ECLI:NL:RBOVE:2024:5089

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
08.104489-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een 13-jarige verdachte in een zedendelict tegen een 4-jarige

Op 30 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 13-jarige verdachte, die beschuldigd werd van het aanranding van een 4-jarig slachtoffer op 24 maart 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks de ernstige beschuldigingen, niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het ten laste gelegde feit had gepleegd. Tijdens de zitting op 16 september 2024 zijn zowel de verdachte als het slachtoffer gehoord, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.L. Hellinga. De rechtbank heeft ook geluisterd naar verklaringen van de Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Stichting, die de begeleiding van de verdachte hebben toegelicht.

De tenlastelegging hield in dat de verdachte, als 13-jarige, ontuchtige handelingen zou hebben gepleegd met het 4-jarige slachtoffer. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer onvoldoende steun bieden voor de beschuldiging. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ontwikkelingsstoornis van de verdachte, die functioneert op een jongere leeftijd dan zijn kalenderleeftijd. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de verklaringen van de kinderen niet voldoende zijn om tot een bewezenverklaring te komen.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging en de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat de benadeelde partij haar vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan indienen. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 30 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie en Jeugd
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.104489-24 (P)
Datum vonnis: 30 september 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats],
wonende aan [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

De officier van justitie heeft verdachte (hierna: [verdachte]) opgeroepen om op 16 september 2024 voor de rechtbank te verschijnen. Deze oproep wordt ook wel een dagvaarding genoemd. De tenlastelegging is een onderdeel van de dagvaarding en hierin staat beschreven aan welk strafbaar feit [verdachte] zich schuldig zou hebben gemaakt.
Op 16 september 2024 hebben de officier van justitie, [verdachte] (in het bijzijn van zijn vader, stiefmoeder en opa) en zijn raadsvrouw mr. P.L. Hellinga, advocaat in Zwolle, tijdens een zitting achter gesloten deuren gezegd wat zij van de beschuldiging vinden. Daarnaast hebben de vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering verteld hoe de begeleiding van [verdachte] is geweest. Ook hebben zij verteld wat volgens hen voor de ontwikkeling van [verdachte] belangrijk is en wat een passende straf kan zijn. De rechtbank heeft daar naar geluisterd.
De rechtbank heeft geluisterd naar de namens [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) voorgelezen slachtofferverklaring en wat mr. R.H. Lagerweij, advocaat in Almere, heeft gezegd over de namens [slachtoffer] gevraagde schadevergoeding.
De rechtbank schrijft in dit vonnis wat zij van de beschuldiging vindt. Dit doet zij aan de hand van verschillende stappen in een bepaalde volgorde, zoals de wet die voorschrijft. De rechtbank komt daarin tot de conclusie dat het feit dat de officier van justitie [verdachte] verwijt, niet kan worden bewezen. Dit betekent dat [verdachte] wordt vrijgesproken.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en bondig, op neer dat de 13-jarige [verdachte] op 24 maart 2024 in [plaats] de 4-jarige [slachtoffer] heeft aangerand.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 24 maart 2024, te [plaats], althans in Nederland,met [slachtoffer] geboren op 13 juni 2019, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten- het aan die [slachtoffer] vragen om zijn, verdachtes, penis in de mondvan die [slachtoffer] te nemen en/of- het die [slachtoffer] te kleden en/of uit te laten kleden en/of- het (vervolgens) die [slachtoffer] met zijn ontblote anus, althans zijn ontblote billen, op zijn, verdachtes, ontblote penis te laten zitten en/of (vervolgens) met zijn, verdachtes, penis op en neer gaande en/of heen en weer gaande bewegingen te maken en/of- het met ontblote anus, althans ontblote billen op de penis van de [slachtoffer] te gaan zitten.

3.De bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de verdenking van aanranding wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat [verdachte] wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken. [verdachte] heeft tegen de rechtbank niet zo veel gezegd, maar de rechtbank begrijpt eruit dat hij het niet eens is met de beschuldiging.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de 13-jarige [verdachte] op 24 maart 2024 in [plaats] de 4-jarige [slachtoffer] heeft aangerand. Het gaat om een zedendelict, in de zin van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht. Vaak kunnen maar twee personen vertellen of de verweten aanranding heeft plaatsgevonden, en zo ja op welke manier. In dit geval zijn dat [verdachte] en [slachtoffer]. [verdachte] heeft dit ontkend. De rechtbank moet dus beoordelen of de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun vindt in een ander bewijsmiddel, want de verklaring van [slachtoffer] alleen is niet voldoende om de beschuldiging van aanranding te bewijzen.
[verdachte] en [slachtoffer] zijn op 24 maart 2024 allebei in de bosjes nabij de bibliotheek in [plaats] geweest. Dit staat vast, want dit hebben [verdachte] en [slachtoffer] allebei gezegd. Bovendien heeft een buurvrouw, [getuige], [verdachte] en [slachtoffer] in die bosjes gezien. Zij hadden toen allebei hun kleren aan. De buurvrouw zag [slachtoffer] boven de bosjes uitkomen, want [verdachte] tilde hem op. Toen de buurvrouw schreeuwde ‘[slachtoffer], hier komen. Je mag niet zomaar weg’, zette [verdachte] [slachtoffer] neer en rende hij weg. [slachtoffer] heeft tegen zijn buurvrouw gezegd dat hij samen met [verdachte] een brandje had gesticht.
De
moedervan [slachtoffer], [aangever], heeft in haar
aangifteverklaard over wat [slachtoffer] tegen haar heeft gezegd. [slachtoffer] heeft gezegd dat hij de piemel van [verdachte] in zijn mond moest doen, maar dat hij dit niet wilde doen omdat hij dat vies vond. [slachtoffer] moest zijn kleren uittrekken. De billen van [slachtoffer] deden zeer, want hij moest op de piemel van [verdachte] zitten. [verdachte] heeft tegen [slachtoffer] gezegd: ‘Ik plas je niet in de mond en je krijgt er centjes voor’. [slachtoffer] heeft gezegd dat de piemel ook in zijn kont is geweest en dat dit veel pijn deed. Ook heeft [slachtoffer] verteld dat [verdachte] in zijn piemel heeft geknepen, maar [slachtoffer] zei daarna ook gelijk dat dit een grapje was.
[slachtoffer]heeft in een
kindvriendelijke studioeen getuigenverklaring afgelegd. Hij heeft toen verteld dat zijn eigen piemel zeer deed. Dit kwam door de grote billen van [verdachte], want die ging op zijn piemel zitten. [verdachte] had zijn eigen kleren uitgedaan. Toen [slachtoffer] op de piemel van [verdachte] ging zitten, duwde [verdachte] heen en weer. [slachtoffer] zei tegen hem: ‘Stop’, maar [verdachte] ging gewoon duwen. Ook vertelt [slachtoffer] dat zijn broek en onderbroek op zijn enkels zaten en dat hij buiten heeft geplast, op het vuurtje. [slachtoffer] vertelt verder dat hij de piemel van de buurman heeft gezien. Die zag er net zo uit als zijn eigen piemel.
[verdachte]heeft bij de politie en op de zitting verteld wat hij van de beschuldiging vindt.
Hij ontkent dat hij [slachtoffer] heeft aangerand. [verdachte] heeft tegen de politie wel gezegd dat er ‘seksdingen’ zijn gebeurd, maar hij vindt het lastig om hierover te praten. Het is [verdachte] niet gelukt om aan de rechtbank te vertellen wat hij met ‘seksdingen’ bedoelt.
Wel heeft [verdachte] verteld dat hij in het hok bij de bosjes nabij de bibliotheek een vuurtje had gemaakt. Er was volgens [verdachte] iets ergs gebeurd, want hij kon het vuurtje bijna niet uitkrijgen. Dit is hem uiteindelijk wel gelukt, door er zand over heen te gooien. [verdachte] heeft ook gezegd dat [slachtoffer] in de bosjes heeft geplast. Volgens [verdachte] is [slachtoffer] toen achterover gevallen, in de bosjes. Hij heeft [slachtoffer] overeind geholpen en hem getroost, want hij moest huilen. [verdachte] heeft verteld dat [slachtoffer] vanwege het plassen zijn broek naar beneden had. Daarna heeft [slachtoffer] zijn broek weer omhoog gedaan. [verdachte] vond het erg dat [slachtoffer] was gevallen, omdat hij er last van had. [verdachte] weet niet meer te vertellen waar [slachtoffer] pijn had.
De rechtbankstelt voorop dat zij in zijn algemeenheid zeer terughoudend moet zijn om uitspraken van een kind van jonge leeftijd als strafrechtelijk bewijs te gebruiken. Kinderen van jonge leeftijd kunnen grote moeite hebben fantasie en werkelijkheid van elkaar te onderscheiden en zijn bovendien ook gemakkelijk te beïnvloeden. In deze strafzaak ziet de rechtbank zich geconfronteerd met de verklaringen van de 4-jarige [slachtoffer] en de 13-jarige [verdachte]. Daarbij heeft de rechtbank er rekening mee te houden dat [verdachte] hoewel hij 13 jaar oud is, een jongen met een ontwikkelingsstoornis is die functioneert op een jongere leeftijd dan zijn kalenderleeftijd aangeeft. Dit dwingt de rechtbank tot een nog grotere behoedzaamheid.
De rechtbank vindt de verklaringen van [verdachte] en [slachtoffer] onvoldoende om de verdenking van aanranding te kunnen bewijzen. De rechtbank houdt er niet alleen in sterke mate rekening mee dat [verdachte] vanwege zijn ontwikkelingsstoornis met ‘seksdingen’ iets anders kan bedoelen dan doorgaans met dit woord wordt veronderstelt, de rechtbank vindt de verklaring van [verdachte] ook onvoldoende concreet ten aanzien van de door hem al dan niet verrichte handelingen. Dat [verdachte] is weggerend toen de buurvrouw hem en [slachtoffer] in de bosjes zag en dat [verdachte] heeft verklaard dat [slachtoffer] de broek naar beneden heeft gehad, maakt niet dat kan worden vastgesteld dat [verdachte] [slachtoffer] heeft aangerand.
De verklaringen van [verdachte] en [slachtoffer] zijn dus naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De vraag is vervolgens of steunbewijs kan worden gevonden in ander (objectief) bewijs, bijvoorbeeld een getuigenverklaring van een onafhankelijke derde, letsel en/of DNA-sporen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Wat getuigen hebben verklaard over wat [slachtoffer] heeft gezegd, is maar naar één bron te herleiden: de verklaring van [slachtoffer]. Daarnaast heeft de forensisch arts gerapporteerd dat de geconstateerde roodheid/verkleuring rondom de anus van [slachtoffer] normaal of een variant van normaal is. Verder is uit onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek niet gebleken dat dat DNA van [verdachte] bij [slachtoffer] is aangetroffen of het DNA van [slachtoffer] bij [verdachte]. Dit maakt dat het benodigde steunbewijs niet aanwezig is en dat niet wordt voldaan aan het bewijsminimum en dat moet om tot een veroordeling te kunnen komen.
De rechtbank heeft daarom als oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de 13-jarige [verdachte] op 24 maart 2024 in [plaats] de 4-jarige [slachtoffer] heeft aangerand. De rechtbank zal [verdachte] van deze beschuldiging vrijspreken.

4.De vordering van de benadeelde partij

De vordering
[aangever] heeft zich als wettelijk vertegenwoordiger (ouder) van de minderjarige [slachtoffer] namens hem als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd. Zij heeft de raadsvrouw
mr. R.H. Lagerweij gemachtigd om namens haar ter terechtzitting het woord te voeren.
De benadeelde partij vordert de wettelijk vertegenwoordiger van [verdachte] te veroordelen tot betaling van € 5.350,86 aan schadevergoeding, bestaande uit € 1.850,86 materiële schade en € 3.500,-- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Ook is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] wordt volledig van het ten laste gelegde feit vrijgesproken. De rechtbank zal de benadeelde partij [aangever] daarom op de voet van artikel 361, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en bepalen dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Ook bepaalt de rechtbank dat de benadeelde partij en de wettelijk vertegenwoordiger van [verdachte] ieder de eigen kosten dragen, die ten aanzien van deze vordering zijn gemaakt.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
de vordering van de benadeelde partij
  • bepaalt dat de
  • bepaalt dat de benadeelde partij en de wettelijk vertegenwoordiger van verdachte ieder de eigen kosten dragen, die ten aanzien van deze vordering zijn gemaakt;
opheffing (geschorste) bevel voorlopige hechtenis
-
hefthet (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis
opmet ingang van vandaag.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Bruggen, voorzitter, mr. G.M.J. Vijftigschild en
mr. D.E. Schaap, rechters, allen ook kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2024.