ECLI:NL:RBOVE:2024:5106

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
84.189083.21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het voorhanden hebben van 17 miljoen sigaretten en vuurwapens

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 26 augustus 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 55-jarige man, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid sigaretten zonder dat daarover accijns was betaald, alsook van het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op meerdere tijdstippen in de periode van 14 februari 2022 tot en met 30 maart 2022, in een loods te [plaats], 17.493.000 sigaretten heeft opgeslagen. Deze sigaretten waren niet voorzien van de vereiste accijns en de loods was niet aangewezen als accijnsgoederenplaats. Tijdens de doorzoeking van de loods door de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) op 30 maart 2022, werden ook verschillende vuurwapens aangetroffen, waaronder een geweer en een pistool. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting verklaard dat hij de loods had verhuurd, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de onveraccijnsde sigaretten voorhanden had en dat hij zich schuldig had gemaakt aan het overtreden van de Wet op de accijns en de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen wapens en sigaretten onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-189083-21 (P)
Datum vonnis: 26 augustus 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. K.B.H. Welvaart, advocaat in Maastricht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met anderen opzettelijk 17.493.000 sigaretten voorhanden heeft gehad zonder dat daarover accijns was betaald;
feit 2:een vuurwapen van categorie II onder 3, te weten een hagelgeweer, voorhanden heeft gehad;
feit 3:vuurwapens van categorie III onder 1, te weten een dubbelloops hagelgeweer en een pistool, voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks 14 februari 2022 tot en met 30 maart
2022 te [plaats], althans in Nederland,
opzettelijk (een) grote hoeveelheid accijnsgoed(eren), te weten (in ieder geval) 17.493.000 stuks sigaretten, voorhanden en/of in opslag heeft gehad
terwijl die/dat accijnsgoed(eren) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren/was betrokken;
2.
hij op of omstreeks 30 maart 2022 te [plaats], althans in Nederland,
een wapen van categorie II, onder 3, te weten een enkelloops hagelgeweer van het merk Canna Cromata, model Magnum, kaliber .410 GA,
zijnde een vuurwapen dat zodanig was vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was en/of dat de aanvalskracht werd verhoogd voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 30 maart 2022 te [plaats], althans in Nederland,
(een) wapen(s) van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een geweer van het merk Browning, type onbekend, kaliber 12 GA, en/of
- een pistool van het merk Beretta, type 950 B, kaliber 6.35 millimeter Browning,
zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een geweer en/of revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad. Voor een bewezenverklaring van voorhanden hebben is vereist dat verdachte wetenschap had dat er illegale sigaretten in zijn loods waren opgeslagen en daarvan is geen sprake, aldus de raadsman.
Wat betreft de feiten 2 en 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
De doorzoeking van de loods
Op 30 maart 2022 heeft de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) een loods aan de [adres] te [plaats] doorzocht. [2] De loods bevindt zich bij de woning waar verdachte sinds 1999 met zijn echtgenote woont. De woning en de loods zijn eigendom van de echtgenote van verdachte. [3] In de loods zijn pallets met daarop dozen met sloffen sigaretten aangetroffen. [4] Er stonden 50 pallets met in totaal 1.750 dozen. [5] De dozen bevatten in totaal 6.550.000 sigaretten met de merknaam Richmond en 10.937.400 sigaretten met de merknaam Marlboro. [6] De sigaretten waren niet voorzien van Nederlandse accijnszegels. [7] De [adres] te [plaats] is niet aangewezen als accijnsgoederenplaats. [8]
De tabaksgeur bij de loods
Een opsporingsambtenaar die bij de doorzoeking aanwezig was, heeft geconstateerd dat op vijf meter afstand van de loods een tabaksgeur waarneembaar was. In de loods stond een geopende doos waarin sloffen sigaretten van het merk Richmond zaten. De geopende doos was qua kleur, vorm en grootte hetzelfde als de overige dozen die op pallets in de loods stonden. [9]
De camerabeelden
Aan de achterzijde van de [adres] te [plaats] heeft de politie een camera geplaatst, die was gericht op de roldeur van de loods. Op de camerabeelden is het volgende te zien.
Op 14 februari 2022 is de lading van een vrachtwagen gelost bij de loods. De lading bestond uit 34 pallets met daarop kartonnen dozen, die waren gewikkeld in plastic folie. Daarbij is een deel van de lading los gekomen en was een slof sigaretten zichtbaar. [10]
Op 15 maart 2022 heeft verdachte stukken karton uit de loods gehaald en verbrand in een ton op het erf. Ook heeft verdachte plastic verpakkingsmateriaal vanuit de loods buiten neergelegd, waarna het is opgehaald door een vuilniswagen. [11]
Op 23 maart 2022 was verdachte aanwezig bij het lossen van een vrachtwagen. Verdachte bestuurde de heftruck waarmee de pallets zijn gelost en in de loods zijn geplaatst. [12]
De toegang tot de loods
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij toegang had tot de loods, dat hij de loods heeft opgeruimd, dat hij heeft geholpen bij het lossen van goederen en dat hij zelf ook gebruik maakte van de loods voor de opslag van zijn gereedschap. Ook heeft verdachte verklaard dat hij de loods had verhuurd aan de zoon van één van de twee mannen die aanwezig waren bij het lossen van vrachtwagens bij de loods. Verdachte heeft de mannen ontmoet bij een bouwproject en later in een bouwmarkt, waar zij hem vroegen of hij opslagruimte beschikbaar had. Verdachte heeft verklaard dat hij de naam van de huurder niet wil noemen uit angst voor represailles en dat het huurcontract op zijn computer was opgeslagen. [13]
In het eerste verhoor bij de FIOD heeft verdachte verklaard dat hij de loods had verhuurd en dat het huurcontract op zijn bureau lag. [14] In het tweede verhoor heeft verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht toen hem werd voorgehouden dat er geen huurcontract is aangetroffen tijdens de doorzoeking. Op de vragen wie de loods heeft gehuurd en wat de huurvoorwaarden waren, heeft verdachte ook gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. [15] Op de inbeslaggenomen gegevensdragers van verdachte zijn geen relevante gegevens aangetroffen. [16]
Overwegingen
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij opzettelijk de onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad als bedoeld in artikel 5, eerste lid onder b, van de Wet op de accijns.
Op grond van artikel 5 lid 1 onder b van de Wet op de accijns is het niet toegestaan om accijnsgoederen voorhanden te hebben die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken. Het begrip voorhanden hebben moet Unierechtelijk worden uitgelegd, omdat de Wet op de accijns een implementatie is van een EG-richtlijn. Die uitleg is ruimer dan in het gewone spraakgebruik. Niet alleen de persoon die de feitelijke beschikkingsmacht over de accijnsgoederen heeft, maar ook enig ander persoon die bij het voorhanden hebben betrokken is kan worden aangemerkt als degene die accijnsgoederen voorhanden heeft. [17] Niet vereist is dat de persoon die de accijnsgoederen voorhanden had wist of redelijkerwijs had moeten weten dat voor die goederen accijns was verschuldigd. [18]
De rechtbank ziet zich gelet op het voorgaande eerst voor de vraag gesteld of verdachte de sigaretten voorhanden heeft gehad in de zin van de Wet op de accijns. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
Voorhanden hebben
Op grond van voorgaande feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat er op 30 maart 2022 17.493.000 sigaretten opgeslagen waren in een loods aan de [adres] in [plaats], terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken, en dat de loods aan de Stationstraat niet was aangewezen als accijnsgoederenplaats.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte is woonachtig aan de [adres] te [plaats] en de loods is achter en aan de woning van verdachte gelegen. Uit de verklaring van verdachte ter zitting blijkt dat hij toegang had tot de loods, dat hij ook in de loods is geweest en dat hij heeft geholpen bij het lossen van goederen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij de loods had verhuurd ongeloofwaardig. Verdachte heeft aanvankelijk verklaard dat er een huurcontract op zijn bureau lag. Toen dat niet werd aangetroffen, heeft hij verklaard dat het huurcontract was opgeslagen op zijn computer. Op de inbeslaggenomen gegevensdragers is echter geen huurcontract aangetroffen, waarna verdachte zich op dit punt heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij geen huurcontract wil overhandigen uit angst voor represailles, maar hij heeft ook verklaard dat hij sinds zijn aanhouding niet meer is benaderd door personen die betrokken waren bij de opslag van de sigaretten.
De verklaring van verdachte dat hij de loods had verhuurd, vindt geen steun in het dossier en verdachte heeft geen aanknopingspunten geboden voor nader onderzoek ter verificatie van zijn verklaring.
Ook acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat een criminele organisatie ruim 17 miljoen sigaretten, met een waarde van miljoenen euro’s, opslaat bij een persoon die niet op de hoogte is van de aard van die goederen en die aldus ook geen voorzorgs- en beveiligings-maatregelen kan nemen om te voorkomen dat die waardevolle goederen ontvreemd worden.
Opzet
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte opzettelijk de onveraccijnsde goederen voorhanden heeft gehad. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte toegang had tot de loods waar al vanaf 14 februari 2022 dozen met sigaretten aanwezig waren. Op 30 maart 2022 stonden er 50 pallets met in totaal 1.750 dozen met mastercases sigaretten. De aanwezigheid van de pallets met de dozen in de loods kan de verdachte niet zijn ontgaan. Verdachte is meermalen in de loods geweest en in de loods stond een geopende doos met sloffen sigaretten. Die doos was qua kleur, vorm en grootte gelijk aan de ongeopende dozen. Voor verdachte moet dan ook duidelijk zijn geweest wat de inhoud van de ongeopende dozen was. Ook was er in de loods en buiten de loods een duidelijke tabaksgeur waarneembaar. Zijn verklaring dat hij dacht dat de dozen brandwerend materiaal bevatten, stelt de rechtbank dan ook als ongeloofwaardig terzijde. Uit camerabeelden blijkt dat verdachte op 23 maart 2022 heeft geholpen bij het lossen van een vrachtwagen en dat verdachte verpakkingsmaterialen heeft opgeruimd en verbrand. Verdachte moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook op de hoogte zijn geweest van de hoedanigheid van de goederen die in de loods zijn aangetroffen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de sigaretten die hij voorhanden had, onveraccijnsd waren.
Feit 2
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
  • het procesverbaal van de terechtzitting van 12 augustus 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het procesverbaal aantreffen vuurwapens en munitie [adres] [plaats] ([code 1]), pagina 90;
  • het procesverbaal betreffende onderzoek vuurwapens van 11 april 2022 ([code 2]), pagina 135.
Feit 3
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
  • het procesverbaal van de terechtzitting van 12 augustus 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het procesverbaal aantreffen vuurwapens en munitie [adres] [plaats] ([code 1]), pagina 90;
  • het procesverbaal betreffende onderzoek vuurwapens van 11 april 2022 ([code 2]), pagina’s 133136.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 30 maart 2022 te [plaats],
opzettelijk een grote hoeveelheid accijnsgoederen, te weten 17.493.000 stuks sigaretten,
voorhanden en in opslag heeft gehad, terwijl die accijnsgoederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken;
2
hij op 30 maart 2022 te [plaats],
een wapen van categorie II, onder 3, te weten een enkelloops hagelgeweer van het merk Canna Cromata, model Magnum, kaliber .410 GA, zijnde een vuurwapen dat zodanig was vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was, voorhanden heeft gehad;
3
hij op 30 maart 2022 te [plaats],
wapens van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een geweer van het merk Browning, type onbekend, kaliber 12 GA, en
- een pistool van het merk Beretta, type 950 B, kaliber 6.35 millimeter Browning,
zijnde vuurwapens in de vorm van een geweer en pistool, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 5 van de Wet op de accijns, in samenhang met artikel 97 van de Wet op de accijns, en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
het opzettelijk overtreden van een in artikel 5, eerste lid onder b, van de Wet op de accijns opgenomen verbod;
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II;
feit 3
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit en dat de redelijke termijn is overschreden. De verdediging heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen vanwege de gevolgen die dat zou hebben voor het bedrijf van verdachte.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en opslaan van ruim 17 miljoen sigaretten, zonder dat over die sigaretten accijns was betaald.
Het illegaal voorhanden hebben van accijnsgoederen verstoort de reguliere, legale markt voor tabakswaren en ondermijnt de economische ordening en het fiscale systeem van het land. Verdachte heeft zich door zijn handelen schuldig gemaakt aan ontduiking van de accijnsverplichting. Het financieel nadeel voor de Staat bedraagt € 4.255.172,--. Daarnaast levert het handelen van verdachte oneerlijke concurrentie op ten opzichte van bedrijven die wel voldoen aan hun verplichtingen in het kader van de accijnsheffingen.
Het handelen van verdachte heeft niet alleen financiële gevolgen, maar het heeft ook een negatieve invloed op het anti-rookbeleid van de Nederlandse overheid en andere Europese landen. Met het oog op de algemene volksgezondheid wordt het roken van tabak immers actief ontmoedigd door prijsverhogingen op basis van heffingen en belastingen. Met het illegaal voorhanden hebben van sigaretten en rooktabak, die op de illegale markt kunnen belanden, wordt dit beleid ondermijnd.
Ook heeft verdachte verschillende vuurwapens voorhanden gehad in een kledingkast in zijn woning. De rechtbank acht strafverzwarend dat verdachte ook grote hoeveelheden bijpassende munitie voorhanden had en dat de wapens en munitie binnen handbereik werden bewaard. Verdachte was houder van een wapenverlof. Juist van verdachte mocht daarom worden verwacht dat hij enkel op basis van zijn verlof toegestane wapens voorhanden had, en dat hij de wapens op de juiste wijze, en gescheiden van munitie, had opgeslagen. Verdachte heeft echter de wapens en munitie buiten het zicht van de controles in het kader van zijn wapenverlof gehouden. Dat verdachte de wapens voorhanden had terwijl er op zijn erf ruim 17 miljoen illegale sigaretten voorhanden waren, acht de rechtbank extra zorgelijk.
De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 9 april 2024. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Ter terechtzitting heeft verdachte weinig openheid van zaken gegeven en geen verantwoordelijkheid getoond voor zijn handelen.
De redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden.
Op 30 maart 2022 is verdachte in verzekering gesteld. Verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank stelt aldus vast dat op 30 maart 2022 de redelijke termijn, waarbinnen verdachte dient te worden berecht, is aangevangen. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De datum van dit vonnis is 26 augustus 2024; dat betekent dat de redelijke termijn met vijf maanden is overschreden. Deze termijnoverschrijding komt voor rekening van het Openbaar Ministerie, nu niet is gesteld of gebleken dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die overschrijding van de redelijke termijn kunnen rechtvaardigen.
De strafmodaliteit en de hoogte daarvan
Wat betreft de strafmodaliteit en de hoogte daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor fraude en de Wet wapens en munitie. Wat betreft fraude wordt bij een benadelingsbedrag van meer dan een miljoen euro als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden genoemd. Wat betreft de Wet wapens en munitie wordt voor het voorhanden hebben van een pistool of geweer van categorie III onder 1 in een woning als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden genoemd. Voor het voorhanden hebben van een heimelijk draagbaar vuurwapen, categorie II onder 3, wordt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden genoemd.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten, de oriëntatiepunten van de LOVS en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend en geboden is. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank de straf matigen en een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 34 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
6.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de op de beslaglijst onder de nummers 2, 13 en 14 genoemde voorwerpen (wapens) en de nummers 16 en 17 (sigaretten) moeten worden onttrokken aan het verkeer, omdat het voorwerpen betreft met betrekking tot welke het feit is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Wat betreft de voorwerpen met de nummers 1, 3 tot en met 12 en 15 (wapens en munitie) heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dat deze moeten worden onttrokken aan het verkeer nu het bezit daarvan in strijd is met de wet, de voorwerpen zijn aangetroffen tijdens het onderzoek naar de verdachte ten laste gelegde feiten, en de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde wapens met de nummers 2, 13 en 14 en de sigaretten met de nummers 16 en 17 vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de feiten zijn begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde wapens en munitie met de nummers 1, 3 tot en met 12 en 15 vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien deze van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 36b, 36c, 36d en 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
het opzettelijk overtreden van een in artikel 5, eerste lid onder b, van de Wet op de accijns opgenomen verbod;
feit 2, het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II;
feit 3, het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
34 (vierendertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, te weten de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 17.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) met nummer 70338 (onderzoek Black Betty). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het procesverbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 31 maart 2022 ([code 3]), pagina 764.
3.Het overzichtsprocesverbaal van 19 oktober 2022 (AD-001-01), pagina’s 9 en 14.
4.Het procesverbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 31 maart 2022 ([code 3]), pagina 765.
5.De lijst van inbeslaggenomen goederen [adres] [plaats] ([code 3]), pagina 769.
6.Het procesverbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 31 maart 2022 ([code 3]), pagina 766.
7.Het procesverbaal van bevindingen van 25 juli 2022 ([code 4]), pagina 178.
8.Het procesverbaal van bevindingen van 18 juli 2022 ([code 5]), pagina 179.
9.Het procesverbaal van bevindingen betreffende tabaksgeur loods [adres] [plaats] van 1 april 2022 (AMB00901), pagina 79.
10.Het procesverbaal van ambtshandeling van 16 februari 2022 ([code 6]), pagina 60.
11.Het procesverbaal van bevindingen uitkijken camera [adres] [plaats] van 27 juni 2022 ([code 7]), pagina 175.
12.Het procesverbaal van bevindingen uitkijken camera [adres] [plaats] van 27 juni 2022 ([code 7]), pagina 175.
13.Het procesverbaal van de terechtzitting van 12 augustus 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
14.Het procesverbaal van verhoor van de verdachte [verdachte] van 30 maart 2022 (V00101), pagina’s 3738.
15.Het procesverbaal van verhoor van de verdachte [verdachte] van 31 maart 2022 (V00102), pagina 42.
16.Het procesverbaal van ambtshandeling van 27 juni 2022 ([code 8]), pagina 176.
17.Gerechtshof ’s Hertogenbosch 2 juli 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2140, r.o. C; Richtlijn 2008/118/EG.
18.Hof van Justitie van de Europese Unie 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:473, r.o. 28.