ECLI:NL:RBOVE:2024:5108

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
84.174246.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van de Meststoffenwet door melkveehouder met betrekking tot fosfaatproductie

Op 2 oktober 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, een melkveehouder, die schuldig is bevonden aan het overtreden van de Meststoffenwet. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 75.000,-. De zaak betreft de productie van fosfaat door de verdachte in de jaren 2020 tot en met 2023, waarbij hij meer fosfaat heeft geproduceerd dan het op zijn bedrijf rustende fosfaatrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in deze jaren respectievelijk 14.204,44 kg, 11.960,78 kg, 12.776,77 kg en 15.315,80 kg fosfaat heeft overschreden. De verdachte heeft in 2008 een plan opgevat voor de uitbreiding van zijn melkveebedrijf, maar door verschillende omstandigheden, waaronder financiële problemen en vertragingen, heeft hij zijn veestapel niet tijdig kunnen aanpassen aan de fosfaatrechten. De rechtbank heeft de omstandigheden van de verdachte meegewogen, waaronder zijn financiële situatie en gezondheidsproblemen, maar oordeelt dat zijn handelen opzettelijk en strafbaar was. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een hogere geldboete had geëist, afgewezen en in plaats daarvan een voorwaardelijke geldboete opgelegd, met als doel de verdachte te doordringen van de ernst van zijn gedrag en herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.174246.23 (P)
Datum vonnis: 2 oktober 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 september 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadslieden, mr. W.J.W. van Eijk en mr. P.J.G. Goumans, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte als landbouwer op zijn bedrijf in de jaren 2020 tot en met 2023 meer fosfaat heeft geproduceerd dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij, in de kalenderjaren 2020, 2021, 2022 en/of 2023, te [plaats 2], gemeente Midden-Groningen, al dan niet opzettelijk, als landbouwer op zijn bedrijf, gelegen aan of nabij de [adres], meer dierlijke meststoffen met melkvee heeft geproduceerd dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht, te weten 14.204,44 kilogram (2020), 11.960,78 kilogram (2021), 12.776,77 kilogram (2022) en/of 15.315,80 (2023) kilogram fosfaat.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
Het fosfaatrechtenstelsel
Op 1 maart 2017 heeft de overheid maatregelen getroffen met de invoering van het fosfaatreductieplan. Per 1 januari 2018 is het fosfaatreductieplan vervangen door het fosfaatrechtenstelsel. Sinds die datum krijgen melkveehouders een hoeveelheid fosfaatrechten toegekend. Het aantal toe te kennen fosfaatrechten is berekend aan de hand van de hoeveelheid melkvee op 2 juli 2015, de melkproductie in 2015 en de fosfaatruimte.
De toegekende hoeveelheid fosfaatrechten bepaalt hoeveel fosfaat een landbouwer jaarlijks
mag produceren (artikel 21b Meststoffenwet). De hoeveelheid geproduceerde fosfaat wordt
berekend aan de hand van de in Bijlage D, tabel IA en IIA, van de Uitvoeringsregeling
Meststoffenwet, opgenomen vastgestelde diergebonden forfaitaire gehalten aan
excretienormen voor fosfaat.
Het bedrijf van verdachte
Verdachte exploiteert een melkveebedrijf. In 2008 besloot hij – al dan niet op instigatie van de gemeente Montfoort – om zijn bedrijf te verplaatsen van [plaats 1] naar [plaats 2] en een vergunning aan te vragen voor de bouw van een nieuwe stal en daarmee een uitbreiding van zijn bedrijf. Deze is verleend voor het houden van 443 stuks melkvee en 228 stuks jongvee, ongeveer een verdubbeling van de hoeveelheid vee die hij daarvoor hield. In 2009 is er een overeenkomst afgesloten voor de bouw van de nieuwe stal. De verkoop van het bedrijf in [plaats 1] ketste in 2012 af wegens faillissement van de koper. Dat heeft de bouw van de nieuwe stal in [plaats 2] vertraagd. De financiering werd opgezegd en is alsnog afgesloten in november 2014 voor een bedrag van € 4.975.000,-. In maart 2015 is begonnen met de bouw van de nieuwe stal en in april 2016 is de stal in gebruik genomen. De veestapel had als gevolg van deze ontwikkelingen op de peildatum voor toekenning van fosfaatrechten (2 juli 2015) nog niet de beoogde omvang. Het bedrijfsplan was gericht op het houden van 542 melkkoeien en 280 stuks jongvee, terwijl verdachte op 2 juli 2015 (nog) slechts ongeveer de helft van die aantallen hield.
Fosfaatrechten van verdachte
Met het besluit van 31 januari 2018 (het fosfaatrechtenbesluit) heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) het fosfaatrecht van de melkveehouderij van verdachte op 12.321 kilo vastgesteld, op basis van het op dat moment gehouden aantal van in totaal 414 stuks melkkoeien en jongvee. Met het besluit van 9 juli 2018 heeft de minister het bezwaar van verdachte tegen het fosfaatrechtenbesluit ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft verdachte beroep ingesteld. Op 9 januari 2019 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) het beroep ongegrond verklaard.
Op 11 december 2020 heeft verdachte de minister verzocht om een ontheffing van het fosfaatrechtenstelsel te verlenen op grond van artikel 38, tweede lid, van de Meststoffenwet. Met het afwijzingsbesluit heeft de minister het ontheffingsverzoek afgewezen, omdat, gelet op de uitspraak van 9 januari 2019, geen aanleiding werd gezien om het fosfaatrecht te verhogen. Verdachte heeft bezwaar ingesteld tegen het afwijzingsbesluit. De minister heeft dat bezwaar op 2 juni 2022 ongegrond verklaard. Verdachte heeft tegen het deze beslissing op bezwaar beroep ingesteld. Op 26 maart 2024 heeft het CBb het beroep ongegrond verklaard.
Fosfaatrechten zijn verhandelbaar, zowel door middel van (ver-)koop als door middel van het leasen daarvan. Verdachte heeft in 2018 en 2019 fosfaatrechten verkocht en ‘terug geleased’, zodat hij met zijn melkproductie de hem toegekende rechten niet overschreed, en in de hoop dat hij later alsnog meer fosfaatrechten zou krijgen toegewezen. In 2020 had het melkveebedrijf van verdachte 4.027,9 kg aan fosfaatrechten. In de jaren 2021, 2022 en 2023 had het bedrijf telkens 3.673,03 kg aan fosfaatrechten. Verdachte heeft onderwijl meer kilogrammen aan fosfaat geproduceerd dan de resterende op het bedrijf rustende fosfaatrechten. Na de uitspraak van het CBb van 26 maart 2024 heeft verdachte zijn melkveebedrijf met circa tweehonderd stuks melkvee ingekrompen om binnen de toegewezen fosfaatrechten te blijven produceren.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde
wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de bewijsbaarheid van het ten laste gelegde geen verweer gevoerd.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [1] :
De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 18 september 2024.
Een geschrift, te weten het uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel betreffende [bedrijf] van 7 februari 2023 (bijlage 30), p. 142 van 142.
Een geschrift, te weten de berekening overschrijding fosfaatrecht, melkvee 2020 (bijlage 25), p. 53 van 142.
Een geschrift, te weten de berekening overschrijding fosfaatrecht, melkvee 2021 (bijlage 27), p. 56 van 142.
Een geschrift, te weten de berekening overschrijding fosfaatrecht, melkvee 2022 (bijlage 8), p. 30 van 196.
Een geschrift, te weten de berekening overschrijding fosfaatrecht, melkvee 2023 (bijlage 12), p. 37 van 196.
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat verdachte in 2020 met zijn melkveehouderij 18.232,34 kg fosfaat geproduceerd. Dit is een overschrijding van 14.204,44 kg ten opzichte van de aan hem toegekende fosfaatrechten.
In 2021 heeft verdachte met zijn melkveehouderij 15.633,81 kg fosfaat geproduceerd. Dit is een overschrijding van 11.960,78 kg ten opzichte van de aan hem toegekende fosfaatrechten.
In 2022 heeft verdachte met zijn melkveehouderij 16.449,80 kg fosfaat geproduceerd. Dit is een overschrijding van 12.776,77 kg ten opzichte van de aan hem toegekende fosfaatrechten.
In 2023 heeft verdachte met zijn melkveehouderij 18.988,83 kg fosfaat geproduceerd. Dit is een overschrijding van 15.315,80 kg ten opzichte van de aan hem toegekende fosfaatrechten.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de voornoemde bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de kalenderjaren 2020, 2021, 2022 en 2023 te [plaats 2], gemeente Midden-Groningen, opzettelijk, als landbouwer op zijn bedrijf gelegen aan de [adres], meer dierlijke meststoffen met melkvee heeft geproduceerd dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht, te weten 14.204,44 kilogram (2020), 11.960,78 kilogram (2021), 12.776,77 kilogram (2022) en 15.315,80 (2023) kilogram fosfaat.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 21b Meststoffenwet, in combinatie met
de artikelen la, 2 en 6 Wet op de economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 21b, eerste lid van
de Meststoffenwet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte op te leggen een geldboete ter hoogte van € 140.000,00,- waarvan € 100.000,00,- voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft in 2009 een plan opgevat voor de uitbreiding van zijn melkveebedrijf die pas omstreeks 2016 is gerealiseerd. Verdachte heeft zich vergeefs op het standpunt gesteld dat zijn bedrijf een knelgeval was en een bijzondere status verdiende in de toekenning van fosfaatrechten. Met de uitspraak van het CBb van 9 januari 2019 stond het fosfaatrecht van het melkveebedrijf van verdachte onherroepelijk vast. Door deze en andere omstandigheden verkeerde het bedrijf van verdachte op dat moment al in grote financiële nood. Door toch zijn uitgebreide veestapel in stand te houden en volop door te blijven produceren en ondertussen een deel van zijn fosfaatrechten te verhandelen, heeft verdachte getracht zijn hoofd boven water te houden. Vijf jaar later pas heeft verdachte alsnog besloten 200 melkkoeien af te stoten om binnen de toegestane norm te blijven. Die (gelet op de door verdachte aangegane verplichtingen ter zake de bouw van een nieuwe stal weliswaar kostbare) keuze had verdachte al eerder kunnen maken. De rechtbank begrijpt dat een ondernemer er veel voor over heeft om zijn bedrijf te redden en daarbij financiële afwegingen maakt. De door verdachte gekozen weg was echter van meet af aan doodlopend, bewust gekozen en strafbaar.
Verdachte heeft zich in vier kalenderjaren schuldig gemaakt aan het opzettelijk produceren van meer fosfaat dan het op zijn bedrijf rustende fosfaatrecht. Het fosfaatrechtenstelsel is ingevoerd om de hoeveelheid mest en daarmee de fosfaatproductie te reguleren. Wanneer bedrijven meer fosfaat produceren dan de hoeveelheid waarvoor zij rechten hebben, komt dat doel in het gedrang. Ook is de productie van (te veel) fosfaat schadelijk voor het milieu, alsmede de biodiversiteit. Daarnaast heeft verdachte financieel voordeel gehad ten opzichte van andere bedrijven die zich wel aan de geldende wet- en regelgeving hebben gehouden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 11 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor een soortgelijk strafbaar feit.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals ter zitting naar voren gebracht. Verdachte heeft de afgelopen jaren grote financiële tegenslagen gehad: de verkoop van zijn oude bedrijf is niet doorgegaan vanwege faillissement van de koper en door het ontbreken van een natuurtoestemming (de PAS-meldersproblematiek) is zijn huidige bedrijf vooralsnog minder waard geworden. Verdachte kampt met gezondheidsproblemen en de strafzaak heeft veel impact gehad op het leven van verdachte en zijn gezin.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat in dit geval niet kan worden volstaan met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht (Sr). De rechtbank constateert dat verdachte – na de uitspraak van het CBb in januari 2019 – vanaf 2020 vier jaar lang bewust heeft nagelaten om de uitstoot van zijn veestapel in overeenstemming te brengen met de voor hem geldende rechten. Hierdoor heeft verdachte financieel voordeel gehad, omdat hij, anders dan zijn collega melkveehouders, de kosten voor extra fosfaatrechten uitgespaard heeft.
Wel houdt de rechtbank bij de hoogte van de op te leggen straf er rekening mee dat dit voordeel aan verdachte zal worden ontnomen en dat hij de bespaarde kosten alsnog zal moeten betalen. Ook weegt zij in het voordeel van verdachte mee dat hij het afgelopen jaar alsnog maatregelen heeft genomen om binnen de regels van het fosfaatrechtenstel te blijven.
Alles overwegend en gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, alsook op de omstandigheid dat verdachte een eenmanszaak heeft en om die reden als natuurlijk persoon gedagvaard is, is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van € 75.000,00 passend is. De rechtbank zal, gelet op de specifieke omstandigheden van verdachte, de geldboete in dit geval geheel voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van drie jaren. Met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt beoogd verdachte van het strafwaardige van zijn gedrag te doordringen en te voorkomen dat hij in de toekomst opnieuw soortgelijke strafbare feiten zal plegen.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 23 en 24c Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 21 b, eerste lid van
de Meststoffenwet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 75.000 (zegge: vijfenzeventigduizend euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis
zal worden toegepast voor de duur van 365 dagen;
- bepaalt dat deze geldboete
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de
rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien
verdachte voor het einde van de proeftijd van
3 (drie) jaren de navolgende algemene
voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd
niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. van Campen, voorzitter, mr. M. van Berlo en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Vis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit met nummer 177490/141830/6016718/3 (tav 2020 en 2021) respectievelijk 177490/153206/6016718/3 (tav 2022 en 2023). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.