Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het onderzoek op de terechtzitting
(hierna ook in enkelvoud aangeduid als officier van justitie) en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
2.De tenlastelegging
3.De bewijsoverwegingen
Gelet op artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan dit niet tot een bewezenverklaring leiden.
23 maart 2017 werd overgemaakt van [bedrijf 7] naar [bedrijf 8] . [12] Hieraan gingen onder meer de volgende transacties vooraf:
- op 20 maart 2017 werd € 3.600,-- contant gestort op rekening [rekeningnummer 3] van [verdachte] en/of [bedrijf 10] ;
- op 20 maart 2017 werd € 3.500,-- overgemaakt van [verdachte] en/of [bedrijf 10] naar rekening [rekeningnummer 6] van de [bedrijf 1] NV (hierna: [bedrijf 1] ) (omschrijving: ‘Tijd. verstrekking’);
- op 20 maart 2017 werd € 3.400,-- overgemaakt van [bedrijf 1] naar rekening [rekeningnummer 4] van [bedrijf 2] BV (hierna: [bedrijf 2] ) (omschrijving: ‘Factuur [nummer 1] ’);
- op 20 maart 2017 werd € 9.679,65 overgemaakt van rekening [rekeningnummer 5] van [bedrijf 11] naar [bedrijf 1] (omschrijving: ‘ [nummer 2] ’);
- op 21 maart 2017 werd € 700,--, € 200,-- en € 7.000,-- overgemaakt van rekening [rekeningnummer 7] van de Ierse [bedrijf 4] naar [verdachte] en/of [bedrijf 10] (omschrijvingen: ‘ [nummer 3] ’, ‘ [nummer 4] ’ en ‘ [nummer 5] ’);
- op 21 maart 2017 werd € 7.500,-- overgemaakt van [verdachte] en/of [bedrijf 10] naar [bedrijf 1] (omschrijving: ‘Tijd verstrekking’);
- op 21 maart 2017 werd € 9.500,-- en € 4.500,-- overgemaakt van [bedrijf 1] naar [bedrijf 2] (omschrijvingen: ‘Factuur [nummer 6] ’ en ‘Factuur [nummer 7] ’);
- op 22 maart 2017 werd € 1.950,-- contant gestort op rekening [verdachte] en/of [bedrijf 10] ;
- op 22 maart 2017 werd € 500,-- overgemaakt van [verdachte] en/of [bedrijf 10] naar rekening [rekeningnummer 8] van de Duitse rechtspersoon [bedrijf 3] GmbH (hierna: [bedrijf 3] );
- op 22 maart 2017 werd € 500,-- overgemaakt van [bedrijf 3] naar [bedrijf 2] (omschrijving: ‘Teveel betaald’);
- op 21, 22 en 23 maart 2017 werd respectievelijk € 12.500,--, € 4.500,-- en € 500,-- overgemaakt van [bedrijf 2] naar rekening [rekeningnummer 9] van [bedrijf 12] BV (hierna: [bedrijf 12] ) (telkens omschrijving: ‘Overeenkomst [bedrijf 13] ’);
- op 23 maart 2017 werd € 14.000,-- contant gestort op [bedrijf 12] ;
- op 23 maart 2017 werd € 7.500,-- contant gestort op [bedrijf 14] BV (hierna: [bedrijf 14] );
- op 23 maart 2017 werd € 7.500,-- overgemaakt van [bedrijf 14] naar [bedrijf 12] (omschrijving: ‘investering [bedrijf 5] ’);
- op 10 april 2017 werd € 9.910,-- contant gestort op de rekening van [verdachte] en/of [bedrijf 10] ;
- op 10 april 2017 werd € 10.000,-- overgemaakt van [verdachte] en/of [bedrijf 10] naar [bedrijf 3] (omschrijving: ‘Eigen bijdrage voertuigen’);
- op 10 april 2017 werd € 9.950,-- contant gestort op de rekening van [bedrijf 2] ;
- op 10 april 2017 werd € 9.500,-- overgemaakt van [bedrijf 2] naar [bedrijf 18] BVBA (hierna: [bedrijf 18] ) (omschrijving: ‘Factuur [nummer 8] ’);
- op 10 april 2017 werd € 10.000,-- overgemaakt van [bedrijf 3] naar [bedrijf 18] ;
- op 10 april 2017 werd € 10.000,--, € 9.850,-- en € 1.100,-- contant gestort op de rekening van [bedrijf 18] ;
- op 10 april 2017 werd € 40.000,-- overgemaakt van [bedrijf 18] naar [bedrijf 7] (omschrijving: ‘Lening [bedrijf 5] ’);
- op 10 april 2017 werd € 9.900,-- contant gestort op de rekening van [bedrijf 19] BV (hierna: [bedrijf 19] );
- op 10 april 2017 werd € 9.800,-- overgemaakt van [bedrijf 19] naar [bedrijf 3] (omschrijving: ‘Factuur [nummer 9] ’);
- op 10 april 2017 werd € 9.900,-- contant gestort op de rekening van [bedrijf 20] ;
- op 10 april 2017 maakte [bedrijf 20] € 9.750,-- over naar [bedrijf 3] ;
- op 10 april 2017 werd € 1.550,-- contant gestort op rekening van [naam 4] (zijnde de dochter van [verdachte] );
- op 10 april 2017 werd € 1.550,-- overgemaakt van de rekening van [naam 4] naar [verdachte] en/of [bedrijf 10] ;
- op 10 april 2017 werd € 700,-- en € 18.500,-- overgemaakt van [bedrijf 3] naar [verdachte] en/of [bedrijf 10] (omschrijving: ‘Declaraties en vliegkosten dec-2016’);
- op 10 april 2017 werd € 20.270,-- overgemaakt van [verdachte] en/of [bedrijf 10] naar [bedrijf 1] (omschrijving: ‘Verrekening kosten incl. tijd verstrekking ultimo’);
- op 10 april 2017 werd € 9.950,-- contant gestort op de rekening van [bedrijf 1] ;
- op 10 april 2017 werd € 30.000,-- overgemaakt van [bedrijf 1] naar [bedrijf 7] (omschrijving: ‘Lening [bedrijf 5] ’).
18 september 2018 opgeheven. [28]
via buurman [medeverdachte 3]’ en de vermelding ‘
bank’. De vermelde bedragen komen overeen met de bijschrijvingen op de bankrekening van [bedrijf 12] afkomstig van de rekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 19] . Verdachte woonde aan de [adres 2] . [medeverdachte 4] woonde aan de [adres 3] . [38] Zij waren buren. Dit komt overeen met de verklaring van [naam 1] .
Boeking [medeverdachte 3] de buurman bevroren’. Door de ING-bank wordt op deze boeking beslag gelegd, omdat het geld dat op de rekening van [bedrijf 2] zou zijn gestort, afkomstig zou zijn van factuurfraude. [39] Door de ING-wordt een mail verstuurd naar het
e-mailadres [e-mailadres 3] waarin aan ‘
de heer [verdachte]’ een verklaring wordt gevraagd voor deze boeking en het feit dat vervolgens een deel van dit bedrag (€ 10.000,00) is doorgeboekt naar de rekening van [bedrijf 1] en vervolgens naar de rekening van [bedrijf 12] . Op deze mail wordt door het e-mailadres [e-mailadres 3] gereageerd met als afzender ‘
[medeverdachte 3] [verdachte]’, zijnde verdachte. Dit komt overeen met de verklaring van [medeverdachte 2] over de ondeugdelijke of mislukte betaling door verdachte namens [bedrijf 2] .
4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
medeplegen van gewoontewitwassen.
5.De strafbaarheid van verdachte
6.De op te leggen straf of maatregel
18 juni 2020 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren vanwege poging tot afpersing en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Daarnaast is verdachte op 6 mei 2022 veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren vanwege het meermalen plegen van mishandeling en vernieling. Hierdoor is artikel 63 Sr van toepassing.
7.De toegepaste wettelijke voorschriften
8.De beslissing
medeplegen van gewoontewitwassen;
straf
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen.
mr. A.J. de Loor, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2024.