ECLI:NL:RBOVE:2024:5173

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
08.299687.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een minderjarige in Zwolle

Op 8 oktober 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een 9-jarig meisje. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde feit, dat op 24 augustus 2023 in Zwolle plaatsvond. De verdachte, die op dat moment 20 jaar oud was, heeft het slachtoffer in zijn werkbus omhelsd en gekust, terwijl zij niet instemde met deze handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer heeft afgezonderd door de deuren van de werkbus te sluiten, waardoor het meisje niet kon ontsnappen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar en consistent beoordeeld, en deze werden ondersteund door getuigenverklaringen van de moeder en grootmoeder van het slachtoffer, die opmerkten dat het meisje overstuur was na het voorval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, een taakstraf van 120 uren en het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een bedrag van € 1.262,22 aan schadevergoeding heeft vastgesteld, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.299687.23 (P)
Datum vonnis: 08 oktober 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2002 in [geboorteplaats] (Eritrea),
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 september 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.W. van Faassen, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de namens [slachtoffer] door haar moeder voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens de benadeelde partij door mr. M. Bennami is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 24 september 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 24 augustus 2023 in Zwolle:
feit 1:
primair:de destijds 9-jarige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) heeft aangerand door haar in zijn werkbus te omhelzen en haar te kussen op haar hoofd, terwijl deze werkbus was afgesloten
subsidiair: [slachtoffer] heeft omhelsd en gekust op haar hoofd, terwijl zij nog geen zestien jaar oud was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 24 augustus 2023 te Zwolle, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2013) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, door
- die [slachtoffer] mee te vragen in zijn werkbus (kenteken [kenteken]) en/of (vervolgens) voornoemde werkbus af te sluiten en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] onverhoeds te omhelzen/knuffelen en/of
- meermalen, althans eenmaal onverhoeds het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer] te kussen en/of - de kaak en/of kin, althans het gezicht van die [slachtoffer] vast te pakken en/of
- (vervolgens) zijn mond, richting de mond, althans het gezicht van die [slachtoffer] te brengen en/of
- meermalen voorbij te gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] en/of
- (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie te doen ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 augustus 2023 te Zwolle, althans in Nederland, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 2013, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het omhelzen/knuffelen van die [slachtoffer] en/of
- het meermalen, althans eenmaal onverhoeds kussen van het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn mond, richting de mond, althans het gezicht van die [slachtoffer].

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Ter onderbouwing heeft hij aangevoerd dat verdachte ontkent en er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer], omdat alle getuigenverklaringen uit één bron komen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat slechts sprake is van een kus op het hoofd en een poging daartoe. Een kus is niet in strijd met de sociaal ethische normen en daarom moet vrijspraak volgen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Juridisch kader
Steunbewijs
Aan verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij de (beweerde) handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Ook in deze zaak is dat het geval. Dat leidt tot onder andere de vraag of aan het bewijsminimum is voldaan.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat iemand het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Om tot een bewezenverklaring te komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet “op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Het gaat hierbij niet alleen om het aantal bronnen van redengevende bewijsgronden, maar ook om de vraag of de aangifte in voldoende mate – kwalitatief – wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Daarom zal de rechtbank hierna de redengevende feiten en omstandigheden vaststellen en beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan.
3.3.2.
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en van wat op de zitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Op 24 augustus 2023 was verdachte, in het kader van zijn werk, pakketjes aan het bezorgen in Zwolle. [slachtoffer] en haar vriendinnetjes vroegen verdachte of zij hem mochten helpen met het bezorgen van de pakketjes. Zij hebben samen met verdachte een aantal pakketjes bezorgd. Op een gegeven moment heeft verdachte aan [slachtoffer] gevraagd of zij wilde helpen met een zwaar pakket. Hiervoor moest zij in de werkbus met kenteken [kenteken] komen om te helpen met tillen. Toen zij eenmaal samen in de werkbus waren, heeft verdachte de deur(en) gesloten. [slachtoffer] kon deze deur(en) niet zelf openen. [2] Tot zover komen de verklaringen van verdachte en [slachtoffer] overeen.
[slachtoffer] heeft verder verklaard dat verdachte zei dat alleen zij de werkbus in mocht. In de werkbus vroeg verdachte aan [slachtoffer] of zij een vriendje had. Zij antwoordde hierop dat zij graag single wilde zijn. Verdachte heeft hierover bij de politie verklaard dat [slachtoffer] vertelde dat zij het uit had gemaakt met haar vriendje. [3]
[slachtoffer] verklaarde dat verdachte tegen haar zei dat ze niet moest huilen en dat hij haar knuffelde en een kus op de rechterkant van haar voorhoofd heeft gegeven. Vervolgens gaf hij haar een kus op haar linkerwang. Direct daarop pakte hij [slachtoffer] bij haar kin vast en wilde hij haar een kus op haar lippen geven. [slachtoffer] bewoog haar hand voor haar mond omdat zij dat niet wilde. Ze zei tegen verdachte dat ze dat niet wilde. Ze wilde ook niet dat hij haar een kus op haar wang gaf, maar dat kon zij niet zo snel zeggen, omdat verdachte snel handelde. [slachtoffer] wilde weg en heeft daarom gevraagd hoe de bus open ging. Toen verdachte haar liet zien hoe de werkbus open ging, is [slachtoffer] uit de werkbus gegaan. [slachtoffer] heeft toen tegen haar vriendinnetjes, die buiten de werkbus stonden te wachten, gezegd dat ze dacht dat verdachte verliefd op haar was, omdat hij haar kusjes gaf. Zij begon te huilen, waarna zij snel naar huis is gefietst. [4]
Toen [slachtoffer] thuiskwam waren haar moeder – aangeefster [aangever] - en oma – getuige [getuige] – thuis. Zij verklaren dat zij direct merkten dat er iets aan de hand was met [slachtoffer]. Zij was overstuur en huilde. Toen zij vroegen wat er gebeurd was, heeft [slachtoffer] verteld dat zij door de pakketbezorger, in zijn bus, was gekust. [5]
Oma is samen met [slachtoffer] naar verdachte gaan zoeken. Zij troffen verdachte met zijn werkbus aan op de [adres]. [slachtoffer] wees verdachte aan als degene die haar had gekust. Daarop heeft de moeder van [slachtoffer], die ondertussen ook op de [adres] was aangekomen, de politie gebeld en is verdachte aangehouden. [6]
3.3.3.
Overwegingen en conclusies
Betrouwbaarheid verklaring
De rechtbank overweegt over de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] als volgt. Hoewel verdachte heeft ontkend [slachtoffer] te hebben gekust, twijfelt de rechtbank niet aan wat [slachtoffer] heeft verklaard. Zij heeft zowel tegen haar vriendinnetjes, moeder en oma op 24 augustus 2023 als ook in het studioverhoor van 14 september 2023 consistent en gedetailleerd verklaard.
De raadsman heeft betoogd dat de waargenomen emoties van [slachtoffer] door haar moeder en oma ook kunnen zijn gekomen door alle gebeurtenissen rondom het incident, nu oma na [slachtoffer]’s thuiskomst samen met haar naar verdachte is gaan zoeken. Verdachte is vervolgens aangehouden waar [slachtoffer] bij was.
De rechtbank volgt de raadsman daarin niet. De moeder en oma van [slachtoffer] hebben beide verklaard dat de emoties al bij [slachtoffer] aanwezig waren op het moment dat zij thuis kwam, direct na het incident. Ook heeft [slachtoffer] meerdere keren gezegd te willen douchen, omdat zij zich vies voelde. De rechtbank gaat daarom aan het betoog van de raadsman voorbij.
Steunbewijs
De verklaring van [slachtoffer] vindt in voldoende mate steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer] gedeeltelijk steun vindt in de verklaring van verdachte zelf. Hij ontkent weliswaar het kussen van [slachtoffer], maar verdachte heeft de verklaring van [slachtoffer] over de omstandigheden waaronder dit plaatsvond, grotendeels bevestigd.
Daar komt bij dat de moeder en oma van [slachtoffer] bij haar thuiskomst, uit de door haar geuite emoties, direct opmaakten dat er iets aan de hand was. [slachtoffer] was overstuur en aan het huilen. [slachtoffer] heeft ook direct aan hen verteld dat zij was gekust door een pakketbezorger en dat zij graag wilde douchen, omdat ze zich vies voelde. Het feit dat alle getuigen meteen nadat het incident zou hebben plaatsgevonden door een geëmotioneerde en huilende [slachtoffer] zijn geïnformeerd over de gebeurtenis, ondersteunt haar verklaring dat zij kort daarvoor is aangerand.
De leerkrachten van [slachtoffer] hebben verklaard dat [slachtoffer], bij terugkomst op school na het incident, veranderd is van een vrolijk en vriendelijk meisje naar een angstig meisje dat vaak verdrietig is. Ze wilde niet meer aan de straatkant spelen en is bang voor busjes. Daarnaast voelde [slachtoffer] zich niet altijd meer vrij om naar een mannelijke leerkracht te gaan. [7]
Al het voorgaande overzien is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] authentiek, consistent en gedetailleerd is en ook is ingebed in een concrete context.
Ontuchtige handelingen
De rechtbank moet voorts vaststellen of de handeling als een ontuchtige handeling in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) te kwalificeren is. Daarvoor is van belang dat sprake moet zijn van een handeling van seksuele aard die in strijd is met de thans geldende sociaal-ethische norm. Of een handeling kan worden gekwalificeerd als seksueel en strijdig met de sociaal-ethische norm hangt af van de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval, zoals de context en de (ongelijke) verhouding tussen betrokkenen.
Gezien de aard van de handelingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze handelingen hebben plaatsgevonden, kunnen deze naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan als ontuchtige handelingen. De rechtbank betrekt bij dat oordeel allereerst het grote leeftijdsverschil tussen verdachte (destijds 20 jaar) en [slachtoffer] (9 jaar). Ook kenden zij elkaar niet. Daar komt bij dat verdachte [slachtoffer] in zijn werkbus heeft laten stappen en de deur dicht heeft gedaan waardoor hij [slachtoffer] heeft afgezonderd van haar vriendinnetjes en zij niet eigenstandig de bus kon verlaten. Hij heeft [slachtoffer] omhelsd, bij haar gezicht vastgepakt en hij heeft haar gekust. Dit terwijl [slachtoffer] duidelijk – verbaal en non-verbaal – heeft aangegeven dat zij dit niet wilde. De rechtbank is van oordeel dat het omhelzen en het kussen van een 9 jarig meisje, onder deze omstandigheden, als handelingen van seksuele aard moet worden beschouwd, die tevens in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 24 augustus 2023 [slachtoffer] heeft aangerand, zoals primair ten laste is gelegd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij opof omstreeks24 augustus 2023 te Zwolle, althans in Nederland, doorgeweld ofeen andere feitelijkheiden/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2013) heeft gedwongen tot hethet plegen en/ofdulden van ontuchtige handelingen, door
- die [slachtoffer] mee te vragen in zijn werkbus (kenteken [kenteken]) en/of (vervolgens)voornoemde werkbus af te sluiten en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] onverhoeds te omhelzen/knuffelen en/of
- meermalen, althans eenmaalonverhoeds het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer] te kussen en/of
- de kin, althans het gezicht van die [slachtoffer] vast te pakken en/of
-(vervolgens)zijn mond, richting de mond, althans het gezicht van die [slachtoffer] te brengen en/of
- meermalen voorbij te gaan aan de verbale en/ofnon-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] en/of
-(aldus)voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie te doen ontstaan.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 246 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat, als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, aan verdachte een taakstraf moet worden opgelegd. Een (deels) voorwaardelijke straf met daarbij het volgen van een behandeling gericht op zedendaders heeft geen nut nu verdachte blijft ontkennen. Als de rechtbank deze bijzondere voorwaarde wel oplegt, heeft de raadsman aangevoerd dat het innemen van medicatie niet overgenomen kan worden.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van de negenjarige [slachtoffer]. Hij heeft haar tegen haar wil omhelst en gekust op haar hoofd en op haar wang, terwijl [slachtoffer] opgesloten zat in zijn werkbus. Door deze handelingen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Vooral het afzonderen van [slachtoffer] door het sluiten van de deur(en) van de werkbus acht de rechtbank zeer kwalijk.
[slachtoffer] bevindt zich in haar kindertijd en staat daarmee aan het begin van haar lichamelijke en seksuele ontwikkeling. Het is een feit van algemene bekendheid dat aanranding langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de psychische gezondheid van een slachtoffer, zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaring die namens [slachtoffer] is voorgelezen ter terechtzitting. Ook in het verzoek tot schadevergoeding wordt uitgebreid toegelicht welke gevolgen het feit voor [slachtoffer] heeft (gehad). Er is sprake van onrust en een gevoel van onveiligheid bij [slachtoffer]. De rechtbank rekent dit verdachte aan en acht het zorgelijk dat verdachte geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen neemt.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 15 april 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 9 april 2024. Doordat verdachte ontkent en een first offender is, kan het herhalingsgevaar niet worden ingeschat. Daarnaast zijn er geen signalen voor problemen op leefgebieden en lijkt er sprake te zijn van een relatief stabiel bestaan. De reclassering adviseert, gezien de uitkomst van de risicotaxatie instrumenten, een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij naast zijn BBL-opleiding installatietechniek een opleiding tot priester volgt. Hij geeft daarvoor in de weekenden les aan kinderen.
De straf of maatregel
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gezien het gepleegde feit acht de rechtbank het noodzakelijk om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen als stok achter de deur, zodat verdachte niet in herhaling valt. Bovendien vindt de rechtbank een taakstraf passend en geboden.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen, zoals geadviseerd door de reclassering met uitzondering van het innemen van medicatie als onderdeel van de behandeling gericht op zedendaders. De rechtbank acht behandeling nodig om verdachte tot inzicht in zijn handelen te laten komen en ter beperking van het recidivegevaar. Temeer nu hij ook met kinderen werkt bij zijn opleiding tot priester. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren opleggen.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.762,22 [tweeduizendzevenhonderdtweeënzestig euro en tweeëntwintig eurocent] te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reiskosten van € 250,73;
- nachtlampje van € 11,49.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 2.500,00 gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel kan worden toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente vanaf de pleegdatum.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich in het geval van een bewezenverklaring op het standpunt gesteld dat de vordering, waar het gaat over de immateriële schade, moet worden gematigd omdat er geen vergelijkbare rechtspraak bij het verzoek om schadevergoeding is gevoegd door de benadeelde partij. De materiële schade wordt niet betwist.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Door de benadeelde partij is vergoeding gevorderd van de reiskosten naar de psycholoog. Ook is het bedrag van de aanschaf van een nachtlampje voor [slachtoffer] gevorderd. Dit zijn materiële schadeposten die rechtstreeks geleden zijn als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De schadeposten zijn niet betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk en de rechtbank zal deze posten daarom toewijzen.
Immateriële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreekse immateriële schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij ([slachtoffer]).
De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan zijn voor [slachtoffer] dusdanig dat haar schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gezien de handelswijze van verdachte en de impact van de handelingen op [slachtoffer], zal de rechtbank de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vaststellen op € 1.000,00 en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Wettelijke rente
De rechtbank zal bovengenoemde bedragen toewijzen te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 22 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 [drie] maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 [drie] jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen bij Transfore of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de zorgverlener zullen worden gegeven;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 [honderdtwintig] uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 [zestig] dagen;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 1.262,22(bestaande uit € 262,22 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2023;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 1.262,22, (zegge: duizendtweehonderdtweeënzestig euro en tweeëntwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 22 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer], voor een deel van € 1.500,00 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Weeda, voorzitter, mr. S.H. Peper en mr. K. Ides, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.I.W. van Aken, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2024.
Buiten staat
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, Districtsrecherche IJsselland met nummer PL0600-2023388603. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 september 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte en het proces-verbaal van het studioverhoor van [slachtoffer] van 9 oktober 2023 (pagina 28 en 31).
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 24 augustus 2023 (pagina 73, alinea 3 en 4).
4.Het proces-verbaal van het studioverhoor van [slachtoffer] van 9 oktober 2023 (pagina 28, 31 t/m 36).
5.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 7 september 2023 (pagina 15, eerste alinea, pagina 16, alinea 8 en 9, pagina 17, alinea 3) en het proces-verbaal van verhoor van [getuige] van 14 september 2023 (pagina 49, alinea 1 t/m 5).
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 14 september 2023 (pagina 49, alinea 1).
7.De verklaring van de leerkrachten van [slachtoffer] van 3 juni 2024 (pagina 1).