur niet mocht opschorten en dat de vordering van eiser op alle punten toewijsbaar is. Tot slot is BvS ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10961377 \ CV EXPL 24-446
Vonnis van 8 oktober 2024
in de zaak van
[eiser], handelend onder de naam [bedrijf 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Berkeley & Lawrence B.V.,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BVS BOUWBEGELEIDING EN PROJECTEN B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Vriezenveen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: BvS,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 18 producties;
- het antwoord op de rolzitting van 30 april 2024 met een productie;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte van [eiser] met de producties 19 en 20;
- de mondelinge behandeling van 5 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig [eiser] in persoon, vergezeld van zijn gemachtigde, mr [naam 1] en [naam 2] als bestuurder van BvS.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beslissing samengevat

[eiser] heeft in opdracht van BvS ramen geplaatst bij een klant van BvS. De discussie tussen partijen ziet op de vraag welke afspraken partijen met elkaar hebben gemaakt en of BvS gehouden is om de (volledige) factuur van [eiser] te betalen.
[eiser] heeft voldoende onderbouwd dat de (hoogte van de) aan BvS gefactureerde bedragen voortkomen uit de afspraken tussen partijen. BvS heeft onvoldoende onderbouwd betwist dat dit anders zou zijn. BvS mocht de betaling van de factuur niet opschorten.
De kantonrechter veroordeelt daarom BvS tot betaling van de gehele factuur.
Omdat BvS de factuur niet heeft betaald, wordt zij ook veroordeeld tot betaling van de wettelijke handelsrente. Daarnaast moet BvS de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten van [eiser] betalen.

3.De feiten

3.1.
BvS heeft ten behoeve van haar opdrachtgever (hierna: de eindklant) aan [eiser] een opdracht gegeven om ruiten te plaatsen op het adres van de eindklant.
3.2.
[eiser] heeft de hiervoor genoemde opdracht aan [bedrijf 2] B.V. gegeven.
3.3.
Op 25 augustus 2021 heeft een medewerker van [bedrijf 2] B.V. de ruiten opgemeten op het adres van de eindklant.
3.4.
Op 26 oktober 2021 zijn de ruiten geplaatst door [bedrijf 2] B.V. op het adres van de eindklant.
3.5.
Op 28 oktober 2021 heeft [eiser] aan BvS een factuur gestuurd van de opdracht tot het plaatsen van de ruiten op het adres van de eindklant (hierna: de factuur). Het totaalbedrag van de factuur is € 2.580,97 inclusief btw. De factuur bestaat uit de volgende onderdelen:
4-13-5 Hr+÷ 640 x 1663 1 x Stk € 62,85 € 62,85 21%
4-13-5 Hr++ 810 x 865 2 x Stk € 45,75 € 91,50 21%
4-13-5 Hr++ 740 x 740 1 x Stk € 38,63 € 38,63 21%
33.2-15-33.2 Hr++ 2435 x 2188 1 x Stk € 564,30 € 564,30 21%
Iso hardglazen draairaam Hr++ 1 x Stk € 610,00 € 610,00 21%
Arbeid t.b.v. maatname en plaatsing 10.5 x Stk € 52,50 € 551,25 21%
Materialen t.b.v. plaatsing 1 x Stk € 214,50 € 214,50 21%
3.6.
Op de factuur staat een betaaltermijn van 14 dagen vermeld. BvS heeft de factuur niet binnen die termijn voldaan.
3.7.
Op 29 november 2021 en op 10 december 2021 heeft [eiser] BvS aangemaand om de factuur te betalen.
3.8.
BvS heeft [eiser] op 12 december 2021 een e-mailbericht gestuurd waarin zij meldt dat een ruit van de eindklant is gebarsten.
3.9.
Op 27 december 2021 en op 15 februari 2022 heeft [eiser] BvS nogmaals aangemaand om de factuur te betalen.
3.10.
Op 16 februari 2022 heeft BvS in een e-mailbericht aan [eiser] geschreven dat zij niet akkoord gaat met de factuur, omdat ‘het product niet deugdelijk is geleverd dan wel geplaatst.’
3.11.
Op 31 januari 2023 heeft BvS in een e-mailbericht [eiser] verzocht om de factuur aan te passen. Zij heeft in dat e-mailbericht het volgende geschreven:
“Glasruit 243,5 x 2188 niet correct geleverd dan wel geplaatst en niet onder garantie vervangen zoals verzocht.
Hardglazen draairaam is door klant rechtstreeks besteld is in onze bestelling geen sprake van geweest.
Gemaakt uren zijn niet correct, was 26 oktober 2021 aanwezig met de kraan.
Graag correctie op de factuur zodat ik de rest kan overmaken, alvast bedankt.”

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van BvS tot betaling van € 3.652,18, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
BvS voert verweer en concludeert tot afwijzing van de hoofdvordering van [eiser] . Zij voert aan dat zij niet gehouden tot betaling van de factuur, omdat een aantal onderdelen ten onrechte op de factuur is opgenomen. Het gaat volgens BvS om de volgende onderdelen met de volgende onderbouwing:
  • Het ISO hardglazen draairaam van € 610,- is rechtstreeks door de eindklant besteld bij [eiser] ;.
  • De grote ruit HR++ van € 564,30 is na het plaatsen geknapt. Er is geen melding geweest dat de ruit is vervangen.
  • Ten onrechte is 10,5 uur aan arbeidsuren in rekening gebracht.
  • Ten onrechte is geen specificatie van de kosten van gebruikte materialen afgegeven.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft BvS afstand gedaan van het laatst hiervoor genoemde punt, namelijk haar bezwaar over het niet-verstrekken van een specificatie.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
5.1.
De kantonrechter stelt vast dat tussen [eiser] en BvS een (mondelinge) overeenkomst tot stand is gekomen.
5.2.
Naar de kantonrechter begrijpt stelt BvS zich op het standpunt dat het op de factuur vermelde ISO hardglazen draairaam van € 610 geen onderdeel heeft uitgemaakt van de overeenkomst tussen partijen (hierna: het draairaam). Daarnaast betwist zij de omvang van de in rekening gebrachte arbeidsuren van 10,5 uur.
5.3.
Het gaat in deze zaak in de kern om de vraag welke afspraken partijen met elkaar hebben gemaakt.
Op wie rusten de stelplicht en bewijslast?
5.4.
[eiser] dient op grond van de hoofdregel uit artikel 150 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) onderbouwd te stellen (en zo nodig te bewijzen) dat hij met BvS die afspraken heeft gemaakt op grond waarvan hij in deze procedure de betaling vordert.
5.5.
Het standpunt van BvS dat zij niet gehouden is om de factuur te betalen, omdat een ruit (33.2-15-33.2 Hr++ 2435 x 2188) van € 564,30 inclusief btw is geknapt (hierna: de grote ruit), legt de kantonrechter uit als een beroep op opschorting. Dit is een verweer, omdat BvS zich hiermee beroept op het rechtsgevolg dat zij niet hoeft te betalen gedurende de tijd dat [eiser] de grote ruit niet heeft hersteld. Op grond artikel 150 Rv moet BvS voldoende onderbouwd stellen (en zo nodig bewijzen) dat een beroep op opschorting gerechtvaardigd is. De beslissing op dit verweer zal hieronder worden weergegeven.
Het draairaam maakt onderdeel uit van de overeenkomst tussen [eiser] en BvS
5.6.
Tussen partijen is niet in discussie dat het op de factuur genoemde draairaam van € 610,00 inclusief btw is geplaatst op het adres van de eindklant.
5.7.
De kantonrechter is van oordeel dat de plaatsing van het draairaam bij de eindklant onderdeel uitmaakt van de overeenkomst tussen [eiser] en BvS. Die conclusie volgt uit de hierna weergegeven feiten en omstandigheden die door [eiser] als zodanig aan zijn vordering ten grondslag zijn gelegd.
5.8.
Tussen partijen is niet in discussie dat alle communicatie met de eindklant via BvS verliep en [eiser] als uitvoerder door BvS was ingeschakeld. De bestelling van het draairaam heeft plaatsgevonden tijdens een bespreking bij de eindklant thuis waarbij de bestelling van BvS bij [eiser] namens de klant werd besproken. Zoals te doen gebruikelijk was BvS niet bij dit gesprek aanwezig. In dat gesprek is door de eindklant aan de bestelling een draairaam toegevoegd. Het had het op de weg van BvS gelegen om te onderbouwen waarom het draairaam buiten de reguliere bestelling viel. Dat is niet gebeurd.
5.9.
Ook is tussen partijen niet in geschil dat alle ruiten, inclusief de het draairaam, gelijktijdig zijn opgemeten en zijn geplaatst door de ruitenzetter [bedrijf 2]. Door [eiser] is gesteld, en verder niet door BvS weersproken, dat de ruitenzetter niet eerder op het adres is geweest dan tijdens de opname van de ramen.
5.10.
Gelet op de reeds aanwezige bestelling (zoals beschreven onder overweging 5.9) en de feitelijke gang van zaken (zoals beschreven onder overweging 5.10) valt niet zonder meer in te zien op welke wijze de eindklant geacht wordt het draairaam bij [eiser] te hebben besteld in plaats van bij BvS. Daarom dient er van te worden uitgegaan dat de bestelling van deze ruit, net als de al eerder geplaatste bestelling, via BvS liep.
5.11.
Daarnaast geldt dat alle afspraken tussen partijen mondeling zijn gemaakt. Het ontbreken van een schriftelijke afspraak over het draairaam is dan ook geen argument dat aantoont dat het draairaam niet via BvS is besteld en past binnen de handelswijze waarop BvS en [eiser] kennelijk zaken met elkaar deden. Nadat het draairaam op dezelfde factuur is vermeld als de andere ruiten, heeft BvS de factuur van 28 oktober 2021 in zijn geheel, dus ook toen zij kon lezen dat het draairaam op de factuur stond, onbetaald onder zich gehouden. Pas op 31 januari 2023 heeft BvS geprotesteerd met het standpunt dat het draairaam geen onderdeel is van de overeenkomst. Voor dit late tijdstip heeft zij tijdens de mondelinge behandeling geen afdoende verklaring gegeven.
5.12.
Op grond van het voorgaande concludeert de kantonrechter dat het draairaam onderdeel is van de overeenkomst tussen partijen. De vordering wordt op dit punt toegewezen. Dat betekent dat BvS gehouden is om de gehele factuur inclusief het factuuronderdeel van het draairaam aan [eiser] te betalen.
De arbeidsuren worden vastgesteld op 10,5 uur
5.13.
[eiser] heeft zijn standpunt dat BvS 10,5 uur aan arbeidsuren verschuldigd is voldoende onderbouwd gesteld aan de hand van een werkbon van [bedrijf 2]. Op die werkbon is te lezen: ‘5u arbeid’ en daarnaast ‘5 uur arbeid 26-10-2021’.
De enkele betwisting van BvS dat maar eenmaal ‘5 uur arbeid’ staat vermeld naast 26-10-2021, is onvoldoende voor een andere conclusie. Hieruit volgt immers niet dat de andere vermelde ‘5u arbeid’ op de werkbon niet zou zijn gewerkt die dag. Ook het standpunt van BvS dat zij die dag aanwezig was en foto’s heeft gemaakt waaruit blijkt dat er minder dan 10,5 arbeidsuren zijn gewerkt, is een onvoldoende onderbouwde betwisting. Uit die foto’s kan namelijk niet worden afgeleid op welk tijdstip een aanvang is gemaakt met het plaatsen van de ruiten en welk tijdstip alle werkzaamheden zijn afgerond. Van BvS mag op dit punt meer onderbouwing verwacht worden. Weliswaar is 5 plus 5 uur 10 uur (en niet 10,5 uur, zoals op de factuur staat vermeld), maar door [eiser] is voldoende onderbouwd dat het bijkomende half uur ziet op reistijd en voorbereiding, terwijl BvS dit onvoldoende heeft betwist.
5.14.
De conclusie is daarom dat [eiser] de vordering op het punt van de arbeidsuren voldoende onderbouwd heeft gesteld. De vordering wordt op dit punt toegewezen. Dit betekent dat BvS gehouden is om aan [eiser] 10,5 uur aan arbeidsuren te betalen, zoals vermeld op de factuur.
Het beroep op opschorting slaagt niet
5.15.
Voor een geslaagd beroep op opschorting is onder andere vereist dat BvS een vordering op [eiser] moet hebben. Naar de kantonrechter begrijpt heeft BvS gesteld dat zij een vordering op [eiser] heeft op grond van nakoming, in die zin dat zij eerst wil dat [eiser] een breuk in de grote ruit laat herstellen, voordat zij de factuur betaalt.
5.16.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft BvS echter verklaard niet zeker te weten of er (nog) een breuk in de grote ruit zit – evenmin wist [eiser] dit. Daardoor kan ook niet vast worden gesteld of BvS nog wel een vordering op [eiser] zou hebben (en welke dit dan is). Dit betekent dat BvS niet heeft voldaan aan haar stelplicht voor een geslaagd beroep op opschorting. Om die reden wordt haar verweer gepasseerd. Dit betekent dat BvS de betaling van de factuur niet mocht opschorten.
5.17.
Voor zover BvS wel voldoende zou hebben gesteld voor een beroep op opschorting, zou dit beroep ook om andere redenen niet kunnen slagen. BvS was immers al te laat – en dus zelf in verzuim – met het betalen van haar factuur aan [eiser] toen zij voor het eerst een breuk in de grote ruit heeft gemeld. Dat het volgens BvS gebruikelijk is om in de bouw te laat te betalen, wordt verder niet onderbouwd, zodat niet valt in te zien waarom het verzuim van BvS gerechtvaardigd zou zijn. Ook zou het beroep op opschorting van betaling van de hele factuur op dit onderdeel niet in verhouding staan tot de overige – en niet door BvS bestreden – posten op de factuur. Vooral ook nu BvS zelf herhaaldelijk bij [eiser] te kennen heeft gegeven wel te willen betalen voor die niet-bestreden posten en tussen partijen niet in discussie is dat de eindklant BvS wél heeft betaald voor de plaatsing van de ramen, afgezien van het draairaam.
De wettelijke handelsrente is toewijsbaar
5.18.
Op grond van wat hiervoor is overwogen, is BvS gehouden de schade te vergoeden die is ontstaan door het onbetaald blijven van de factuur.
5.19.
Door [eiser] is voldoende onderbouwd gesteld dat tussen partijen sprake is van een handelsovereenkomst en dat BvS in verzuim is met het nakomen van zijn verplichting tot betaling van de factuur. De hoogte van de gevorderde rente is niet door BvS betwist. Daarom wordt de vordering tot vergoeding van de wettelijke handelsrente van € 594,84 toegewezen.
5.20.
Daarnaast wordt de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 2.580,97 toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding, zoals gevorderd. Dat is vanaf 28 februari 2024.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen over € 2.580,97
5.21.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan.
5.22.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ziet voor een deel op de langer dan een jaar verschenen rente van € 597,84. Dit bedrag mag bij de hoofdsom worden opgeteld, totaal € 3.175,81, mits voor die rente een aanmaning heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 6:96 lid 6 BW. Hieraan is voldaan. In het dossier bevindt zich immers een brief van 1 maart 2022 die door [eiser] als zodanig aan zijn vordering ten grondslag is gelegd en waarin BvS is aangemaand om naast de hoofdsom de wettelijke handelsrente te betalen.
5.23.
[eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De door hem gevorderde vergoeding van € 463,55 is echter hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 442,58 bij € 3.175,81 in hoofdsom. Daarom wordt € 442,48 toegewezen.
5.24.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal wordt toegewezen een bedrag van € 3.618,39. Dit bedrag bestaat uit de hoofdsom van € 2.580,97 en € 594,84 aan wettelijke handelsrente en € 442,58 aan buitengerechtelijke incassokosten.
BvS wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten en nakosten
5.25.
BvS Bouwbegeleiding en Projecten B.V. is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punt × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
958,22

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt BvS Bouwbegeleiding en Projecten B.V. om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.618,39 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 2.580,97, met ingang van de datum van dagvaarding (28 februari 2024), tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt BvS Bouwbegeleiding en Projecten B.V. in de proceskosten van € 958,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als BvS Bouwbegeleiding en Projecten B.V. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. de Boef en in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten op 8 oktober 2024.