ECLI:NL:RBOVE:2024:5109

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
84.174246.23
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met overtreding van de Meststoffenwet

Op 2 oktober 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een ontnemingszaak waarbij de veroordeelde is beschuldigd van overtredingen van de Meststoffenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft behaald ter hoogte van € 1.669.428,88 door meer fosfaat te produceren dan toegestaan op basis van zijn fosfaatrechten. De officier van justitie had op 11 juni 2024 een vordering ingediend om dit bedrag vast te stellen en de veroordeelde te verplichten tot betaling aan de Staat. Tijdens de zitting op 18 september 2024 heeft de officier de vordering gewijzigd, wat door de rechtbank als een verbetering van de eerdere vordering werd beschouwd.

De verdediging heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vordering, maar de rechtbank oordeelde dat er sprake was van één ontnemingsvordering. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging verworpen, waaronder het verzoek om de betalingsverplichting te matigen op basis van de draagkracht van de veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de jaren 2020 tot en met 2023 aanzienlijke besparingen heeft gerealiseerd door geen extra fosfaatrechten te leasen of te kopen, wat resulteerde in het vastgestelde bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De rechtbank heeft de veroordeelde veroordeeld tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat, en de beslissing is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald die kan worden gevorderd in het geval van niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.174246.23
Datum vonnis: 2 oktober 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op 11 juni 2024 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 0,00.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 18 september 2024. Veroordeelde, bijgestaan door zijn raadslieden mr. W.J.W. van Eijk en mr. P.J.G. Goumans, is op de terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin, dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 1.669.428,88 bedraagt, dat de rechtbank het voordeel op dat bedrag vaststelt en de veroordeling de verplichting oplegt tot betaling van dat bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. De verdediging heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er naast de eerdere schriftelijke vordering nu een tweede vordering bestaat. Dat strijdt met de beginselen van rechtszekerheid en de beginselen van een behoorlijke procesorde.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel de laagste leaseprijzen dienen te worden gehanteerd en het ontnemingsbedrag derhalve dient te worden gematigd tot een bedrag van € 985.257,98.
Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht om de betalingsverplichting op nihil te stellen, omdat een betalingsverplichting van enig bedrag naar verwachting zal leiden tot faillissement van verdachte. Gezien verdachtes leeftijd en het feit dat hij zijn gezin moet onderhouden, kan bovendien niet worden verwacht dat verdachte het bedrag aan berekend voordeel in de toekomst zal kunnen opbrengen.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
De ontvankelijkheid
Anders dan de verdediging stelt, oordeelt de rechtbank dat in deze strafzaak sprake is van één ontnemingsvordering. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd naar € 1.669.428,88, hetgeen feitelijk neerkomt op een verbetering van de eerdere schriftelijke vordering waarin (per abuis) een geschat voordeel van € 0,00 was genoemd. Dit bedrag was onbegrijpelijk, gelet op de dossiers van de NVWA [1] , waarin een wederrechtelijk verkregen voordeel van ruim €1,6 miljoen is berekend. Blijkens de ingebrachte pleitnota gaat de verdediging eveneens uit van een wederrechtelijk voordeel van aanzienlijke omvang. Geen rechtsregel verzet zich bovendien tegen wijzigingen (ter zitting) in de op grond van artikel 511b Sv gedane vordering.
Gelet voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het OM ontvankelijk is in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.2
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 2 oktober 2024 veroordeeld, voor zover van belang, voor het strafbare feit:
het misdrijf: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 21b, eerste lid, van
de Meststoffenwet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
3.3
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de met deze vordering samenhangende strafdossiers.
De veroordeelde is veroordeeld voor het produceren van meer fosfaat dan het op het bedrijf
rustende fosfaatrecht in de jaren 2020, 2021, 2022 en 2023. De veroordeelde had ervoor kunnen zorgen dat zijn fosfaatproductie overeenkwam met de aan hem toegekende hoeveelheid fosfaatrechten, door extra fosfaatrechten te leasen of te kopen. Door dat na te laten heeft de veroordeelde kosten bespaard.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat bij de berekening aansluiting moet worden gezocht bij de laagste lease(koers)prijs. Zij overweegt daartoe als volgt. Pas na afloop van een kalenderjaar is retrospectief te bepalen wanneer het optimale koersmoment was om fosfaatrechten te leasen. Dat iemand (bij toeval) altijd exact zal hebben kunnen inkopen op het meest gunstige koersmoment, is illusoir.
Voor het bepalen van de omvang van een wederrechtelijk verkregen voordeel is voldoende dat
aannemelijkwordt gemaakt dat een voordeel, in de onderhavige zaak in de vorm van een besparing, wederrechtelijk is behaald. In de in de strafdossiers van de NVWA opgenomen respectievelijke jaarlijkse nota’s leaseprijzen fosfaatrechten is, naar het oordeel van de rechtbank, telkens uitvoerig toegelicht waarom het reëel is om uit te gaan van de gemiddelde leaseprijs per jaar. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat het wederrechtelijk verkregen voordeel in deze zaak is te baseren op de leaseprijs zoals deze gemiddeld per jaar was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank gaat dan ook uit van de gemiddelde leaseprijs per jaar en komt dan ook tot de volgende berekening:
In 2020 heeft de veroordeelde 14.204,44 kg fosfaat teveel geproduceerd. De gemiddelde leaseprijs per kg fosfaat bedroeg in 2020 € 33,54. [2] Het leasen van de benodigde fosfaatrechten zou de veroordeelde in 2020 € 476.416,92 hebben gekost.
In 2021 heeft de veroordeelde 11.960,78 kg fosfaat teveel geproduceerd. De gemiddelde leaseprijs per kg fosfaat bedroeg in 2021 € 33,05. [3] Het leasen van de benodigde fosfaatrechten zou de veroordeelde in 2021 € 395.303,78 hebben gekost.
In 2022 heeft de veroordeelde 12.776,77 kg fosfaat teveel geproduceerd. De gemiddelde afromingsvrije leaseprijs per kg fosfaat bedroeg in 2022 € 19,72. [4] De gemiddelde afgeroomde leaseprijs bedroeg € 33,44 per kg fosfaat. [5] Het leasen van de benodigde fosfaatrechten zou de veroordeelde in 2022 € 425.883,19 hebben gekost.
In 2023 heeft de veroordeelde 15.983,19 kg fosfaat teveel geproduceerd. De gemiddelde afromingsvrije leaseprijs per kilogram fosfaat bedroeg in 2023 €10,29. [6] De gemiddelde afgeroomde leaseprijs bedroeg € 23,32 per kg fosfaat. [7] Het leasen van de benodigde fosfaatrechten zou de veroordeelde in 2023 € 371.424,99 hebben gekost.
In het geval een landbouwer extra fosfaatrechten verwerft, moet dit gemeld worden aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Hiervoor moet per transactie € 100,-- aan leges worden betaald. [8]
Door na te laten extra fosfaatrechten te verwerven, heeft de veroordeelde de volgende kosten
bespaard:
2020
Leasekosten € 476.416,92,--
Leges € 100,--
Totaal 2020 € 476.516,92,--
2021
Leasekosten € 395.303,78,--
Leges € 100,--
Totaal 2021 € 395.403,78,--
2022
Leasekosten € 425.883,19,--
Leges € 100,--
Totaal 2022 € 425.983,19,--
2023
Leasekosten € 371.424,99,--
Leges € 100,--
Totaal 2023 € 371.524,99,--
In de jaren 2020 tot en met 2023 heeft de veroordeelde in totaal € 1.669.428,88 bespaard.
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 1.669.428,88.
3.4
De vaststelling van de betalingsverplichting
Naar vaste rechtspraak komt de draagkracht van de betrokkene in beginsel aan de orde in de executiefase. De reden daarvoor is dat de rechter in de ontnemingsprocedure doorgaans niet met zekerheid zal kunnen vaststellen hoe de draagkracht van de betrokkene zich in de - soms aanzienlijk later plaatsvindende - executiefase zal ontwikkelen, en dat de mogelijkheid om aan de opgelegde betalingsverplichting te voldoen zich dus beter laat beoordelen in de executiefase. In de ontnemingsprocedure bestaat alleen grond voor matiging van de betalingsverplichting als aanstonds duidelijk is dat de betrokkene op dat moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Het gaat dan om het geval waarin de rechter zonder nader onderzoek kan vaststellen dat de betrokkene op het moment van de ontnemingsprocedure geen draagkracht heeft en dat het zeer waarschijnlijk is dat daarin in de toekomst geen verandering zal komen.
In deze zaak is niet zonder meer gebleken dat deze uitzonderingsituatie aan de orde is, zodat de rechtbank bij het vaststellen van de betalingsverplichting geen rekening zal houden met de draagkracht van de veroordeelde.
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 1.669.428,88.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. van Campen, voorzitter, mr. M. van Berlo en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Vis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.

Voetnoten

1.Dossiers van de NVWA met nummers 177490/141830/6016718/3 en 177490/153206/6016718.
2.Nota leaseprijzen fosfaatrechten 2020 (bijlage 28 bij het dossier van de NVWA met nummer
3.Nota leaseprijzen fosfaatrechten 2021 (bijlage 29 bij het dossier van de NVWA met nummer
4.Nota leaseprijzen fosfaatrechten 2022 (bijlage 13 bij het dossier van de NVWA met nummer
5.Nota leaseprijzen fosfaatrechten 2022 (bijlage 13 bij het dossier van de NVWA met nummer
6.Nota leaseprijzen fosfaatrechten 2023 (bijlage 14 bij het dossier van de NVWA met nummer
7.Nota leaseprijzen fosfaatrechten 2023 (bijlage 14 bij het dossier van de NVWA met nummer
8.Het dossier van de NVWA met nummer 177490/141830/6016718/3, p. 11.