ECLI:NL:RBOVE:2024:5141

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
C/08/308315 / JE RK 24-48
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing perspectiefbesluit verlenging machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de GI de kinderrechter verzocht om het perspectiefbesluit te toetsen in het kader van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder van het kind verzet zich tegen de verlenging van de machtiging, maar de kinderrechter heeft het verzoek van de GI volledig toegewezen. De kinderrechter is van mening dat het kind in het pleeggezin moet opgroeien en dat de hulpverlening zich niet meer zal richten op terugkeer naar de moeder, maar op het stimuleren van de samenwerking tussen de moeder en de pleegouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet altijd in staat is om de omgang met het kind na te komen en dat er onvoldoende stabiliteit is in haar leven. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 3 maart 2025, met de opmerking dat de moeder een goede samenwerking met de pleegouders moet onderhouden. De beslissing is mondeling gegeven op 28 maart 2024 en op schrift gesteld op 11 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Zwolle
Zaaknummer: C/08/308315 / JE RK 24-48
Datum uitspraak: 28 maart 2024
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

Leger des Heils Jeugdbescherming Arnhem, de gecertificeerde instelling,

hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Arnhem,
over

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , hierna te noemen: de moeder,

wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. S. Ben Ahmed,

[pleegouder 1] en [pleegouder 2] ,

hierna te noemen: de pleegouders,
wonende in Ermelo.

Het verdere verloop van de procedure

De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de tussenbeschikking van 31 januari 2024, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast geldt;
  • een mail van mr. Ben Ahmed, binnengekomen bij de rechtbank op 28 maart 2024.
Op 28 maart 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [medewerker jeugdbescherming 1] en [medewerker jeugdbescherming 2] namens de GI.

De feiten

Voor de vaststaande feiten verwijst de kinderrechter naar de tussenbeschikking van 31 januari 2024.
De toelichting op het verzoek
De GI verwijst naar de inhoud van het verzoekschrift met bijlagen en van de aanvullende toegezonden stukken.
De GI ziet dat de moeder haar best doet, zij toont inzet en wil graag alles doen voor [minderjarige] wat nodig is. Ook is duidelijk dat het niet gelukt is om de omgang uit te breiden en die te laten verlopen zoals de moeder het wil. Pas in november 2023 was de woning van de moeder klaar voor de omgang thuis en kon de omgang worden uitgebreid. De stabiliteit ontbreekt echter in de omgang tussen de moeder en [minderjarige] . Zij komt, om allerlei redenen, vaak niet voor de omgang en kan dan kort tevoren afzeggen. Er kan niet op worden vertrouwd dat de moeder komt. Er doen zich door het handelen van de moeder ook allerlei zaken voor waardoor de omgang niet verloopt zoals die zou moeten, zoals in het verzoekschrift is omschreven. De moeder heeft tot tweemaal toe de omgangsbegeleider afgezegd en is de laatste keer met [minderjarige] naar Monkeytown gegaan. Het reizen met [minderjarige] ten behoeve van de omgang kan daarom volgens de GI ook niet meer onbegeleid. De begeleiding van de omgang is juist zo belangrijk, omdat de begeleider ziet dat de moeder niet altijd aansluit bij het tempo van [minderjarige] en de signalen die hij afgeeft niet ziet of herkent. Zo wilde de moeder [minderjarige] eens, vlak voordat hij teruggebracht moest worden naar het pleeggezin, nog meenemen naar de kinderboerderij. De moeder hield de klok in de gaten en had daardoor niet door dat [minderjarige] bang was voor de dieren. De moeder zal [minderjarige] niets aandoen, maar zij verliest zijn belangen en behoeftes uit het oog.
De omgang is daarom weer gewijzigd naar eenmaal per week bij de pleegouders thuis. De afspraak was met de moeder gemaakt dat zij alleen zou komen, maar de moeder nam een vriendin mee, terwijl het belangrijk is dat er gekeken wordt wat de moeder zelf kan en doet bij de omgang en dat zij een band met [minderjarige] opbouwt. De moeder heeft liefde voor [minderjarige] maar zij sluit niet altijd aan bij zijn tempo. De GI kan niet vertrouwen op de basisstabiliteit bij de moeder, die er op zijn minst moet zijn.
Het is daarom niet gelukt om te werken aan terugplaatsing. Omdat het nodig is duidelijkheid voor [minderjarige] te krijgen heeft de GI het (perspectief)besluit genomen, dat het perspectief niet meer bij de moeder ligt en dat er niet meer zal worden toegewerkt naar thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. De GI verzoekt de kinderrechter om dit perspectiefbesluit te bevestigen. Het gaat om het woonperspectief van [minderjarige] . Het huidige pleeggezin is perspectiefbiedend. De samenwerking tussen de pleegouders en de moeder gaat goed en dat de moeder het gezag over [minderjarige] heeft, zorgt niet voor problemen. Daarom is er geen besluit genomen om onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel te vragen.
De machtiging uithuisplaatsing is noodzakelijk om een stabiele opvoedsituatie voor [minderjarige] te waarborgen. Indien de machtiging wordt verlengd, zal de hulpverlening zich niet meer richten op terugkeer naar huis, maar op het vormgeven en stimuleren van de samenwerking tussen de moeder en de pleegouders, waarbij de GI van mening is dat er een vaste omgangsregeling moet gelden die haalbaar is voor de moeder en [minderjarige] .
Omdat de moeder is verhuisd, zal de uitvoering van de ondertoezichtstelling worden overgedragen aan een vestiging in die regio en zal er een andere jeugdzorgwerker betrokken worden.

Het standpunt van de moeder

De moeder verweert zich niet tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
Zij is het niet eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en het perspectiefbesluit dat de GI heeft genomen over [minderjarige] . De moeder zegt dat het nu goed met haar gaat. Zij heeft hard gewerkt en zij heeft nu haar eigen woonplek. Verder heeft de moeder een vast inkomen en doet zij vrijwilligerswerk. Dit is de basis voor haar eigen ontwikkeling. De moeder geeft aan dat zij nu ziet wat [minderjarige] nodig heeft. De moeder heeft haar hulpverleningstrajecten afgerond en geeft aan volledig beschikbaar te zijn voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Dat was eerder niet aan de orde en het was toen ook te vroeg om toe te werken naar thuisplaatsing van [minderjarige] . Zij wil graag de kans krijgen om te laten zien dat zij voor [minderjarige] kan zorgen. Over het omgangsmoment, waarbij de moeder op eigen initiatief de omgangsbegeleider heeft afgezegd en [minderjarige] meegenomen heeft naar Monkeytown, zegt de moeder dat [minderjarige] haar al heel lang vroeg om daar eens naartoe te gaan. Van de jeugdzorgwerker kreeg de moeder steeds geen antwoord op haar vraag om [minderjarige] eens mee te mogen nemen daarnaartoe. Toen heeft de moeder [minderjarige] zonder toestemming meegenomen, maar dit wel gemeld bij de GI en in het pleeggezin. De communicatie met de huidige jeugdzorgwerker is slecht en de moeder heeft het gevoel dat deze er geen vertrouwen in had dat [minderjarige] ooit weer bij haar terug zou kunnen komen. De moeder komt zo niet verder en kan niet werken aan wat er nodig is om [minderjarige] terug te krijgen. Dat is een gemiste kans. De verhouding met de pleegouders is goed en de moeder wil graag direct contact met hen kunnen hebben. Zij wil graag uitbreiding van de omgang met [minderjarige] en meer betrokken worden bij de dingen die in [minderjarige] ’s leven gebeuren, zoals school en zwemles op termijn. De moeder verzoekt daarom de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur toe te wijzen.

Het standpunt van de pleegouders

De pleegouders hebben gezegd dat het nu goed gaat met [minderjarige] in het gezin. Toen hij kwam zagen de pleegouders dat hij zich niet hechtte; de vorige pleegouders zwaaiden hem uit en [minderjarige] heeft geen traan gelaten. Hij huilde nergens om, loste zelf zijn pijntjes op en vroeg geen troost of hulp. De pleegouders merken dat [minderjarige] zich nu begint te hechten aan de pleegouders en aan hun drie dochters. Ook maakt hij grote stappen in zijn ontwikkeling, bijvoorbeeld in spraak. Op de peuterspeelzaal maakt hij vriendjes.
Tegelijkertijd begint [minderjarige] het door te krijgen als zijn moeder niet voor de omgang komt en reageert daar dan teleurgesteld op.
De pleegouders vinden het belangrijk dat de relatie met de moeder goed is en blijft, zij hebben begrip voor de situatie waarin zij zit.
De pleegouders vinden wel dat dit het moment is dat [minderjarige] duidelijkheid moet krijgen over zijn perspectief. Zij geven geen mening over waar dat perspectief moet liggen. Voorkomen moet alleen worden dat het hechtingsproces doorgaat en dan alsnog over een of twee jaar doorbroken wordt.

De verdere beoordeling

De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 31 januari 2024 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 3 april 2024 en het overige deel van het verzoek aangehouden.
De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling voor de resterende verzochte duur, tot 3 maart 2025, verlengen. Dit om de volgende redenen.
De kinderrechter is van oordeel dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Het afgelopen jaar is de omgang met de moeder wisselend verlopen. Er is een patroon zichtbaar waarin de moeder de omgang nakomt en goed in contact is, maar waarin zij vervolgens, als zij onder druk komt te staan in haar privéleven, keuzes maakt die niet in het belang van [minderjarige] zijn. Het heeft bijvoorbeeld lang geduurd voordat de moeder haar huis voldoende op orde had om [minderjarige] thuis te ontvangen. De opbouw van de omgang heeft hierdoor lange tijd stilgelegen. De moeder heeft recent de omgangsbegeleiding op eigen initiatief afgezegd, terwijl zij er al eerder op aangesproken was dat dat niet was toegestaan en wist dat dit consequenties kon hebben voor de verdere invulling van de omgang. Het afgelopen jaar is de moeder de omgang veelvuldig niet nagekomen. Zij heeft hier vaak wel redenen voor gehad, maar het is haar verantwoordelijkheid als ouder om ervoor te zorgen dat zij de omgang kan nakomen, omdat anders [minderjarige] ’s gevoel van basisveiligheid wordt bedreigd. De moeder is daarom tot nu toe een onvoldoende stabiele factor voor [minderjarige] geweest. Ook kan zij niet genoeg aansluiten bij zijn tempo en pikt zij de signalen die [minderjarige] geeft onvoldoende op, zoals de GI heeft toegelicht.
Ook zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De kinderrechter overweegt dat de uithuisplaatsing van een kind in beginsel een tijdelijk karakter heeft. De wetgever gaat ervan uit dat de GI in het kader van de uitvoering van deze maatregel nagaat of het kind terug naar huis kan en zo ja, onder welke voorwaarden. Als na verloop van tijd de conclusie is dat terugplaatsing niet meer haalbaar is binnen een voor het kind aanvaardbare termijn, kan de uithuisplaatsing een permanent karakter krijgen. De beslissing waarbij de GI tot deze conclusie komt wordt het 'perspectiefbesluit' genoemd.
De GI heeft een perspectiefbesluit genomen en de kinderrechter verzocht om dit besluit in het kader van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te bevestigen.
De kinderrechter begrijpt dat de moeder de kans wil krijgen om te laten zien dat het haar wel lukt om voor [minderjarige] te zorgen, nu het goed met haar gaat met een eigen woning en werk en dit -zoals zij stelt- de basis is voor verdere ontwikkeling.
De GI heeft Pactum verzocht om een aanvulling te geven op het met behulp van de Beoordelingsboog gegeven advies van februari 2023 over het perspectief van [minderjarige] . De Beoordelingsboog is een instrument dat gebruikt wordt om over het perspectief van pleegkinderen te adviseren en de aanvullende rapportage over de periode van 15 februari 2023 tot januari 2024 bevat de conclusie dat terugplaatsing naar de moeder niet in het belang van [minderjarige] is.
De kinderrechter kan deze conclusie volgen, gezien het overzicht van relevante ontwikkelingen zoals die beschreven zijn in de rapportage. Hierin komt het patroon naar voren waarin de moeder, na een periode van goede samenwerking en aanvaarding van hulpverlening, steeds weer terugvalt in het niet nakomen van afspraken, onbereikbaar zijn, een moeizame samenwerking met en niet afmaken van hulpverlening. Vaak is dat het gevolg van stress en niet goed in haar vel zitten wat leidt tot een neerwaartse spiraal. Zo is het hulpverleningstraject van Zorgtrium beëindigd doordat de moeder, na een periode van slecht afspraken nakomen, twee weken niet bereikbaar was en raakte de moeder daardoor haar woonruimte kwijt. Ook is NIKA ouderbegeleiding, waar de moeder aanvankelijk goed van profiteerde, voortijdig gestopt omdat er onvoldoende stabiliteit in het leven van de moeder was.
Door het niet consequent nakomen van de omgangsafspraken met [minderjarige] is de moeder niet betrouwbaar, stabiel en voorspelbaar voor [minderjarige] gebleken, wat hij gezien zijn voorgeschiedenis en jonge leeftijd wel nodig heeft. Daardoor was uitbreiding van de omgang niet mogelijk en kon er niet worden gewerkt aan terugplaatsing.
Net als in de rapportage van de Beoordelingsboog wordt beschreven, is de kinderrechter van oordeel dat de aanvaardbare termijn, waarin er nog onduidelijkheid kan bestaan over zijn opgroeiperspectief, voor [minderjarige] ruimschoots is verstreken. Dat het nu goed gaat met de moeder neemt de kinderrechter wel aan, maar het risico dat het hiervoor beschreven patroon zich herhaalt acht de kinderrechter te groot. Een uitbreiding van de omgang om te kunnen beoordelen of de moeder in haar huidige situatie de opvoeding en verzorging op korte termijn geheel op zich kan nemen acht de kinderrechter niet realistisch, nu dit binnen een heel korte periode duidelijk zou moeten worden. Uit het rapport komt immers – net als uit de verklaring van de pleegouders – naar voren dat [minderjarige] op een punt in zijn leven staat dat hij hechtingsrelaties in het pleeggezin aangaat, wat enorm belangrijk is voor zijn verdere ontwikkeling en opgroeien tot een evenwichtige persoon. Een doorbreking daarvan ten behoeve van terugplaatsing bij de moeder zou alleen verantwoord kunnen zijn als zeker is dat die terugplaatsing zou slagen. Daarvan is de kinderrechter verre van overtuigd.
De kinderrechter is daarom van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij in het pleeggezin zal opgroeien. De kinderrechter kan ook de opvatting van de GI volgen, dat de hulpverlening zich bij verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet meer zal richten op terugkeer van [minderjarige] naar huis, maar op het vormgeven en stimuleren van de samenwerking tussen de moeder en de pleegouders, waarbij de GI van mening is dat er een vaste omgangsregeling moet gelden die haalbaar is voor de moeder en [minderjarige] . Dit betekent dat de kinderrechter het eens is met het perspectiefbesluit dat door de GI is genomen.
De kinderrechter merkt nog het volgende op. Het is fijn en belangrijk dat de moeder een goede samenwerking heeft met de pleegouders. De GI heeft op de zitting aangegeven dat zij er geen bezwaar tegen heeft dat de moeder rechtstreeks contact heeft met de pleegouders. Ook in de situatie dat [minderjarige] in het pleeggezin opgroeit is een stabiele moeder die de omgangsafspraken blijft nakomen, voor hem erg belangrijk.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 3 maart 2025;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 3 maart 2025;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024 door mr. M. van der Hoeven, kinderrechter, in aanwezigheid van J. Kaper als griffier, en op schrift gesteld op 11 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.