ECLI:NL:RBOVE:2024:5103

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
11073210 \ CV EXPL 24-1002
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een overeenkomst inzake de levering van houtpellets met geschil over betalingsverplichting en opschorting

In deze civiele zaak vordert eiser, een vennootschap onder firma, nakoming van een overeenkomst met gedaagden voor de levering van houtpellets. Gedaagden stellen dat zij hun betalingsverplichting mogen opschorten omdat eiser tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De kantonrechter oordeelt dat het beroep op opschorting niet slaagt, omdat de tekortkoming niet is komen vast te staan. Gedaagden worden veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, maar de kantonrechter oordeelt dat zij een lagere prijs moet betalen dan gevorderd door eiser.

De procedure begon met een dagvaarding op 29 april 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 4 september 2024. Eiser heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder facturen en communicatie met gedaagden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagden op 16 januari 2022 een bestelling heeft geplaatst voor houtpellets, die op 18 januari 2022 zijn geleverd. Eiser heeft een factuur gestuurd, maar gedaagden heeft deze niet betaald, met als argument dat er te weinig houtpellets zijn geleverd.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagden onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat er minder houtpellets zijn geleverd dan gefactureerd. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat gedaagden de prijs van € 172,50 per 1.000 kg moet betalen, zoals vermeld op de eerste factuur. Eiser heeft aanspraak gemaakt op wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, die door de kantonrechter zijn toegewezen. Gedaagden is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen. Het vonnis is uitgesproken op 1 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11073210 \ CV EXPL 24-1002
Vonnis van 1 oktober 2024
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiser],handelend onder de naam [eiser],
te [vestigingsplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. D. van Klinken,
tegen

1.[gedaagde 1],

te [vestigingsplaats 2],
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 1],
3.
[gedaagde 3],
te [woonplaats 2],
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden],
gemachtigde: mr. K. Nieboer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 april 2024 met de bewijsstukken 1 – 9,
- de conclusie van antwoord,
- de akte overlegging producties van [eiser], waarbij zij de bewijsstukken 10 – 15 in het geding brengt,
- de mondelinge behandeling van 4 september 2024, waarbij partijen zijn verschenen en zijn bijgestaan door hun gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, mede aan de hand van pleitaantekeningen. De griffier heeft tijdens de zitting aantekeningen gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
In deze zaak vordert [eiser] nakoming van de overeenkomst die zij met [gedaagden] heeft gesloten. [gedaagden] stelt dat zij haar betalingsverplichting mag opschorten, omdat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming. De kantonrechter is van oordeel dat het beroep op opschorting niet slaagt, omdat de tekortkoming niet is vast komen te staan. [gedaagden] moet voldoen aan haar betalingsverplichting die voortvloeit uit de overeenkomst, maar de kantonrechter oordeelt dat zij een lagere prijs moet betalen.

3.De feiten

3.1.
[gedaagden] heeft op 16 januari 2022 aan [eiser] een whatsapp bericht gestuurd waarin zij bij [eiser] een bestelling plaatst voor het leveren van 10.000 tot 12.000 kg houtpellets. De transporteur van [eiser], [bedrijf], heeft op 18 januari 2022 houtpellets bij [gedaagden] geleverd.
3.2.
[eiser] heeft hiervoor aan [gedaagden] op 29 januari 2022 een eerste factuur gestuurd van € 1.226,31. Dit bedrag bestaat uit het bedrag voor de geleverde houtpellets exclusief btw, de verschuldigde btw en een kredietbeperking van 2%. Voor het berekenen van het bedrag voor de geleverde houtpellets is [eiser] uitgegaan van 5.760 kg aan houtpellets tegen een prijs van € 172,50 per 1.000 kg.
3.3.
[eiser] heeft later aan [gedaagden] een gecorrigeerde factuur van € 2.401,01 met factuurdatum 29 januari 2022 gestuurd, omdat de weegbon van [gedaagden] door [eiser] was omgewisseld met de weegbon van een andere klant van [eiser]. Het gecorrigeerde gefactureerde bedrag bestaat uit het bedrag voor de geleverde houtpellets exclusief btw, de verschuldigde btw, en een kredietbeperking van 2%. Voor het berekenen van het bedrag voor de geleverde houtpellets is [eiser] uitgegaan van 10.960 kg aan houtpellets tegen een prijs van € 177,50 per 1.000 kg. [gedaagden] heeft de gecorrigeerde factuur niet betaald.
3.4.
[gedaagden] heeft op 19 februari 2022 een whatsapp bericht gestuurd aan [eiser] voor het plaatsen van een nieuwe bestelling voor het leveren van 10.000 tot 12.000 kg houtpellets. De nieuwe bestelling is op 24 februari 2022 geleverd.
3.5.
[eiser] heeft op 31 augustus 2022 een e-mail gestuurd aan [gedaagden] met het verzoek om het openstaande bedrag van € 1.198,75 (€ 2.401,01 - € 1.206,26) te betalen. Daarnaast heeft [eiser] per whatsapp berichten gestuurd en op 14 april 2023, 15 mei 2023, 19 juni 2023, 18 juli 2023 en 28 maart 2023 per aangetekende en gewone post brieven gestuurd aan [gedaagden] met het verzoek om het openstaande bedrag te betalen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 1.650,95, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom. Het bedrag van € 1.650,95 bestaat uit de hoofdsom van € 1.198,75, de buitengerechtelijke incassokosten van € 179,81 en de wettelijke handelsrente tot en met 11 april 2024 van € 272,39. Tot slot vordert zij dat de kantonrechter [gedaagden] veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
4.2.
De [gedaagden] voert verweer.

5.Wat oordeelt de kantonrechter?

Wat hebben partijen afgesproken?
5.1.
Partijen zijn het erover eens dat zij op 16 januari 2022 een overeenkomst hebben gesloten voor de levering van houtpellets. [eiser] vordert dat [gedaagden] een bedrag van € 1.650,95 moet betalen op grond van nakoming van de betalingsverplichting die voor [gedaagden] uit de overeenkomst voortvloeit. Die overeenkomst houdt in dat [eiser] tussen de 10.000 en 12.000 kg aan houtpellets levert aan [gedaagden]. Partijen zijn het daar ook over eens. Dit betekent dat [gedaagden] in beginsel moet betalen voor de houtpellets die zij heeft besteld. De houtpellets die door [gedaagden] zijn besteld, staan juist vermeld in de gecorrigeerde factuur. De [gedaagden] is in beginsel gehouden om de gecorrigeerde factuur te betalen.
[gedaagden] mag haar betalingsverplichting niet opschorten
5.2.
Daar staat tegenover dat [gedaagden] stelt dat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen overeengekomen overeenkomst. Om die reden doet zij een beroep op opschorting van haar betalingsverplichting. [gedaagden] stelt hiertoe dat zij maar 5.760 kg houtpellets geleverd heeft gekregen in plaats van de door [eiser] gefactureerde 10.960 kg. Dat onderbouwt [gedaagden] met de verklaring dat zij heeft gezien dat haar silo met houtpellets veel minder vol zat dan normaal en dat zij na 30 dagen opnieuw houtpellets moest bestellen in plaats van de gebruikelijke 50 dagen. Ook heeft zij gezegd dat er in de door [eiser] ingebrachte bewijsstukken verschillen zitten in het aantal genoemde kilo’s en de datum van levering van de houtpellets, waardoor op basis van die documenten geen conclusies kunnen worden getrokken.
5.3.
[eiser] heeft de tekortkoming gemotiveerd betwist. Volgens haar zijn de gefactureerde houtpellets ook geleverd. Ter onderbouwing daarvan heeft zij de weegbon en bijbehorende CMR-vrachtbrief, een factuur van [bedrijf] voor de door [bedrijf] verrichte transportwerkzaamheden voor [eiser] in de periode van 11 januari 2022 tot en met 20 januari 2022, en een printscreen van de boordcomputer van de vrachtwagen overgelegd. Volgens [eiser] mocht [gedaagden] geen beroep doen op opschorting, omdat er geen sprake is van een tekortkoming.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [eiser] minder dan de gefactureerde hoeveelheid houtpallets heeft geleverd. Om die reden komt [gedaagden] geen beroep toe op opschorting. Dit oordeel berust op het volgende.
Op grond van de hoofdregel van de bewijslastverdeling draagt de partij de bewijslast van de feiten of rechten waarvan zij de rechtsgevolgen inroept (artikel 150 Rv). In dit geval stelt [eiser] dat [gedaagden] een geldbedrag moet betalen op grond van de overeenkomst die zij overeen zijn gekomen. Het is aan [eiser] om te stellen, en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen, dat er sprake is van een overeenkomst op grond waarvan [gedaagden] gehouden is om aan [eiser] te betalen. [eiser] heeft dit gedaan. De [gedaagden] heeft het bestaan van die overeenkomst niet betwist, waardoor de overeenkomst en dus ook de betalingsverplichting vast komen te staan (artikel 149 Rv). [gedaagden] verweert zich met de stelling dat zij haar betalingsverplichting opschort, omdat [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming doordat zij 5.760 kg in plaats van de afgesproken 10.960 kg houtpallets heeft geleverd. Deze stelling dat te weinig is geleverd, moet [gedaagden] ook kunnen bewijzen. [gedaagden] heeft in dat kader alleen gesteld (zonder onderbouwende bewijsstukken, zoals bijvoorbeeld een besteloverzicht) dat de silo halfvol was en er eerder houtpellets besteld moesten worden. Echter, die stellingen wegen onvoldoende op tegen de door [eiser] overgelegde stukken (de weegbon en de bijbehorende CMR-vrachtbrief, een factuur van [bedrijf] voor de door [bedrijf] verrichte werkzaamheden voor [eiser] in de periode van 11 januari 2022 tot en met 20 januari 2022, en een printscreen van de boordcomputer) en de gegeven toelichting op de gang van zaken. Hoewel [gedaagden] terecht aangeeft dat de boordcomputer 10.980 kg aan losgewicht aangeeft, komt de gefactureerde hoeveelheid houtpallets (10.960 kg) overeen met de weegbon en CMR (vrachtbrief). Het verschil van 20 kg maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat de weegbon en vrachtbrief dusdanig onbetrouwbaar zijn dat daarvan niet zou kunnen worden uitgegaan. De conclusie is daarom dat [gedaagden] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat [eiser] te weinig houtpallets heeft geleverd.
[gedaagden] moet € 172,50 per 1.000 kg houtpellets betalen
5.5.
Partijen hebben ook discussie over de prijs van de houtpellets. [eiser] vordert betaling van de gecorrigeerde factuur waarbij zij uitgaat van een prijs van € 177,50 per 1.000 kg houtpellets. De [gedaagden] betwist dat. Zij heeft gesteld dat zij een prijs van € 172,50 per 1.000 kg moet betalen zoals op de eerste factuur staat, als zij wordt veroordeeld tot betaling van de gecorrigeerde factuur. [eiser] stelt dat die prijs een typefout is en dat de prijs op het moment van levering € 177,50 per 1.000 kg was.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagden] een prijs van € 172,50 per 1.000 kg moet betalen. De kantonrechter stelt vast dat partijen in de overeenkomst zelf (de whatsapp berichten over de bestelling) geen prijs hebben afgesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] gezegd dat de houtpellets een product zijn met fluctuerende prijzen. De eerste door [eiser] gecommuniceerde prijs is de eerste factuur van 29 januari 2022. Dit is de prijs van € 172,50 per 1.000 kg. [gedaagden] heeft die prijs geaccepteerd door de eerste factuur met daarop die prijs te betalen. [eiser] stelt dat er bij de gecorrigeerde factuur van een hogere prijs wordt uitgegaan met de enkele toelichting dat de leveringsbonnen van [gedaagden] en een andere klant van [eiser] waren verwisseld waardoor het aantal geleverde kilo’s niet klopte. Niet gesteld of gebleken is dat partijen later met elkaar een hogere prijs voor de bestelling zijn overeengekomen. Dit betekent dat [gedaagden] de lagere kiloprijs moet betalen, namelijk € 172,50 per 1.000 kg.
De tussenconclusie
5.7.
De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] toe tot betaling van het resterende bedrag. Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het eens geworden dat de vordering met € 24,05 (€ 1.226,31 - € 1.202,26) moet worden verminderd, omdat [gedaagden] de kredietbeperking van 2% op het gefactureerde bedrag in mindering mocht brengen. Zoals hiervoor overwogen, moet [gedaagden] een bedrag van € 172,50 per 1.000 kg betalen. De kantonrechter constateert dat [eiser] in haar facturen uitgaat van 21% btw. Zij zal om die reden uitgaan van dat percentage bij het berekenen van het bedrag dat [gedaagden] aan [eiser] moet betalen. Daarnaast houdt zij rekening met de kredietbeperking van 2% die [gedaagden] niet hoeft te betalen.
5.8.
Gelet op het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat [gedaagden] een bedrag van € 2.287,63 moet betalen voor de gecorrigeerde factuur, dat bestaat uit € 1.890,60 exclusief btw (€ 10,96 x € 172,50) en € 397,03 btw (21% btw over € 1.890,60). Tussen partijen staat vast dat [gedaagden] al een bedrag van € 1.202,26 aan [eiser] heeft betaald. De kredietbeperking wordt hierbij niet opgeteld. Dit betekent dat zij nog een bedrag van € 1.085,37 (€ 2.287,63 - € 1.202,26) aan [eiser] moet betalen.
De wettelijke handelsrente is verschuldigd geworden vanaf 27 maart 2022
5.9.
[eiser] vordert de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 30 dagen na de factuurdatum (29 januari 2022). De [gedaagden] heeft betwist dat zij de gecorrigeerde factuur op 29 januari 2022 heeft ontvangen en stelt dat zij de gecorrigeerde factuur pas op 24 februari 2022 heeft ontvangen. [eiser] heeft daar alleen tegenin gebracht dat de factuurdatum ook de datum is waarop de factuur is ontvangen, omdat het een geautomatiseerd systeem is. De kantonrechter vindt de stellingen van [gedaagden] geloofwaardig. Als zij de gecorrigeerde factuur eerder zou hebben ontvangen, dan zou zij eerder bij [eiser] hebben geklaagd dat de gefactureerde hoeveelheid niet zou kloppen en niet pas bij de volgende levering toen zij de levering van 16 januari 2022 volledig had verbruikt. [eiser] heeft dan ook onvoldoende onderbouwd gesteld dat [gedaagden] al vanaf 30 dagen na factuurdatum in verzuim is geraakt.
5.10.
[eiser] stelt dat ook is voldaan aan de overige vereisten voor het toewijzen van de wettelijke handelsrente, omdat er sprake is van een handelsovereenkomst en [gedaagden] in verzuim is geraakt met de betaling van de hoofdsom. De kantonrechter wijst de wettelijke handelsrente toe maar wijzigt de datum vanaf wanneer die verschuldigd is, omdat er van wordt uitgegaan dat [gedaagden] de gecorrigeerde factuur niet eerder dan 24 februari 2022 heeft ontvangen. Dit betekent dat de wettelijke handelsrente wordt toegewezen vanaf 27 maart 2022 (vanaf 30 dagen na 24 februari 2022).
[gedaagden] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
5.11.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van € 179,81. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, omdat het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Daarnaast stelt de kantonrechter vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, omdat zij heeft gesteld dat zij aan [gedaagden] per whatsapp berichten heeft gestuurd en op 14 april 2023, 15 mei 2023, 19 juni 2023, 18 juli 2023 en 28 maart 2024 brieven heeft gestuurd. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief. Dit betekent dat [gedaagden] een bedrag van € 162,81 aan buitengerechtelijke incassokosten moet betalen.
[gedaagden] moet de proceskosten betalen
5.12.
[gedaagden] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
114,71
- griffierecht
372,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
996,71

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de hoofdsom van € 1.085,37, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 27 maart 2022 tot aan de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van € 162,81 aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.3.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 996,71, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024.