ECLI:NL:RBOVE:2024:5097

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
71.248122.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in drugs met aanzienlijke hoeveelheden MDMA en amfetamine

Op 1 oktober 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in drugs. De verdachte is schuldig bevonden aan het uitvoeren van 18 kilogram MDMA door dit in een postpakket naar Maleisië te verzenden en het vervoeren en aanwezig hebben van 2.197 gram MDMA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in opdracht van anderen, betrokken was bij de verzending van de drugs en dat hij op heterdaad is aangehouden met een tas waarin MDMA was aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de eerdere veroordeling van de verdachte voor een Opiumwetfeit. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 10 september 2024, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de belangrijkste feiten gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71.248122.23 (P)
Datum vonnis: 1 oktober 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteplaats] (Volksrepubliek China),
wonende aan de [woonplaats],
nu verblijvende in de P.I. [locatie].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 september 2024. Het onderzoek is op 1 oktober 2024 gesloten.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 3 april 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, samen met anderen of alleen,
feit 1:72 kilogram MDMA/XTC heeft uitgevoerd uit Nederland.
feit 2:31,05 kilogram amfetamine en/of 2,197 kilogram MDMA heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en/of aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
Hij in of omstreeks de periode van 16 maart 2023 tot en met 8 november 2023, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,(telkens) opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (minstens) 72 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of XTC, zijnde MDMA en/of XTC een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
Hij in of omstreeks de periode van 16 maart 2023 tot en met 8 november 2023, te Amsterdam en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 1], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
- heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
en/of
- aanwezig heeft gehad
(31050 gram amfetamine en/of 2197 gram MDMA (XTC)), een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA (XTC), zijnde amfetamine en/of MDMA (XTC), (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
[verdachte] is één van de verdachten die betrokken zijn bij het opsporingsonderzoek van de landelijke recherche genaamd ‘26Alblas’. Dit onderzoek vangt aan nadat er op 2 en 3 juni 2023 vier postpakketten, alle bestemd voor hetzelfde adres in Maleisië, op Schiphol zijn gecontroleerd. De pakketten bleken in totaal 72 kilogram MDMA-pillen te bevatten. Na verder onderzoek is [verdachte] door een verbalisant op camerabeelden herkend als verzender van een van deze postpakketten. [verdachte] is na deze onderzoeksbevindingen vanaf 2 oktober 2023 enige tijd geobserveerd. Op 7 november 2023 bezocht hij samen met medeverdachte [medeverdachte] een chalet in [plaats 1]. In het chalet is bij een doorzoeking in dit onderzoek op 8 november 2023 ongeveer 21 kilogram amfetamine aangetroffen. Op 8 november 2023 bezocht [verdachte] een portiekwoning aan de [adres 1]. [verdachte] verliet het portiek met een gevulde Albert Heijn-tas. Toen hij deze tas bij een woning aan de [adres 2] wilde afleveren, werd hij staande gehouden door de politie. De verbalisanten zagen dat in de tas verpakkingen met gekleurde pillen zaten. [verdachte] is daarop op heterdaad aangehouden. Bij nader onderzoek bleek het om twee kilogram MDMA te gaan.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, met uitzondering van de hoeveelheid amfetamine die in het chalet in [plaats 1] is aangetroffen. Hiervan dient [verdachte] vrijgesproken te worden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de verzending van één postpakket onder feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden. [verdachte] dient van betrokkenheid bij de andere drie postpakketten vrijgesproken te worden. De raadsman stelt dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden ten aanzien van het vervoeren en aanwezig hebben van de 2 kilogram MDMA. Van het bezit van de hoeveelheid amfetamine in het chalet in [plaats 1] dient [verdachte] vrijgesproken te worden.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] 18 kilogram MDMA heeft uitgevoerd uit Nederland door middel van het versturen van een postpakket naar Maleisië. [verdachte] bekent dat hij het pakket in opdracht van anderen voor een vergoeding van 500 euro heeft verzonden. Voor zover [verdachte] heeft verklaard dat hij niet wist wat er in het pakket zat, overweegt de rechtbank het volgende. In het geval dat je in opdracht van anderen voor een zodanige aanzienlijke vergoeding een pakket naar het buitenland verzendt, bestaat het risico dat de inhoud van het pakket onzuiver of illegaal is. Door onder deze omstandigheden geen nader onderzoek in te stellen naar de inhoud van het pakket, heeft [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er verdovende middelen in het pakket zaten. De rechtbank concludeert dat [verdachte] op zijn minst voorwaardelijk opzet had op de uitvoer van de verdovende middelen uit Nederland. [verdachte] verzond het pakket, uitgaande van zijn eigen verklaring, in opdracht van anderen en kan daarom als medepleger aangemerkt worden.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] ook de andere drie postpakketten ter verzending heeft aangeboden. Uit het dossier volgt weliswaar dat het voor verdachte mogelijk is geweest om ook die drie pakketten ter verzending aan te bieden, maar dat is onvoldoende om met een voldoende mate van zekerheid vast te stellen dat hij dat ook daadwerkelijk heeft gedaan.
De rechtbank komt aldus tot een gedeeltelijke bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte de feitelijkheden heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. [1]
1. De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 10 september 2024, onder meer inhoudende:
Ik heb op 30 mei 2023 omstreeks 15.17 uur een postpakket aangeboden bij de Primera gevestigd aan de Van [adres 3]. Ik deed dat in opdracht van anderen en ik kreeg hier 500 euro voor.
2. Proces-verbaal Koninklijke Marechaussee inclusief Douane PV’s en formulieren, ZD01, bijlage 1, pagina's 1 t/m 29;
3. Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen 4 postpakketten, ZD01, bijlage 2, pagina's 30 t/m 48 ;
4. Proces-verbaal van relaas, ZD01, bijlage 3, pagina’s 5, 6;
5. Proces-verbaal camerabeelden journaalmutatie JM4763, ZD01 pagina's 49 t/m 56;
Feit 2
Het verwijt dat [verdachte] gemaakt wordt onder feit 2 kan in twee delen opgesplitst worden: het medeplegen van het bezit van de verdovende middelen die op 8 november 2023 in het chalet in [plaats 1] zijn aangetroffen en de verdovende middelen die op diezelfde dag bij [verdachte] in de Albert Heijn-tas zijn aangetroffen.
De rechtbank spreekt [verdachte] vrij van het medeplegen van het aanwezig hebben van de aangetroffen hoeveelheid amfetamine in het chalet in [plaats 1]. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdovende middelen zich op enig moment in zijn machtssfeer bevonden. De enkele omstandigheid dat door observanten is gezien dat hij een dag voor het aantreffen van de drugs, samen met een ander, enkele minuten in het chalet is geweest, is daartoe onvoldoende. Andere onderzoeksbevindingen die op strafbare betrokkenheid van verdachte kunnen wijzen, ontbreken met betrekking tot deze partij aangetroffen amfetamine.
De rechtbank is van oordeel dat het andere onderdeel van het verwijt – kort gezegd: het aanwezig hebben en vervoeren van de ruim twee kilogram MDMA in de Albert Heijn-tas - wél wettig en overtuigend bewezen kan worden. [verdachte] bekent en de onderzoeksbevindingen ondersteunen dat. Voor zover [verdachte] heeft verklaard dat hij niet wist wat er in de tas zat, overweegt de rechtbank het volgende. [verdachte] kreeg van anderen de opdracht om voor 200 euro de tas op te halen en af te geven. De verbalisant die [verdachte] staande hield, verklaart onder andere: “
Ik zag direct dat de tas open stond en zag groene pillen in een doorzichtige plastic zak. Wij herkenden deze pillen als zijnde XTC pillen.”.Voor de verbalisant was dus op eenvoudige wijze te zien dat er pillen in de Albert Heijn-tas zaten
.Naar mag worden aangenomen voor verdachte derhalve ook. Uit het dossier volgt verder dat er foto’s van verschillende verdovende middelen in de telefoon van [verdachte] zijn aangetroffen. Tot slot is [verdachte] ook eerder voor een Opiumwetfeit veroordeeld. De rechtbank overweegt, in lijn met feit 1, dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er verdovende middelen in de tas zaten, door onder genoemde omstandigheden geen nader onderzoek in te stellen naar de inhoud van de tas. De rechtbank concludeert dat [verdachte] op zijn minst voorwaardelijk opzet had op het vervoeren en aanwezig hebben van MDMA. Omdat hij deze handelingen in opdracht van, en in afstemming met, onbekend gebleven anderen deed, is sprake van medeplegen van het aanwezig hebben en vervoeren van de verdovende middelen.
De rechtbank komt tot een gedeeltelijke bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte de feitelijkheden heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [2] .
1. De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 10 september 2024, onder meer inhoudende:
Ik had op 8 november 2023 een afspraak aan de [adres 1] in [plaats 2]. Ik moest daar in opdracht van een ander een tas ophalen. Er waren een man en een vrouw in de woning. Zij waren erbij toen de tas aan mij werd overhandigd. Ik moest de tas voor een ander bezorgen. Het bezorgadres kreeg ik telefonisch door, op de manier zoals in het dossier staat.
2. Proces-verbaal van bevindingen observatie 8 november 2023, ZD02, bijlage 3, pagina's 9 t/m 11;
3. Proces-verbaal van bevindingen, ZD02, bijlage 2, pagina's 5 t/m 8;
4. Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, ZD02, bijlage 27, pagina 174 t/m 178;
5. Proces-verbaal van relaas, ZD02, pagina 22, 23.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 30 mei 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht 18 kilogram MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 8 november 2023 te [plaats 2], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
- heeft vervoerd en
- aanwezig heeft gehad
2197 gram MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan [verdachte] een gevangenisstraf van vijf jaar en een geldboete van € 11.675,- op te leggen. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, moet op de gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt nu de officier van justitie een forse geldboete geëist heeft, verder te volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Aard en ernst van het strafbare feit
[verdachte] heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het uitvoeren van 18 kilogram MDMA door dit in een postpakket te verzenden naar Maleisië. Daarnaast heeft hij zich met een ander schuldig gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van ruim twee kilogram MDMA. [verdachte] verklaart dat hij deze werkzaamheden in opdracht deed van anderen c.q. een ander. Voor het afgeven van het postpakket ontving hij naar eigen zeggen
€ 500,-- en voor het afgeven van de tas met MDMA € 200,--.
Harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de criminaliteit die ermee gepaard gaat. Een aanmerkelijk deel van de criminaliteit vindt haar oorsprong direct of indirect in de productie, handel en het gebruik van drugs. Verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd. Dat hij, zoals door de verdediging bepleit, geen sturende rol heeft gehad in het geheel, maakt dat niet anders.
Persoon van de verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 6 september 2024 volgt dat hij in 2018 eerder voor een Opiumwetfeit is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden.
De reclassering heeft op 6 mei 2024 een rapport over [verdachte] opgemaakt. De rapporteur stelt dat [verdachte] een financieel motief had voor het plegen van deze feiten. De kans dat [verdachte] nog een keer strafbare feiten zal plegen, schat zij in als gemiddeld. De rapporteur vindt interventies gericht op het maken van pro-sociale keuzes en omgaan met druk en spanningen nodig en adviseert daarom enkele bijzondere voorwaarden aan hem op te leggen.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de handel in verdovende middelen krachtig bestreden moet worden. [verdachte] heeft eerder een gevangenisstraf uitgezeten in verband met een overtreding van de Opiumwet, maar dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om weer de fout in te gaan. Sterker nog, [verdachte] heeft deze feiten gepleegd terwijl hij in een andere zaak in de schorsing van zijn voorlopige hechtenis liep.
De Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vormen voor de rechtbank het uitgangspunt bij het bepalen van de strafmaat. Het oriëntatiepunt voor het uitvoeren van 18 kilogram harddrugs is 48 tot 60 maanden gevangenisstraf en het handelen ten aanzien van 2 kilogram harddrugs in een woning, 12 maanden gevangenisstraf. De rechtbank heeft minder kilo’s harddrugs bewezen verklaard dan waar de officier van justitie zijn strafeis op heeft gebaseerd.
Alles overwegende komt de rechtbank, mede gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport, tot het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht het noodzakelijk dat [verdachte] een gedragsverandering ondergaat en hoopt dat de bijzondere voorwaarden hem in de goede richting bewegen.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar in dit geval passend en geboden. Daarbij zullen een aantal van de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals door de reclassering geadviseerd.
De tijd die [verdachte] in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt op de straf in mindering gebracht.
6.4
De in beslag genomen voorwerpen
De geldbedragen die in de woning en de auto van [verdachte] of zijn echtgenote zijn aangetroffen zijn in beslag genomen. Ook de personenauto die hij gebruikte, is in beslag genomen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de geldbedragen in bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gegeven mogen worden, met uitzondering van de geldbedragen die in de damesjassen zijn aangetroffen. Dit bedrag van in totaal € 13.300,-- mag teruggegeven worden aan de echtgenote van verdachte.
De raadsman stelt dat de in beslag genomen goederen, de geldbedragen en de auto, aan verdachte of zijn echtgenote teruggegeven moeten worden.
De rechtbank is van oordeel dat de auto (nummer 5) moet worden verbeurd verklaard, omdat het een voorwerp betreft met betrekking tot welk het feit is begaan. Ook het geld uit de portemonnee à € 875,-- (nummer 4) moet verbeurd worden verklaard omdat het geheel of grotendeels uit de baten van de strafbare feiten is verkregen. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat het geld wat hij met het plegen van de strafbare feiten verdiende, onderdeel uitmaakte van dat bedrag.
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten van de overige geldbedragen (nummers 1, 2 3, 9 en 10) omdat op dit moment niet duidelijk is wie als zodanig kan worden aangemerkt. De rechtbank kan op grond van het dossier, alsmede de overgelegde stukken niet vaststellen of de geldbedragen daadwerkelijk aan de echtgenote van [verdachte] toebehoren.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2, het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
vier jaren;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
een jaar niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van drie jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van drie jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
1. zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, op het adres Wibautstraat 12 in Amsterdam op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
2. zich ambulant laat behandelen door De Waag of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich houden aan de regels die door of namens de zorgverlener zullen worden gegeven;
3. zich inspant voor het vinden en behouden van een dagbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
4. meewerkt aan schuldhulpverlening, waarbij hij openheid biedt in zijn financiën en hulp aanvaardt om zijn financiën op orde te krijgen en te houden. Indien geïndiceerd werkt hij mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te weten de auto (nummer 5) en het geldbedrag ad € 875,-- (nummer 4);
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van de in beslag genomen voorwerpen, te weten geldbedragen (nummers 1, 2 3, 9 en 10).
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.J.A.L. Beljaars en mr. A.J. de Loor, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.W. van den Bosch, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024.
Buiten staat
Mr. M.J.A.L. Beljaars is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie landelijke eenheid, onderzoeksnaam 26Alblas, zaaksdossier 1 met kenmerk LEFCQ23005-296. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie landelijke eenheid, onderzoeksnaam 26Alblas, zaaksdossier 2 met kenmerk LEFCQ23005-297. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.