ECLI:NL:RBOVE:2024:5185

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
08-963572-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen met crimineel verkregen vermogen

Op 8 oktober 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden en een taakstraf van 120 uren. De verdachte was betrokken bij een criminele organisatie en heeft in de periode van 1 januari 2017 tot en met 13 juni 2019 samen met anderen grote geldbedragen gewitgewassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de herkomst van deze geldbedragen heeft verborgen en dat hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en medeverdachten als betrouwbaar beoordeeld en heeft geoordeeld dat de verdachte niet in staat is geweest om een verifieerbare verklaring te geven over de herkomst van het geld. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de zorg voor zijn minderjarige kinderen en een overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van negen maanden had geëist, afgewezen en in plaats daarvan een voorwaardelijke straf opgelegd, met als bijkomende maatregel een taakstraf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-963572-20 (P)
Datum vonnis: 8 oktober 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 oktober 2023, 24 oktober 2023, 21 november 2023, 17 september 2024 en 8 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie
(hierna ook in enkelvoud aangeduid als officier van justitie) en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in de periode van 1 januari 2017 tot en met 13 juni 2019, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan het (gewoonte)witwassen van een of meer (contante) geldbedragen/overboekingen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
In de onderzoeken 26Largo en 26Arcardia, waarin strafrechtelijk onderzoek werd gedaan naar de motorclub [motorclub] , als zijnde een criminele organisatie en het witwassen van crimineel verkregen vermogen door leden van [motorclub] , werd een aantal verdachten aangemerkt als facilitators van dit witwassen. Hierop werd in 2018 onderhavig onderzoek met de naam 26Ederena opgestart. In dit onderzoek gaat het om de verdenking dat er geld is witgewassen bij onder meer de koop van de woning aan de [adres 1] . Verdachte wordt er in dit onderzoek van verdacht dat hij samen met anderen door middel van verschillende constructies, waarbij hij gebruik maakte van verscheidene ondernemingen, en van verschillende bank- en bedrijfsrekeningen, heeft geprobeerd de herkomst van de (vermoedelijk) criminele gelden te verhullen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, met dien verstande dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het gewoontewitwassen van de ten laste gelegde geldbedragen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit, nu het enige direct belastende bewijs wordt gevormd door de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ).
Gelet op artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan dit niet tot een bewezenverklaring leiden.
Verder heeft hij aangevoerd dat mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ), de ex-partner van verdachte, heeft kunnen beschikken over de en/of-bankrekeningen die in de tenlastelegging zijn opgenomen, alsmede over de bankrekening van [bedrijf 1] N.V. (hierna: [bedrijf 1] ). De getuigenverklaringen van [naam 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) kunnen volgens de raadsman niet tot het bewijs worden gebezigd, omdat de verdediging deze belastende verklaringen niet heeft kunnen toetsen en het gebruik van die verklaringen daarom in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Tevens zijn deze verklaringen niet op betrouwbaarheid getoetst.
Tot slot heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie te weinig onderzoek heeft gedaan naar een ander scenario, zoals door de verdediging geschetst. Door de raadsman is verzocht om [verdachte] , [naam 2] en de curator van [bedrijf 1] als getuigen te horen. Daarnaast heeft hij verzocht om vorderingen bij de ING in te dienen voor het verstrekken van IP-adressen vanaf waar verschillende transacties zijn verricht en voor het verstrekken van gegevens over de opening van en toegang tot de rekeningen van verdachte en [naam 1] , [bedrijf 1] , [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ), [bedrijf 3] GMBH (hierna: [bedrijf 3] ) en [naam 4] . Ook wordt verzocht om vorderingen in te dienen bij [bedrijf 4] (online gokkantoor) voor het verstrekken van gegevens van de accounthouder en het IP-adres waarmee op de website is ingelogd om de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 1] te kunnen toetsen. Ten slotte is verzocht om het proces-verbaal van de doorzoeking in de woning van verdachte in 2018 in de zaak met parketnummer 15/872149-17 aan het dossier toe te voegen, omdat daaruit zou blijken dat nimmer enig document met enige relatie tot een van de vennootschappen is aangetroffen bij verdachte.
De rechtbank heeft de verzoeken tot het verrichten van nader onderzoek aangehouden en meegedeeld daarop bij tussenvonnis of eindvonnis te beslissen, afhankelijk van de uitkomst van het beraad op dit punt.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Juridisch kader witwassen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van witwassen.
Om te komen tot een bewezenverklaring van witwassen moet vaststaan dat de geldbedragen of goederen middellijk of onmiddellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf. In bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad is bepaald dat niet hoeft te worden bewezen door wie, wanneer en waar dit misdrijf is gepleegd. Het gronddelict hoeft dus niet bewezen te worden.
Voor het geval dit gronddelict niet uit het dossier blijkt, is in de jurisprudentie een toetsingskader ontwikkeld, om te beoordelen of een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’. Nu verdachte (en zijn medeverdachten) in onderhavig zaaksdossier wordt verweten geldbedragen en goederen te hebben witgewassen zonder dat duidelijk is uit welk misdrijf deze geldbedragen en goederen afkomstig zijn, zal de rechtbank dit toetsingskader hanteren.
Allereerst dient er sprake te zijn van een vermoeden van witwassen. Het Openbaar Ministerie moet feiten en omstandigheden aandragen die van zodanige aard zijn, dat zonder meer sprake is van een witwasvermoeden.
Als er sprake is van een witwasvermoeden, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld of de goederen niet van misdrijf afkomstig zijn. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van de verklaring van de verdachte spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze verklaring tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde eisen voldoet.
Wanneer naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring, dan is het bewijsvermoeden voldoende voor een bewezenverklaring van het onderdeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld of de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen of goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, zal een bewezenverklaring volgen voor het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’.
Tot slot dient de rechtbank vast te stellen dat verdachte opzet had op het witwassen, waarvoor voorwaardelijk opzet voldoende is.
3.4.2
De bewijsmiddelen
De voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden blijken uit de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen. [1]
3.4.2.1 Vaststelling feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 30 januari 2017 heeft er via een makelaar een bezichtiging plaatsgevonden in de woning aan de [adres 1] . Deze bezichtiging is aangevraagd door ene “ [verdachte] ”. Deze bezichtiging heeft geleid tot de aankoop van de woning. [2]
Het koopcontract is op 10 februari 2017 door medeverdachte [medeverdachte 2] namens [bedrijf 5] BV (hierna: [bedrijf 5] ) getekend. [3] [bedrijf 5] is een uitzendbureau dat zich bezighoudt met het detacheren van personeel en het bemiddelen bij het tot stand komen van arbeidsovereenkomsten. Bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 5] is [bedrijf 6] B.V. [4] , waarvan [medeverdachte 2] bestuurder en enig aandeelhouder is. [5]
Medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) heeft op 10 april 2017 via het
e-mailadres [e-mailadres 1] [6] een oude akte van levering van de woning aan de [adres 1] opgevraagd bij Kadasterdata. [7]
Uiteindelijk is de woning aan de [adres 1] op 13 april 2017 aan [bedrijf 5] geleverd. Bij deze transactie werd [bedrijf 5] vertegenwoordigd door [medeverdachte 2] . De levering vond plaats bij notariskantoor [bedrijf 8] in Aalsmeer. [8]
De kosten voor de woning zijn door medeverdachte [medeverdachte 4] [9] (hierna: [medeverdachte 4] ) in negen overboekingen via rekening [rekeningnummer 1] van De [bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7] ) overgemaakt naar rekening [rekeningnummer 2] van (notaris) [bedrijf 8] (hierna: [bedrijf 8] ). [10] Het totale aankoopbedrag van de woning bedroeg € 357.149,95. [11]
Eén van deze overboekingen betreft een bedrag van € 50.000,-- dat door [medeverdachte 4] op
23 maart 2017 werd overgemaakt van [bedrijf 7] naar [bedrijf 8] . [12] Hieraan gingen onder meer de volgende transacties vooraf:
  • op 20 maart 2017 werd € 3.600,-- contant gestort op rekening [rekeningnummer 3] van [verdachte] en/of [bedrijf 10] ;
  • op 20 maart 2017 werd € 3.500,-- overgemaakt van [verdachte] en/of [bedrijf 10] naar rekening [rekeningnummer 6] van de [bedrijf 1] NV (hierna: [bedrijf 1] ) (omschrijving: ‘Tijd. verstrekking’);
  • op 20 maart 2017 werd € 3.400,-- overgemaakt van [bedrijf 1] naar rekening [rekeningnummer 4] van [bedrijf 2] BV (hierna: [bedrijf 2] ) (omschrijving: ‘Factuur [nummer 1] ’);
  • op 20 maart 2017 werd € 9.679,65 overgemaakt van rekening [rekeningnummer 5] van [bedrijf 11] naar [bedrijf 1] (omschrijving: ‘ [nummer 2] ’);
  • op 21 maart 2017 werd € 700,--, € 200,-- en € 7.000,-- overgemaakt van rekening [rekeningnummer 7] van de Ierse [bedrijf 4] naar [verdachte] en/of [bedrijf 10] (omschrijvingen: ‘ [nummer 3] ’, ‘ [nummer 4] ’ en ‘ [nummer 5] ’);
  • op 21 maart 2017 werd € 7.500,-- overgemaakt van [verdachte] en/of [bedrijf 10] naar [bedrijf 1] (omschrijving: ‘Tijd verstrekking’);
  • op 21 maart 2017 werd € 9.500,-- en € 4.500,-- overgemaakt van [bedrijf 1] naar [bedrijf 2] (omschrijvingen: ‘Factuur [nummer 6] ’ en ‘Factuur [nummer 7] ’);
  • op 22 maart 2017 werd € 1.950,-- contant gestort op rekening [verdachte] en/of [bedrijf 10] ;
  • op 22 maart 2017 werd € 500,-- overgemaakt van [verdachte] en/of [bedrijf 10] naar rekening [rekeningnummer 8] van de Duitse rechtspersoon [bedrijf 3] GmbH (hierna: [bedrijf 3] );
  • op 22 maart 2017 werd € 500,-- overgemaakt van [bedrijf 3] naar [bedrijf 2] (omschrijving: ‘Teveel betaald’);
  • op 21, 22 en 23 maart 2017 werd respectievelijk € 12.500,--, € 4.500,-- en € 500,-- overgemaakt van [bedrijf 2] naar rekening [rekeningnummer 9] van [bedrijf 12] BV (hierna: [bedrijf 12] ) (telkens omschrijving: ‘Overeenkomst [bedrijf 13] ’);
  • op 23 maart 2017 werd € 14.000,-- contant gestort op [bedrijf 12] ;
  • op 23 maart 2017 werd € 7.500,-- contant gestort op [bedrijf 14] BV (hierna: [bedrijf 14] );
  • op 23 maart 2017 werd € 7.500,-- overgemaakt van [bedrijf 14] naar [bedrijf 12] (omschrijving: ‘investering [bedrijf 5] ’);
op 23 maart 2017 werd € 41.000,-- overgemaakt van [bedrijf 12] naar [bedrijf 7] (omschrijving: ‘Dossier [adres 1] ’). [13]
[bedrijf 1] houdt zich, volgens haar doelomschrijving bij de Kamer van Koophandel, bezig met het in opdracht adviseren en verlenen van consultancy op (hoog) bestuurlijk niveau, zoals (maar niet uitsluitend) internationaal vennootschapsrechtelijk, zowel voor overheid- als bedrijfsleven. [14] Op papier is de enig aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap de in [vestigingsplaats] , China, gevestigde [bedrijf 15] Limited, waar [medeverdachte 1] bestuurder van is. Tot 25 september 2014 was [naam 3] , de vader van verdachte, bestuurder en enig aandeelhouder. Tot 1 februari 2016 was [naam 1] , de ex-partner van verdachte, gevolmachtigde. Van [bedrijf 1] zijn sinds de oprichting in 2013 geen jaarrekeningen gedeponeerd en [bedrijf 1] verkeert sinds 6 november 2018 in staat van faillissement. Van de bankrekening van [bedrijf 1] worden in 2017 (onder andere) geldbedragen ontvangen van en overgeboekt naar diverse privérekeningen van verdachte. [15]
[bedrijf 2] richt zich, volgens haar doelomschrijving bij de Kamer van Koophandel, op de dienstverlening, advisering en uitvoering van werkzaamheden op het gebied van veiligheidsmanagement, personenstromenanalyse en de preventie en beheersing van massapaniek. Tevens richt [bedrijf 2] zich op het controleren, beheersen en minimaliseren van risico’s voor en in opdracht. Op papier is [medeverdachte 1] sinds 20 juni 2016 directeur. Vanaf 24 april 2017 is [bedrijf 16] BVBA (hierna: [bedrijf 16] ) enig aandeelhouder, waarvan [medeverdachte 1] op papier ook directeur is. Voor 24 april 2017 was dit [naam 2] . [16]
[bedrijf 12] ( [bedrijf 17] ) is door getuige [getuige 1] namens [medeverdachte 2] opgericht [17] en richt zich, volgens de inschrijving in de Kamer van Koophandel (hierna: KvK), op de groothandel in en verwerking van bloemen en planten en de bemiddeling in de handel van bloemen en planten op commissiebasis. [18] De uiteindelijke bestuurder van [bedrijf 12] is [medeverdachte 2] . [19] Sinds de oprichting van [bedrijf 12] is er geen jaarrekening ingediend bij de KvK. [bedrijf 12] heeft voor het jaar 2016 een totale omzet opgegeven van € 1.347, voor 2017 € 1.090 en van 2018 is geen omzet bekend. Verder werd namens de vennootschap geen aangifte gedaan van vennootschapsbelasting en werden er ambtshalve aanslagen en verzuimboetes opgelegd. [20] Op de bankrekening van [bedrijf 12] vonden jaarlijks de volgende af- en bijschrijvingen en contante stortingen plaats. [21]
Jaar
Afgeschreven
Bijgeschreven
Contante stortingen
2016
€ 125.341,22
€ 126.876,03
€ 79.430,--
2017
€ 1.055.695,79
€ 1.066.790,65
€ 370.322,48
2018
€ 58.942,--
€ 46.312,33
€ 477,77
Totaal
€ 1.239.979,01
€ 1.239.979,01
€ 450.240,25
De ING-bank heeft in haar onderzoeksrapport van 18 april 2018 geschreven dat zij vermoedt dat de bankrekening van [bedrijf 12] is gebruikt bij het witwassen van crimineel geld. ING heeft de rekening van [bedrijf 12] daarom opgezegd. [medeverdachte 2] stond al in het interne verwijzingsregister en werd geweerd als klant, omdat hij volgens de ING in 2016 betrokken zou zijn geweest bij factuurfraude. [22]
Medeverdachte [medeverdachte 5] is bestuurder van [bedrijf 14] . [23] Dit bedrijf richt zich, volgens de doelomschrijving bij de KvK, op operational lease van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s, het in- en verkopen van auto’s, het verhuren en verleasen van auto’s, de im- en export van auto’s en de bijbehorende financiering. [24]
Een andere overboeking die door [medeverdachte 4] vanaf de bankrekening van [bedrijf 7] werd overgemaakt naar [bedrijf 8] betreft een bedrag van € 67.000,-- op 10 april 2017. [25] Hier zijn de volgende transacties aan voorafgegaan:
  • op 10 april 2017 werd € 9.910,-- contant gestort op de rekening van [verdachte] en/of [bedrijf 10] ;
  • op 10 april 2017 werd € 10.000,-- overgemaakt van [verdachte] en/of [bedrijf 10] naar [bedrijf 3] (omschrijving: ‘Eigen bijdrage voertuigen’);
  • op 10 april 2017 werd € 9.950,-- contant gestort op de rekening van [bedrijf 2] ;
  • op 10 april 2017 werd € 9.500,-- overgemaakt van [bedrijf 2] naar [bedrijf 18] BVBA (hierna: [bedrijf 18] ) (omschrijving: ‘Factuur [nummer 8] ’);
  • op 10 april 2017 werd € 10.000,-- overgemaakt van [bedrijf 3] naar [bedrijf 18] ;
  • op 10 april 2017 werd € 10.000,--, € 9.850,-- en € 1.100,-- contant gestort op de rekening van [bedrijf 18] ;
  • op 10 april 2017 werd € 40.000,-- overgemaakt van [bedrijf 18] naar [bedrijf 7] (omschrijving: ‘Lening [bedrijf 5] ’);
  • op 10 april 2017 werd € 9.900,-- contant gestort op de rekening van [bedrijf 19] BV (hierna: [bedrijf 19] );
  • op 10 april 2017 werd € 9.800,-- overgemaakt van [bedrijf 19] naar [bedrijf 3] (omschrijving: ‘Factuur [nummer 9] ’);
  • op 10 april 2017 werd € 9.900,-- contant gestort op de rekening van [bedrijf 20] ;
  • op 10 april 2017 maakte [bedrijf 20] € 9.750,-- over naar [bedrijf 3] ;
  • op 10 april 2017 werd € 1.550,-- contant gestort op rekening van [naam 4] (zijnde de dochter van [verdachte] );
  • op 10 april 2017 werd € 1.550,-- overgemaakt van de rekening van [naam 4] naar [verdachte] en/of [bedrijf 10] ;
  • op 10 april 2017 werd € 700,-- en € 18.500,-- overgemaakt van [bedrijf 3] naar [verdachte] en/of [bedrijf 10] (omschrijving: ‘Declaraties en vliegkosten dec-2016’);
  • op 10 april 2017 werd € 20.270,-- overgemaakt van [verdachte] en/of [bedrijf 10] naar [bedrijf 1] (omschrijving: ‘Verrekening kosten incl. tijd verstrekking ultimo’);
  • op 10 april 2017 werd € 9.950,-- contant gestort op de rekening van [bedrijf 1] ;
  • op 10 april 2017 werd € 30.000,-- overgemaakt van [bedrijf 1] naar [bedrijf 7] (omschrijving: ‘Lening [bedrijf 5] ’).
Ten tijde van de overboekingen hield [bedrijf 19] B.V. (hierna: [bedrijf 19] ) zich, volgens de doelomschrijving bij de KvK, bezig als internationaal opererend adviesbureau op het gebied van (maar niet uitsluitend) risicobeheersing, risicomanagement en risicoanalyse voor internationale rechtsvormen. Op papier was [medeverdachte 1] de directeur en enig aandeelhouder. Na 2015 zijn er geen jaarrekeningen gedeponeerd en sinds 28 oktober 2017 verkeert [bedrijf 19] in staat van faillissement. [27]
[bedrijf 16] houdt zich bezig met de verkoop, bemiddeling, investering en advisering in financiële (im)materiele activa en de koop, verkoop en handel in non-food. [medeverdachte 1] was zaakvoerder. [bedrijf 18] verkeert sinds 5 december 2017 in staat van faillissement en op
18 september 2018 opgeheven. [28]
3.4.2.2 Overwegingen van de rechtbank over de vraag of verdachte al dan niet de feitelijk bestuurder is geweest van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 19] en/of [bedrijf 16]
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het dossier worden afgeleid dat niet [medeverdachte 1] , maar verdachte de feitelijk bestuurder is geweest van de eerdergenoemde ondernemingen [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 19] en [bedrijf 16] en dat verdachte namens die bedrijven ook als zodanig heeft opgetreden.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij als katvanger voor verdachte diende. Verdachte richtte vennootschappen op voor klanten en had daarvoor tijdelijke bestuurders nodig. [medeverdachte 1] moest zich van verdachte bij de notaris melden waar de onderneming op zijn naam werd gezet. Daarnaast moest hij voor de onderneming een bankrekening openen. [29] [medeverdachte 1] verklaart dat hij de formele bestuurder van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 16] en [bedrijf 19] was, maar dat verdachte de feitelijk bestuurder was. Verdachte beschikte over de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf 2] en [bedrijf 19] . [medeverdachte 1] heeft [bedrijf 19] in opdracht van verdachte van hem overgenomen. [30] Hij heeft [naam 1] meerdere malen ontmoet als hij en verdachte met elkaar hadden afgesproken. [naam 1] nam geen deel aan de zakelijke gesprekken. [31]
[naam 1] heeft verklaard dat zij nooit de beschikking heeft gehad over de en/of-bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 3] . Verdachte had alle bankpassen in beheer. Zij kan zich voorstellen dat ze wel eens contant geld heeft gestort op deze rekening, maar dit geld kwam dan altijd van verdachte. Zij heeft verklaard dat zij nooit werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 1] en dat zij de vader van verdachte heeft opgevolgd als bestuurder, omdat zij deed wat aan haar gevraagd werd. Onder druk van verdachte heeft zij meerdere documenten ondertekend, zonder dat zij mocht lezen waar dit over ging. Zij zat nooit bij de zakelijk besprekingen tussen [medeverdachte 1] en verdachte. [medeverdachte 4] was hun buurman en goede vriend, en verdachte had veel contact met hem. [32]
Daarnaast heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij contant geld in huis had liggen dat hij van leden van [motorclub] had gekregen. Hij had problemen om dit geld giraal te maken. Verdachte vertelde hem dat [bedrijf 1] om contant geld verlegen zat vanwege hun eigen handelsactiviteiten. [medeverdachte 2] heeft vervolgens € 37.000,-- aan contanten aan verdachte gegeven, waarna verdachte dat geld via de rekening van [bedrijf 1] heeft overgemaakt naar de rekening van [bedrijf 12] . Volgens [medeverdachte 2] is een breuk tussen hem en verdachte ontstaan, omdat er een overeenkomst tussen hen bestond en er vervolgens een ondeugdelijke betaling heeft plaatsgevonden vanuit [bedrijf 2] . [33]
Uit onder meer observaties en tapgesprekken is gebleken dat [medeverdachte 3] samen met zijn (ex-)partner en zoon, sinds ongeveer 15 oktober 2018 in de woning aan de [adres 1] woont. [34] Bij de doorzoeking van die woning werd een iPad aangetroffen en in beslag genomen. [35] [medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat dit zijn iPad is. [36] Op deze iPad is in de mailbox van het e-mailadres [e-mailadres 1] een e-mail van 25 september 2017 aangetroffen, afkomstig van het mailadres [e-mailadres 2] , verzonden aan [e-mailadres 1] , met als onderwerp "FW: boekhouden". [medeverdachte 4] heeft bij de politie verklaard dat [e-mailadres 2] zijn e-mailadres is, dat hij daar af en toe gebruik van maakt en dat verder niemand anders gebruik maakt van dit adres. [37] Als bijlage bij deze e-mail zat het Excelbestand " [bestandsnaam] ", dat op 23 september 2017 is aangemaakt.
In dit Excelbestand staan onder het tabblad ‘Huis’ posten opgenomen die te herleiden zijn naar onder meer de koop van de woning. Op het tabblad ‘IN en Uit’ staat in de kolom ‘inkomende gelden’ de vermelding: ‘
via buurman [medeverdachte 3]’ en de vermelding ‘
bank’. De vermelde bedragen komen overeen met de bijschrijvingen op de bankrekening van [bedrijf 12] afkomstig van de rekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 19] . Verdachte woonde aan de [adres 2] . [medeverdachte 4] woonde aan de [adres 3] . [38] Zij waren buren. Dit komt overeen met de verklaring van [naam 1] .
Onder het tabblad ‘shit [naam 5] ’ staat onder meer een bedrag van € 10.000,-- met daarbij de omschrijving ‘
Boeking [medeverdachte 3] de buurman bevroren’. Door de ING-bank wordt op deze boeking beslag gelegd, omdat het geld dat op de rekening van [bedrijf 2] zou zijn gestort, afkomstig zou zijn van factuurfraude. [39] Door de ING-wordt een mail verstuurd naar het
e-mailadres [e-mailadres 3] waarin aan ‘
de heer [verdachte]’ een verklaring wordt gevraagd voor deze boeking en het feit dat vervolgens een deel van dit bedrag (€ 10.000,00) is doorgeboekt naar de rekening van [bedrijf 1] en vervolgens naar de rekening van [bedrijf 12] . Op deze mail wordt door het e-mailadres [e-mailadres 3] gereageerd met als afzender ‘
[medeverdachte 3] [verdachte]’, zijnde verdachte. Dit komt overeen met de verklaring van [medeverdachte 2] over de ondeugdelijke of mislukte betaling door verdachte namens [bedrijf 2] .
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [naam 1] en [medeverdachte 2] niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, omdat deze verklaringen onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn en de verdediging geen mogelijkheid heeft gehad om deze getuigen nader te ondervragen en hun verklaringen aldus te toetsen.
De rechtbank verwerpt dit verweer, nu zij vaststelt dat delen van de verklaringen van deze getuigen worden ondersteund door de andere hiervoor genoemde bewijsmiddelen, te weten de verklaringen van [medeverdachte 1] en het aangetroffen Excel-bestand en de daarbij behorende mailwisselingen.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat [naam 1] op 20 februari 2024 door de politie als getuige is gehoord. De raadsman had op voorhand aangegeven niet bij dat verhoor aanwezig te zullen zijn en heeft vóór dat verhoor schriftelijk een aantal vragen ingediend die in dat verhoor zijn verwerkt. [medeverdachte 2] is op 4 maart 2024 door de politie als getuige gehoord. De raadsman was met toestemming van de rechtbank bij dit verhoor aanwezig en is in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen aan de getuige.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdediging wel de kans heeft gehad om de getuigen te ondervragen. Dat de raadsman er voor heeft gekozen om bij het verhoor van [naam 1] niet aanwezig te zijn, maakt dit niet anders.
De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat de verklaringen van de getuigen betrouwbaar zijn én dat de verdediging haar ondervragingsrecht heeft kunnen benutten, zodat de verklaringen voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
3.4.2.3 Toepassen toetsingskader
Op basis van de hierboven opgenomen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een witwasvermoeden. Er is sprake geweest van meerdere branchevreemde overboekingen, zonder dat daar een redelijk economisch doel voor was. Er werd geld rondgepompt tussen rekeningen van (veelal) rechtspersonen die niets te maken lijken te hebben met de aankoop van en/of de handel in onroerend goed. Daarnaast werd een katvanger als bestuurder van de rechtspersonen ingezet, zodat verdachte buiten schot zou blijven. Ook zijn er voor deze overboekingen geen overeenkomsten of facturen aanwezig. Daarnaast gingen aan veel overboekingen grote contante stortingen vooraf. Deze hele gang van zaken is opmerkelijk en duidt op witwassen.
Nu er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een vermoeden van witwassen, is het aan verdachte om te komen met een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich in alle verhoren bij de politie heeft beroepen op zijn zwijgrecht en zaaksinhoudelijk dus niets heeft verklaard. Pas ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij nooit zaken heeft gedaan met [medeverdachte 1] en dat hij geen controle heeft gehad over de rekening van [bedrijf 1] , nu zijn ex-vrouw dat zou hebben beheerd. Daarnaast heeft hij ook toen pas verklaard dat de bedrijven [bedrijf 18] en [bedrijf 2] hem niets zeggen. Daarbij heeft verdachte niets verklaard over de overboekingen en/of de herkomst van het geld.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen op basis van de opgenomen bewijsmiddelen als ongeloofwaardig terzijde moeten worden geschoven. Het verwijt dat het Openbaar Ministerie te weinig onderzoek heeft gedaan naar een ‘alternatief’ scenario treft dan ook geen doel.
Nu verdachte er niet in is geslaagd om een verifieerbare verklaring te geven die het vermoeden van een criminele herkomst kan weerleggen, acht de rechtbank bewezen dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Door deze (contante) geldbedragen vaak op dezelfde dag meerdere malen via bankrekeningen van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 19] en/of [bedrijf 16] over te boeken (naar andere branche-vreemde rechtspersonen) werd de werkelijke herkomst van het geld verhuld en werd verhuld wie de rechthebbende was op die geldbedragen.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat verdachte opzet had op het witwassen van de geldbedragen. Verdachte heeft grote (contante) geldbedragen rondgepompt tussen zijn privérekening en de zakelijke rekeningen van de bedrijven waar hij de feitelijk bestuurder van was, zonder dat daarvoor een zakelijke grondslag aanwezig was. Deze geldbedragen zijn vervolgens overgemaakt (deels via de rekeningen van [bedrijf 12] ) naar [bedrijf 7] , eveneens zonder dat daar een zakelijke grondslag voor bestond en waarvoor evenmin bonnen dan wel facturen aanwezig zijn. Bij het ontvangen en overboeken van dergelijk hoge geldbedragen, zonder dat daar een zakelijke grondslag voor is, kan het niet anders zijn dan dat verdachte als feitelijk bestuurder en verantwoordelijke voor de vennootschappen wist van de dubieuze herkomst van het geld, althans ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hier sprake was van het witwassen van crimineel geld.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in deze witwasconstructie nauw en bewust heeft samengewerkt met de in paragraaf 3.4.2.1 genoemde betrokkenen. Iedereen had zijn eigen rol in het geheel en zo ook verdachte. Verdachte heeft ervoor gezorgd dat de (contante) geldbedragen vanaf zijn privérekening en bedrijfsrekeningen werden overgeboekt naar de bankrekeningen van [bedrijf 12] en [bedrijf 7] . De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van uit enig misdrijf afkomstige geldbedragen.
Gewoonte
Gelet op de duur en de frequentie van het witwassen, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten van het witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
3.4.2.4 Conclusie
De rechtbank is op basis van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van de ten laste gelegde geldbedragen, door de herkomst van dat geld te verbergen/verhullen, te verbergen/verhullen wie de rechthebbende van dat geld is en dat geld heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl verdachte en zijn medeverdachten wisten dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf, en zij tevens van het plegen van dit feit een gewoonte hebben gemaakt.
3.4.2.5 Nadere onderzoekswensen
De raadsman heeft verzocht om [verdachte] , [naam 2] en de curator van [bedrijf 1] als getuigen te horen. De rechtbank is van oordeel dat door de raadsman onvoldoende is gemotiveerd dat het horen van deze getuigen van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing. De verzoeken worden daarom afgewezen.
Ten aanzien van de verzoeken om vorderingen bij de ING in te dienen voor het verstrekken van IP-adressen vanaf waar verschillende transacties zijn verricht en voor het verstrekken van gegevens over de opening van en toegang tot de rekening van verdachte en [naam 1] en meerdere zakelijk bankrekeningen en het verzoek om vorderingen in te dienen bij [bedrijf 4] , overweegt de rechtbank als volgt. De verdediging heeft deze verzoeken in een relatief laat stadium van het strafgeding ingediend. Daar komt bij dat deze informatie in redelijkheid niet van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing. IP-adressen zeggen immers op zichzelf nog niet wie van dat adres gebruik heeft gemaakt. Er bestaat aldus geen strafvorderlijk belang bij het uitvoeren van het onderzoek. Deze verzoeken worden afgewezen.
De raadsman heeft ten slotte verzocht om het proces-verbaal van doorzoeking in de woning van verdachte in 2018 in de zaak met parketnummer 15/872149-17 aan het dossier toe te voegen. De rechtbank wijst dit verzoek af, nu er ten aanzien van dit proces-verbaal geen enkele relatie bestaat tot dit strafdossier en voeging niet van belang kan worden geacht voor een in dit onderzoek te nemen beslissing. Dat er geen stukken van de meergenoemde vennootschappen zijn aangetroffen bij eerdere huiszoekingen, betekent immers nog niet dat de verdachte geen feitelijk bestuurder was van deze vennootschappen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 13 juni 2019 in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met anderen,
a. a) van voorwerpen, te weten:
= (contante) geldbedragen/overboekingen, en wel:
* op 20 maart 2017 een storting van euro 3.600,-- op bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en/of [naam 1] en vervolgens de overboeking op 20 maart 2017 van euro 3.500,-- van bankrekening [rekeningnummer 3] naar bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 21] NV, en
* op 21 maart 2017 een boeking van euro 700,00 en een boeking van euro 200,00 en een boeking van euro 7.000,00 telkens op bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en/of [naam 1] en vervolgens de overboeking op 21 maart 2017 van euro 7.500,-- van bankrekening [rekeningnummer 3] naar bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 21] NV, en
* op 22 maart 2017 een storting van euro 1.950,-- op bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en/of [naam 1] en vervolgens op 22 maart 2017 de overboeking van euro 500,-- van bankrekening [rekeningnummer 3] naar bankrekening [rekeningnummer 8] ten name van [bedrijf 3] Gmbh, en
* - op 10 april 2017 storting van euro 9.910,-- op bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en/of [naam 1] en vervolgens de overboeking op 10 april 2017 van euro 10.000,-- van bankrekening [rekeningnummer 3] naar bankrekening [rekeningnummer 8] ten name van [bedrijf 3] Gmbh en daaropvolgend op 10 april 2017 de overboeking van euro 10.000,-- van bankrekening [rekeningnummer 8] naar bankrekening [rekeningnummer 10] ten name van [bedrijf 18] BVBA, en
- op 10 april 2017 de storting van euro 9.950,-- op bankrekening [rekeningnummer 11] ten name van [bedrijf 2] BV en de overboeking op 10 april 2017 van euro 9.500,-- van bankrekening [rekeningnummer 11] naar bankrekening [rekeningnummer 10] ten name van [bedrijf 18] BVBA, en
- op 10 april 2017 (telkens) een (contante) storting van euro 10.000,-- en euro 9.850,- en euro 1.100,-- op bankrekening [rekeningnummer 10] ten name van [bedrijf 18] BVBA, en
vervolgens op 10 april 2017 de overboeking van euro 40.000,-- van bankrekening [rekeningnummer 10] ten name van [bedrijf 18] BVBA naar bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 7] , en
* - op 10 april 2017 een (contante) storting van euro 9.950,-- op bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 21] N.V., en
- op 10 april 2017 (telkens) een overboeking euro 700,-- en euro 18.500,-- beide van bankrekening [rekeningnummer 8] ten name van [bedrijf 3] Gmbh en een overboeking van euro 1.550,-- van bankrekening [rekeningnummer 12] ten name van [naam 4] (alle overboekingen) naar bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en/of [naam 1] en daaropvolgend de overboeking van euro 20.270,-- van bankrekening [rekeningnummer 3] naar bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 21] N.V., en
(vervolgens) op 10 april 2017 de overboeking van euro 30.000,-- van bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 21] N.V. naar bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 7] ,
de herkomst heeft verborgen/verhuld en/of heeft verborgen/verhuld wie de rechthebbende op de geldbedragen was, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders van het plegen van dat feit een gewoonte hebben gemaakt,
en
b) voorwerpen, te weten:
= (contante) geldbedragen/overboekingen, en wel:
* op 20 maart 2017 een storting van euro 3.600,-- op bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en/of [naam 1] en vervolgens de overboeking op 20 maart 2017 van euro 3.500,-- van bankrekening [rekeningnummer 13] naar bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 21] NV, en
* op 21 maart 2017 een boeking van euro 700,00 en een boeking van euro 200,00 en een boeking van euro 7.000,00 telkens op bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en/of [naam 1] en vervolgens de overboeking op 21 maart 2017 van euro 7.500,-- van bankrekening [rekeningnummer 13] naar bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 21] NV, en
* op 22 maart 2017 een storting van euro 1.950,-- op bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en/of [naam 1] en vervolgens op 22 maart 2017 de overboeking van euro 500,-- van bankrekening [rekeningnummer 13] naar bankrekening [rekeningnummer 14] ten name van [bedrijf 3] Gmbh, en
* - op 10 april 2017 een storting van euro 9.910,-- op bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en/of [naam 1] en vervolgens de overboeking op 10 april 2017 van euro 10.000,-- van bankrekening [rekeningnummer 3] naar bankrekening [rekeningnummer 8] ten name van [bedrijf 3] Gmbh en daaropvolgend op 10 april 2017 de overboeking van euro 10.000,-- van bankrekening [rekeningnummer 14] naar bankrekening [rekeningnummer 10] ten name van [bedrijf 18] BVBA, en
- op 10 april 2017 de storting van euro 9.950,-- op bankrekening [rekeningnummer 11] ten name van [bedrijf 2] BV en de overboeking op 10 april 2017 van euro 9.500,-- van bankrekening [rekeningnummer 11] naar bankrekening [rekeningnummer 10] ten name van [bedrijf 18] BVBA, en
- op 10 april 2017 telkens een (contante) storting van euro 10.000,-- en euro 9.850,-- en euro 1.100,-- op bankrekening [rekeningnummer 10] ten name van [bedrijf 18] BVBA, en
vervolgens op 10 april 2017 de overboeking van euro 40.000,-- van bankrekening [rekeningnummer 10] ten name van [bedrijf 18] BVBA naar bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 7] , en
* - op 10 april 2017 een (contante) storting van euro 9.950,-- op bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 21] N.V., en
- op 10 april 2017 telkens een overboeking euro 700,-- en euro 18.500,-- beide van bankrekening [rekeningnummer 8] ten name van [bedrijf 3] Gmbh en een overboeking van euro 1.550,-- van bankrekening [rekeningnummer 12] ten name van [naam 4] alle overboekingen naar bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en/of [naam 1] en daaropvolgend de overboeking van euro 20.270,-- van bankrekening [rekeningnummer 3] naar bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 21] N.V., en
vervolgens op 10 april 2017 de overboeking van euro 30.000,-- van bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 21] N.V. naar bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 7] ,
heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders van het plegen van die feiten een gewoonte hebben gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47 juncto 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van gewoontewitwassen.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht om af te zien van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft de zorg over zijn vijf minderjarige kinderen en hij heeft een vaste baan. Daarnaast is sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het (gewoonte)witwassen van grote geldbedragen. Witwassen is een ernstig strafbaar feit. Het vormt een aantasting van de legale economie en schaadt de integriteit van het financiële handelsverkeer en het vertrouwen dat daarin moet kunnen worden gesteld. Daarnaast draagt het bij aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt er immers toe dat het uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt en het wordt uit het zicht van justitie onttrokken. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk. Daar komt bij dat verdachte op geen enkel moment verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden noch heeft hij laten zien dat hij hier spijt van heeft.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 22 april 2024. Hieruit blijkt dat verdachte na onderhavige zaak op
18 juni 2020 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren vanwege poging tot afpersing en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Daarnaast is verdachte op 6 mei 2022 veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren vanwege het meermalen plegen van mishandeling en vernieling. Hierdoor is artikel 63 Sr van toepassing.
De strafoplegging
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting bij fraudedelicten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
De rechtbank houdt in strafverminderende zin echter rekening met het de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met een overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak.
Het feit is gepleegd in de periode van 1 januari 2017 tot en met 13 juni 2019. De redelijke termijn is gaan lopen op 25 februari 2020, te weten de datum waarop verdachte in kennis is gesteld van het verhoor. Als uitgangspunt geldt dat het geding – behoudens bijzondere omstandigheden die een dergelijke lange duur rechtvaardigen – met een einduitspraak te zijn afgerond binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. In dit verband overweegt de rechtbank dat geen reden kan worden aangewezen die het tijdsverloop kan verklaren. De verdachte heeft gezien het vorenstaande moeten leven in onzekerheid over de afloop van de strafzaak gedurende meer dan een jaar en zeven maanden langer dan in ons rechtssysteem redelijk wordt geacht.
Als uitgangspunt voor een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden geldt dat naar bevind van zaken dient te worden gehandeld. De rechtbank acht, alles afwegende, waarbij zij veel gewicht toekent aan de persoonlijke omstandigheden van verdachte en in het bijzonder de zorg voor de minderjarige kinderen, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Gelet op de ernst van het feit kan daarmee echter niet worden volstaan. Daarom zal de rechtbank daarnaast opleggen een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22 en 22d Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van gewoontewitwassen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;

straf

- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. N.J.C. Monincx en
mr. A.J. de Loor, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2024.
Bijlage I
Tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 13 juni 2019 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , en/althans (elders) in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal,
a. a) (telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten van (onder andere):
= één of meer (contant(e)) geldbedrag(en)/overboeking(en), en wel:
* op 20 maart 2017 een storting van euro 3.600,-- op bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en/of [naam 1] en/of (vervolgens) de overboeking op 20 maart 2017 van euro 3.500,-- van bankrekening [rekeningnummer 3] naar bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 21] NV ("overboeking 3"), en/of
* op 21 maart 2017 een boeking van euro 700,00 en/of een boeking van euro 200,00 en/of een boeking van euro 7.000,00 (telkens) op bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en/of [naam 1] en/of (vervolgens) de overboeking op 21 maart 2017 van euro 7.500,-- van bankrekening [rekeningnummer 3] naar bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 21] NV ("overboeking 3"), en/of
* op 22 maart 2017 een storting van euro 1.950,-- op bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en/of [naam 1] en/of (vervolgens) op 22 maart 2017 de overboeking van euro 500,-- van bankrekening [rekeningnummer 3] naar bankrekening [rekeningnummer 8] ten name van [bedrijf 3] Gmbh ("overboeking 3"), en/of
* - op 10 april 2017 een storting van euro 9.910,-- op bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en/of [naam 1] en/of (vervolgens) de overboeking op 10 april 2017 van euro 10.000,-- van bankrekening [rekeningnummer 3] naar bankrekening [rekeningnummer 8] ten name van [bedrijf 3] Gmbh en/of (daaropvolgend) op 10 april 2017 de overboeking van euro 10.000,-- van bankrekening [rekeningnummer 8] naar bankrekening [rekeningnummer 10] ten name van [bedrijf 18] BVBA, en/of
- op 10 april 2017 de storting van euro 9.950,-- op bankrekening [rekeningnummer 11] ten name van [bedrijf 2] BV en/of de overboeking op 10 april 2017 van euro 9.500,-- van bankrekening [rekeningnummer 11] naar bankrekening [rekeningnummer 10] ten name van [bedrijf 18] BVBA, en/of
- op 10 april 2017 (telkens) een (contante) storting van euro 10.000,-- en/of euro 9.850,- en/of euro 1.100,-- op bankrekening [rekeningnummer 10] ten name van [bedrijf 18] BVBA, en/of
(vervolgens) op 10 april 2017 de overboeking van euro 40.000,-- van bankrekening [rekeningnummer 10] ten name van [bedrijf 18] BVBA naar bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 7] ("overboeking 8"), en/of
* - op 10 april 2017 een (contante) storting van euro 9.950,-- op bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 21] N.V., en/of
- op 10 april 2017 (telkens) een overboeking euro 700,-- en/of euro 18.500,-- (beiden) van bankrekening [rekeningnummer 8] ten name van [bedrijf 3] Gmbh en/of een overboeking van euro 1.550,-- van bankrekening [rekeningnummer 12] ten name van [naam 4] (alle overboekingen) naar bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en/of [naam 1] en/of (daaropvolgend) de overboeking van euro 20.270,-- van bankrekening [rekeningnummer 3] naar bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 21] N.V., en/of
(vervolgens) op 10 april 2017 de overboeking van euro 30.000,-- van bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 21] N.V. naar bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 7] ("overboeking 8"),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen/verhuld en/of heeft verborgen/verhuld wie de rechthebbende op het/de geldbedrag(en) was/waren, en/of heeft verborgen/verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b) (telkens) één of meer voorwerp(en), te weten:
= één of meer (contant(e)) geldbedrag(en)/overboeking(en), en wel:
* op 20 maart 2017 een storting van euro 3.600,-- op bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en/of [naam 1] en/of (vervolgens) de overboeking op 20 maart 2017 van euro 3.500,-- van bankrekening [rekeningnummer 13] naar bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 21] NV ("overboeking 3"), en/of
* op 21 maart 2017 een boeking van euro 700,00 en/of een boeking van euro 200,00 en/of een boeking van euro 7.000,00 (telkens) op bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en/of [naam 1] en/of (vervolgens) de overboeking op 21 maart 2017 van euro 7.500,-- van bankrekening [rekeningnummer 13] naar bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 21] NV ("overboeking 3"), en/of
* op 22 maart 2017 een storting van euro 1.950,-- op bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en/of [naam 1] en/of (vervolgens) op 22 maart 2017 de overboeking van euro 500,-- van bankrekening [rekeningnummer 13] naar bankrekening [rekeningnummer 14] ten name van [bedrijf 3] Gmbh ("overboeking 3"), en/of
* - op 10 april 2017 een storting van euro 9.910,-- op bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en/of [naam 1] en/of (vervolgens) de overboeking op 10 april 2017 van euro 10.000,-- van bankrekening [rekeningnummer 3] naar bankrekening [rekeningnummer 8] ten name van [bedrijf 3] Gmbh en/of (daaropvolgend) op 10 april 2017 de overboeking van euro 10.000,-- van bankrekening [rekeningnummer 14] naar bankrekening [rekeningnummer 10] ten name van [bedrijf 18] BVBA, en/of
- op 10 april 2017 de storting van euro 9.950,-- op bankrekening [rekeningnummer 11] ten name van [bedrijf 2] BV en/of de overboeking op 10 april 2017 van euro 9.500,-- van bankrekening [rekeningnummer 11] naar bankrekening [rekeningnummer 10] ten name van [bedrijf 18] BVBA, en/of
- op 10 april 2017 (telkens) een (contante) storting van euro 10.000,-- en/of euro 9.850,-- en/of euro 1.100,-- op bankrekening [rekeningnummer 10] ten name van [bedrijf 18] BVBA, en/of
(vervolgens) op 10 april 2017 de overboeking van euro 40.000,-- van bankrekening [rekeningnummer 10] ten name van [bedrijf 18] BVBA naar bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 7] ("overboeking 8"), en/of
* - op 10 april 2017 een (contante) storting van euro 9.950,-- op bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 21] N.V., en/of
- op 10 april 2017 (telkens) een overboeking euro 700,-- en/of euro 18.500,-- (beiden) van bankrekening [rekeningnummer 8] ten name van [bedrijf 3] Gmbh en/of een overboeking van euro 1.550,-- van bankrekening [rekeningnummer 12] ten name van [naam 4] (alle overboekingen) naar bankrekening [rekeningnummer 3] ten name van [verdachte] en/of [naam 1] en/of (daaropvolgend) de overboeking van euro 20.270,-- van bankrekening [rekeningnummer 3] naar bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 21] N.V., en/of
(vervolgens) op 10 april 2017 de overboeking van euro 30.000,-- van bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 21] N.V. naar bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 7] ("overboeking 8"),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, en/of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van die/dat feit(en) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
("Zaaksdossier B/Witwassen woning: [adres 1] te [plaats 1] ")

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, met de aanduiding 26Ederena / LERBD18006, met alle bijbehorende zaaksdossiers en/of ordners.
2.Zaaksdossier B, ordner 13, het proces-verbaal van bevindingen uitlevering van bescheiden gegevens met bijlagen van 25 juni 2019, pagina’s 610 en 611.
3.Zaaksdossier B, ordner 13, het proces-verbaal van bevindingen uitlevering van bescheiden gegevens met bijlagen van 25 juni 2019, pagina’s 641 t/m 648.
4.Zaaksdossier B, ordner 12, een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 5] B.V. van 30 april 2018, pagina’s 104 en 105.
5.Zaaksdossier B, ordner 12, een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 6] B.V. van 7 mei 2018, pagina’s 107 en 108.
6.Zaaksdossier B, ordner 12, het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 1 maart 2019, pagina’s 126 t/m 128, en
7.Zaaksdossier B, ordner 13, een geschrift, te weten een kopie van een e-mail van 10 april 2017 van [e-mailadres 4] aan [e-mailadres 1] , pagina’s 683 t/m 686.
8.Zaaksdossier B, ordner 12, het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 27 november 2018, pagina’s 388, 389 en 392 t/m 402.
9.Zaaksdossier B, ordner 13, een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 7] van 28 januari 2020, pagina’s 692 t/m 695, en
10.Wanneer in dit vonnis wordt gesproken over een overboeking van een rechtspersoon naar een rechtspersoon (dan wel natuurlijk persoon), dan wordt bedoeld: van de bankrekening van een rechtspersoon naar een bankrekening van een rechtspersoon (dan wel de bankrekening van een natuurlijk persoon).
11.Zaaksdossier B, ordner 13, het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 29 november 2019, pagina 703.
12.Zaaksdossier B, ordner 13, het proces-verbaal van bevindingen van 29 november 2019, pagina 703.
13.Zaaksdossier B, ordner 13, het proces-verbaal van bevindingen van 29 november 2019, pagina’s 706 t/m 710.
14.Zaaksdossier B, ordner 13, een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 1] N.V. van 2 december 2019, pagina’s 862 t/m 865.
15.Zaaksdossier A, ordner 11, een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 1] N.V. van 6 maart 2020, pagina’s 647 t/m 648, en
16.Zaaksdossier B, ordner 13, een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van [bedrijf 2] B.V. van 2 december 2019, pagina’s 912 t/m 917, en het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 2 december 2019, pagina’s 907 t/m 911.
17.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met bijlagen van 18 maart 2020, pagina’s 783 t/m 786.
18.Zaaksdossier A, ordner 10, een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 12] B.V. van 7 mei 2018, pagina’s 161 t/m 163.
19.Zaaksdossier A, ordner 10, een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [getuige 1] B.V. van 7 mei 2018, pagina’s 165 t/m 167, en
20.Zaaksdossier A, ordner 10, het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 4 februari 2020, pagina’s 185, 198 t/m 206.
21.Zaaksdossier A, ordner 10, het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 16 april 2020, pagina’s 325 t/m 336.
22.Zaaksdossier A, ordner 10, ING Onderzoeksrapport – KRO [bedrijf 12] BV en [bedrijf 22] BV van 18 april 2018 4 februari 2020, pagina’s 348 t/m 352.
23.Zaaksdossier A, ordner 10, een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 14] B.V. van 8 mei 2018, en
24.(Aanvullend) het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5] met bijlagen van 14 december 2020, pagina 9 en bijlage 7 (een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 23] B.V. van 8 mei 2018).
25.Zaaksdossier B, ordner 13, het proces-verbaal van bevindingen van 29 november 2019, pagina 703.
26.Zaaksdossier B, ordner 13, het proces-verbaal van bevindingen van 29 november 2019, pagina’s 716 t/m 720.
27.Zaaksdossier B, ordner 13 een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 19] B.V. van 19 oktober 2018, pagina’s 891 t/m 901.
28.Zaaksdossier B, ordner 12, het proces-verbaal van relaas van 21 april 2020, pagina’s 15, 25 en 27.
29.Zaaksdossier B, ordner 24a, het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] van 3 maart 2020, pagina’s 20-22.
30.Zaaksdossier B, ordner 24a, het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] van 4 maart 2020, pagina’s 25, 26 en 28 en het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] van 3 maart 2020, pagina 32.
31.Zaaksdossier 24a, het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] van 3 maart 2020, pagina 36.
32.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 1] van 20 februari 2024, pagina’s 4, 5, 7, 8 en 9.
33.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 2] van 4 maart 2024, proces-verbaalnummer 26Ederena-1585.
34.Zaaksdossier B, ordner 12, het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 7 januari 2020, pagina’s 157 t/m 162.
35.Algemeen dossier en beslag, ordner 1, het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met bijlagen van 13 juni 2019, pagina’s 39 en 49.
36.Verklaringen, ordner 24b, het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 3 maart 2020, pagina 30.
37.Verklaringen, ordner 24a, het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 3 maart 2020, pagina 43.
38.Zaaksdossier B, ordner 13, het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 16 april 2020, pagina’s 952, 966 en 967.
39.Zaaksdossier B, ordner 13, het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 16 april 2020, pagina’s 952, 966 en 967.