ECLI:NL:RBOVE:2024:5080

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
11228436 \ EJ VERZ 24-254
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst door inroepen ontbindende voorwaarde na verkeersongeval

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel geoordeeld over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een pakketbezorger, [partij A], door de werkgever, [partij B], na het inroepen van een ontbindende voorwaarde. De arbeidsovereenkomst bevatte een bepaling die stelde dat de overeenkomst per direct zou vervallen indien de werknemer niet meer beschikte over een geldig rijbewijs. Na een verkeersongeval op 2 april 2024, waarbij bleek dat het rijbewijs van [partij A] was verlopen, heeft de werkgever de ontbindende voorwaarde ingeroepen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de ontbindende voorwaarde rechtsgeldig was en dat de arbeidsovereenkomst daardoor op 6 juni 2024 is geëindigd. De rechter heeft de verzoeken van [partij A] tot wedertewerkstelling en betaling van achterstallig salaris afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst niet meer bestond. Tevens is het verzoek om een transitievergoeding afgewezen, omdat [partij A] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door zijn rijbewijs niet tijdig te verlengen. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer / rekestnummer: 11228436 \ EJ VERZ 24-254
Beschikking van 30 september 2024
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats 1],
verzoekende partij, tevens verwerende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna te noemen: [partij A] of werknemer,
gemachtigde: mr. M.A. Knobben,
tegen
[partij B],
handelend onder de naam [partij B],
te [woonplaats 2],
verwerende partij, tevens verzoekende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek
hierna te noemen: [partij B] of werkgever,
gemachtigde: mr. S.B.H. Dijkstra.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties (1 t/m 18)
- het verweerschrift, met een tegenverzoek en met producties (1 t/m 4)
- een nagezonden productie van [partij A]
- de mondelinge behandeling van 2 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is de uitspraak bepaald op vandaag.

2.Inleiding

Deze procedure heeft betrekking op de arbeidsovereenkomst van een pakketbezorger. In de arbeidsovereenkomst is een ontbindende voorwaarde opgenomen en de werkgever heeft daar een beroep op gedaan. Centraal staat de vraag of de arbeidsovereenkomst door het inroepen van de ontbindende voorwaarde is geëindigd. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit het geval. In deze beschikking wordt dit oordeel nader toegelicht en wordt ingegaan op de betekenis daarvan voor de verzoeken van de werknemer en de werkgever.

3.De feiten

Het verzoek heeft de hierna te noemen feiten en omstandigheden als achtergrond.
3.1.
[partij B] is een eenmanszaak. De onderneming houdt zich bezig met het verzorgen van pakketdiensten.
3.2.
[partij A] is geboren op [geboortedatum] 1968. Hij is op 1 augustus 2020, aanvankelijk voor bepaalde tijd, bij [partij B] in dienst gekomen als chauffeur pakketdienst / lader / scanner. Op 1 augustus 2023 is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. Het salaris wordt door [partij B] deels betaald via een bankoverschrijving. Van die betalingen worden salarisspecificaties opgemaakt en verstrekt. Het andere deel van het salaris wordt contant uitbetaald aan de hand van een registratie van ritten en aantallen bezochte bezorgadressen.
3.3.
In artikel 9 van de laatst genoemde arbeidsovereenkomst is bepaald:
Werknemer moet beschikken over een geldig rijbewijs categorie B voor het kunnen uitoefenen van zijn werkzaamheden. Mocht werknemer na aanvang van het dienstverband om welke reden dan ook niet meer beschikken over een geldig rijbewijs categorie B dan komt de arbeidsovereenkomst per direct te vervallen. In dat geval kan de werknemer zich niet beroepen op de opzegtermijn.
3.4.
Op 2 april 2024 heeft [partij A] tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden met de bestelbus van de werkgever een verkeersongeval veroorzaakt. Bij het wegrijden van een bezorgadres heeft hij geen voorrang verleend aan de bestuurder van een brommobiel. De politie is op de plek van het ongeval geweest en heeft het ongeval onderzocht. Op het schadeformulier heeft de politie ingevuld dat het rijbewijs van [partij A] geldig was tot 23 augustus 2023.
3.5.
Op 3 april 2024 heeft de werkgever [partij A] op non-actief gesteld. In de brief daarover van diezelfde datum schrijft de werkgever:
Zoals op woensdag 3 april 2024 met u besproken bevestigen we u hierbij dat we u vanaf 3 april 2024 op non-actief stellen in eerste instantie tot 12 april.
De reden van de non-actiefstelling is het feit dat er tijdens een controle i.v.m. een ongeval is gebleken dat u (momenteel) niet rijbevoegd bent. (…)
3.6.
[partij A] heeft een gesprek met de werkgever op 12 april 2024 afgezegd. Vervolgens is hij door de werkgever uitgenodigd voor een gesprek op 30 april 2024. De werkgever wilde in dit gesprek van [partij A] een nadere toelichting krijgen over de toedracht van het ongeval en over de rijbevoegdheid van [partij A].
3.7.
[partij A] heeft zich ziekgemeld bij de werkgever en is niet op het gesprek van 30 april verschenen. De werkgever heeft de ziekmelding geregistreerd op 29 april 2024. In verband met de ziekmelding heeft [partij A] daarna periodiek de bedrijfsarts bezocht.
3.8.
In de periode na de ziekmelding heeft de werkgever [partij A] uitgenodigd voor een gesprek op 23 mei 2024 en op 3 juni 2024. De werkgever wilde de ontstane situatie met [partij A] bespreken. In beide gevallen heeft [partij A] het gesprek afgezegd.
3.9.
De werkgever heeft op 6 juni 2024 de ontbindende voorwaarde uit de arbeidsovereenkomst ingeroepen. Bij brief van 6 juni 2024 schrijft de gemachtigde van werkgever aan [partij A] onder meer:
(…) U hebt een arbeidsovereenkomst met cliente op grond waarvan u werkzaam bent in de functie van chauffeur pakketdienst/lader/scanner. Artikel 9 van uw arbeidsovereenkomst vermeldt dat u in het bezit moet zijn van een geldig rijbewijs categorie B en dat de arbeidsovereenkomst per direct komt te vervallen indien u niet meer over een geldig rijbewijs kunt beschikken.
Op 2 april 2024 was u betrokken bij een ongeval waarbij ook twee inzittenden van een ander voertuig betrokken waren. De politie hielp bij het invullen van een schadeformulier. Daarop tekende de politie aan dat uw rijbewijs was verlopen in augustus 2023. Client heeft u daarop op non-actief gesteld en u in de periode tot 3 juni 2024 meermaals uitgenodigd voor een gesprek. Dit gesprek kwam er echter niet omdat u meermaals afzegde.
Bij de afzegging voor het gesprek van 3 juni 2024 zei u dat het nog ‘onduidelijk is omdat u nog in afwachting bent van de uitslag van het CBR’. Hieruit leidt client af dat u kennelijk niet (steeds) in het bezit bent geweest van een geldig rijbewijs. U was ten tijde van het ongeval niet rijbevoegd en dat bent u kennelijk nog steeds niet.
(…)
Dat is voor client aanleiding om de ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst in te roepen. Dat betekent dat uw arbeidsovereenkomst eindigt per direct. (…)
3.10.
In voornoemde brief heeft de werkgever meegedeeld dat hij [partij A] aansprakelijk houdt voor de schade die voortvloeit uit het ongeval van 2 april 2024.

4.Het verzoek en het verweer

Voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv
4.1.
[partij A] verzoekt in het kader van een voorlopige voorziening, voor de duur van de procedure in de hoofdzaak:
voor recht te verklaren dat het dienstverband tussen [partij A] en werkgever nog steeds voortduurt en blijft voortduren tot het moment dat deze rechtsgeldig is geëindigd;
werkgever te veroordelen om aan [partij A] te betalen het netto equivalent van het verschuldigde salaris van € 2.771,07 per maand vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, vanaf 6 juni 2024 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
werkgever te veroordelen om aan [partij A] te verstrekken de salarisspecificaties vanaf 6 juni 2024 waarin de betalingen zijn verwerkt op straffe van een dwangsom van € 100,= per maand, met een maximum van € 10.000, voor elke dag dat werkgever na 5 dagen na het wijzen van de beschikking niet voldoet aan de beschikking;
werkgever te veroordelen om aan [partij A] te betalen de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW;
werkgever te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten;
werkgever te veroordelen tot betaling van wettelijke rente over de hiervoor genoemde kostenposten vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag van volledige betaling.
In de hoofdzaak
4.2.
[partij A] verzoekt primair:
vernietiging van het gegeven ontslag;
veroordeling van werkgever om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 5.492,61 netto te vermeerderen met emolumenten, na aftrek van inkomstenbelasting en sociale premies;
betaling aan [partij A] van het netto equivalent van het verschuldigde salaris van € 2.771,07 bruto per maand vermeerderd met emolumenten, waaronder vakantietoeslag vanaf 7 juni 2024 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig is geëindigd;
wedertewerkstelling van [partij A] binnen twee dagen na het wijzen van een beschikking, op straffe van een dwangsom van € 500,= per dag met een maximum van € 50.000,00;
vergoeding van wettelijke rente over het bedrag als hiervoor genoemd onder h);
4.3.
Voorts verzoekt hij subsidiair:
veroordeling van werkgever tot betaling aan [partij A] van het bedrag van € 5.492,61 netto te vermeerderen met emolumenten;
veroordeling van werkgever om binnen twee dagen na het wijzen van een beschikking zorg te dragen voor betaling van een bedrag gelijk aan het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, zijnde het netto equivalent van het verschuldigde salaris van € 2.771,07 bruto per maand te vermeerderen met vakantietoeslag en overige emolumenten;
veroordeling van werkgever tot betaling aan [partij A] van een transitievergoeding van € 5.727,00 bruto, binnen twee dagen na de te wijzen beschikking;
veroordeling van werkgever tot betaling van een billijke vergoeding van € 95.000,00 bruto, binnen twee dagen na de te wijzen beschikking;
veroordeling van werkgever om aan [partij A] schriftelijke en deugdelijke bruto/netto specificaties te verstrekken van gedane betalingen, op straffe van een dwangsom;
vergoeding van buitengerechtelijk incassokosten;
vergoeding van wettelijke rente over voornoemde bedragen onder l, m, n en o;
4.4.
Zowel primair als subsidiair, en voor zover de voorlopige voorziening voornoemd geen doorgang kan vinden, verzoekt [partij A]:
doorbetaling van € 2.771,07 bruto per maand, vermeerderd met emolumenten en vakantiebijslag, vanaf 6 juni 2024 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
verstrekking van salarisspecificaties vanaf juni 2024, op straffe van een dwangsom;
betaling van wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten;
vergoeding van wettelijke rente over voornoemde bedragen onder s, u en v.
4.5.
En in alle gevallen verzoekt [partij A] om de werkgever te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van de te wijzen beschikking.
Voorwaardelijk tegenverzoek
4.6.
De werkgever heeft verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [partij A]. De werkgever heeft een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.
4.7.
Voor het geval zou blijken dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog bestaat, verzoekt de werkgever om ontbinding daarvan. Als gronden voor dat verzoek (als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 BW) voert de werkgever aan dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer (e-grond), dan wel dat de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig is verstoord dat niet kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst nog voort te zetten (g-grond). Als die gronden niet tot ontbinding kunnen leiden voert de werkgever ten slotte aan dat ontbinding zou moeten volgen op basis van de h-grond dan wel een combinatie van gronden (de i-grond). De werkgever verzoekt daarbij om [partij A] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.8.
De kantonrechter zal hierna, voor zover dat voor de beoordeling van de verzoeken van belang is, nader ingaan op de standpunten van partijen.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de voorlopige voorziening en de hoofdzaak
De beoordeling van de verzoeken van [partij A]
5.1.
De kantonrechter zal in deze procedure geen afzonderlijk oordeel geven ten aanzien van de gevraagde voorziening op grond van artikel 223 Rv. Ten aanzien van alle verzoeken van [partij A], zowel in de verzochte voorziening als in de hoofdzaak, is namelijk het oordeel over de geldigheid van de ingeroepen ontbindende voorwaarde van doorslaggevend belang. De kantonrechter zal daarom eerst ingaan op dat onderdeel van het geschil.
De geldigheid van de ontbindende voorwaarde
5.2.
Gelet op de voor het gesloten stelsel van het ontslagrecht zo kenmerkende bescherming van de werknemer, is een ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst slechts bij uitzondering geldig. Het opnemen van een ontbindende voorwaarde is naar vaste jurisprudentie onder bepaalde omstandigheden mogelijk, namelijk als de voorwaarde geen strijdigheid oplevert met het stelsel van het ontslagrecht, de vervulling van de ontbindende voorwaarde objectief wordt bepaald en aan de arbeidsovereenkomst na het intreden van de voorwaarde geen invulling meer kan worden gegeven.
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de ontbindende voorwaarde van artikel 9 uit de arbeidsovereenkomst (zie hiervoor onder 3.3) van [partij A] en [partij B] voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden. In de betreffende bepaling uit de arbeidsovereenkomst staat duidelijk en concreet beschreven waar de werknemer aan moet voldoen. Hij moet namelijk beschikken over een geldig rijbewijs B. Hoewel [partij A] opwerpt dat in het beding niet staat beschreven wat er wordt bedoeld met een geldig rijbewijs, is de kantonrechter van oordeel dat dit verweer niet in de weg staat aan de geldigheid van het beding. Het is in Nederland immers strafbaar om te rijden met een verlopen rijbewijs en wie rijdt met een verlopen rijbewijs is ook niet verzekerd. Het is daarom duidelijk wat er wordt bedoeld met een geldig rijbewijs, namelijk een rijbewijs dat niet verlopen is. De werkgever mag er vanuit gaan dat dit bekend is bij iemand die op enig moment is geslaagd voor zijn rijexamen en daarmee zijn rijbewijs heeft gehaald. De geldigheid van het rijbewijs is verder geen omstandigheid waar de werkgever invloed op kan uitoefenen. De voorwaarde uit de arbeidsovereenkomst voldoet daarmee aan het vereiste dat het intreden van de voorwaarde objectief wordt bepaald. De werkgever heeft verder betoogd dat het rijden in de bestelbus van de werkgever een hoofdbestanddeel uitmaakt van de overeengekomen werkzaamheden, zodat na het intreden van de voorwaarde geen zinvolle invulling meer kan worden gegeven aan de arbeidsovereenkomst. Naar het oordeel van de kantonrechter slaagt dit betoog van de werkgever. Het gaat hier immers om een kleine werkgever en er is niet gesteld of gebleken welke andere werkzaamheden de werknemer zou kunnen verrichten om invulling te geven aan de arbeidsovereenkomst. Ten slotte zijn er door partijen geen feiten of omstandigheden aangevoerd -en evenmin is daarvan gebleken- waaruit kan volgen dat de hier bedoelde ontbindende voorwaarde strijdig is met het gesloten stelsel van het ontslag recht. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de hier bedoelde ontbindende voorwaarde rechtsgeldig is.
Kon de voorwaarde worden ingeroepen?
5.4.
[partij B] heeft de ontbindende voorwaarde ingeroepen bij brief van 6 juni 2024 (zie hiervoor onder 3.9). [partij A] heeft aangevoerd dat de werkgever op dat moment geen beroep (meer) kon doen op de ontbindende voorwaarde van artikel 9 van de arbeidsovereenkomst. Volgens [partij A] staat daaraan in de weg dat er aan de kant van [partij A] sprake was van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte. Ook zou de werkgever al langer hebben geweten dat het rijbewijs van [partij A] was verlopen zonder in te grijpen. Bovendien zou de werkgever op 6 juni 2024 te laat zijn met het inroepen van de voorwaarde. De kantonrechter zal die argumenten hierna bespreken en beoordelen.
Ziekte
5.5.
[partij A] doet een beroep op het opzegverbod bij ziekte en stelt dat dit eraan in de weg staat dat [partij B] een rechtsgeldig beroep kan doen op de ontbindende voorwaarde. Dit beroep slaagt niet. Weliswaar staat tussen partijen vast dat [partij A] zich eind april 2024 heeft ziekgemeld, maar het opzegverbod bij ziekte heeft in dit geval geen invloed op de beëindiging van het dienstverband. In het onderhavige geval is immers geen sprake van een opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever, maar gaat het om het inroepen van een ontbindende voorwaarde. Op het moment dat de voorwaarde wordt ingeroepen, treedt het daarbij behorende rechtsgevolg in.
Eerdere situaties zonder rijbewijs
5.6.
[partij A] stelt dat er al eerder, in 2022, een situatie was waarin hij geen rijbewijs had. De werkgever zou toen hebben toegestaan dat de partner van [partij A] meereed op de ritten voor de werkgever, zodat [partij A] zijn werk kon blijven uitvoeren. Hij kon namelijk niet worden gemist in verband met drukte bij de werkgever. Omdat de werkgever toen instemde met een andere oplossing, kan de werkgever nu niet met succes een beroep doen op de ontbindende voorwaarde uit de arbeidsovereenkomst. Naar het oordeel van de kantonrechter slaagt dit betoog van [partij A] niet. [partij A] gaat er namelijk aan voorbij dat er in 2022 sprake was van een andere situatie. [partij B] heeft daarover onweersproken aangevoerd dat het toen ging om een periode waarin een ontzegging van de rijbevoegdheid van [partij A] gold. En daar komt bij dat [partij A] toen werkzaam was op grond van een andere arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst waar het nu om gaat is na die tijd tussen partijen overeengekomen en ingegaan, namelijk op 1 augustus 2023.
De bekendheid van de werkgever met verlopen rijbewijs
5.7.
De arbeidsovereenkomst waarover het gaat in deze procedure is ingegaan op 1 augustus 2023 en is blijkens die overeenkomst op 1 juli 2023 door partijen ondertekend. Op dat moment was het rijbewijs van [partij A] nog geldig. Het rijbewijs van [partij A] was volgens de aantekening van de politie op het schadeformulier verlopen sinds 23 augustus 2023. Volgens [partij A] was de werkgever er al eerder mee bekend dat het rijbewijs van [partij A] was verlopen, maar de werkgever heeft dat betwist. Volgens de werkgever is hem dat pas na het ongeval op 2 april 2024, toen hem het schadeformulier onder ogen kwam, gebleken, Het had daarom op de weg van [partij A] gelegen om nader toe te lichten hoe en wanneer hij zijn werkgever daarover heeft geïnformeerd, maar dat heeft hij nagelaten.
5.8.
[partij A] heeft alleen gewezen op een periode in het najaar van 2023 waarin de partner van [partij A] heeft gereden om pakketten te bezorgen. Volgens [partij A] zou dat zijn gebeurd vanwege het probleem met zijn rijbewijs, maar de werkgever heeft dat betoog gemotiveerd weersproken. De werkgever heeft namelijk erkend dat de partner van [partij A] (mevrouw [naam 1]) in het najaar heeft gereden, maar heeft aangevoerd dat de reden daarvoor het drukke bezorgschema was. De werkgever heeft toegelicht dat [partij A] toen is geholpen door zijn partner, omdat hij zelf de hoeveelheid werk niet aan kon. [partij A] en [naam 1] reden volgens de werkgever toen ieder een deel van de bezorgroute en hadden beiden de beschikking over een bestelbus van de werkgever. Deze lezing van de werkgever komt overeen met de schriftelijke verklaring van [naam 1] daarover, die door [partij A] is overgelegd. Zij verklaart daarin onder andere dat haar in november 2023 is gevraagd om weer mee te rijden, “…
dit omdat het anders niet haalbaar was voor [partij A]”. Zij verklaart verder:
“De route is op papier in 2en gedeeld. Ik was ook niet in dienst, maar ik heb een papier gekregen dat ik bij me moest houden. (…) Ik heb [partij A] geholpen omdat het moest, anders kon hij nooit alles op 1 dag wegbrengen en zou hij zijn baan kwijt raken. (…)”In de schriftelijke verklaring van [naam 1] staat nergens dat zij reed in het najaar van 2023, omdat het rijbewijs van [partij A] verlopen was. Het verweer van de werkgever dat [naam 1] hielp in verband met drukte past ook bij het feit dat op de routespecificaties van november en december 2023 en begin januari 2024 handgeschreven aantekeningen zijn bijgehouden betreffende “
[naam 2]” en waaruit blijkt dat toen [naam 1] en [partij A] ieder eigen routes hebben gereden. De kantonrechter is van oordeel dat de werkgever daarmee zijn verweer voldoende heeft onderbouwd dat de partner van [partij A] in het najaar van 2023 heeft geholpen in verband met drukte en dat dit geen verband hield met bekendheid met het feit dat het rijbewijs van [partij A] was verlopen. Dat laatste heeft [partij A] in het licht van die onderbouwing niet aannemelijk gemaakt. Aan een bewijsopdracht wordt dan ook niet toegekomen.
5.9.
Omdat uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat de werkgever op de hoogte was van het feit dat het rijbewijs van [partij A] verlopen was, heeft de kantonrechter op de mondelinge behandeling concreet aan [partij A] gevraagd wanneer hij de werkgever van dit feit op de hoogte heeft gesteld. [partij A] heeft daarop slechts vaag een antwoord gegeven. Een duidelijk en concreet antwoord van hem is uitgebleven.
5.10.
Op de mondelinge behandeling is verder aandacht besteed aan de dagelijkse procedure van het scannen van het rijbewijs aan het begin van de bezorgritten. Volgens [partij A] zou de werkgever in verband daarmee wel geweten moeten hebben van de vervaldatum van zijn rijbewijs, maar de werkgever heeft dat betwist. Op de mondelinge behandeling heeft de werkgever onweersproken toegelicht dat het scannen van het rijbewijs van de chauffeur plaatsvindt op het adres van de opdrachtgever, [bedrijf], en dat het gaat om een procedure van [bedrijf]. Pas als de chauffeur ter plaatse, bij [bedrijf], zijn rijbewijs heeft gescand wordt de bezorgroute vrij gegeven. [partij B] krijgt echter geen inzicht in de (gemaakte) scans en kennelijk is er bij [bedrijf], naar de werkgever heeft gesteld, geen controle op de datum waarop het rijbewijs verloopt en dus verlengd moet worden. Bij het scannen wordt volgens de werkgever alleen de informatie op de voorkant van het rijbewijs betrokken. Daaruit valt volgens hem niet af te leiden wanneer het rijbewijs verlengd moet worden. Wat hier ook van zij, nu [partij B] in het geheel niet betrokken is bij de scanprocedure, die plaatsvindt bij [bedrijf], kan naar het oordeel van de kantonrechter aan [partij B] als werkgever niet worden tegengeworpen dat zij bij het scannen van het rijbewijs van [partij A] had moeten opmerken dat dit was verlopen. Overigens is op de mondelinge behandeling wel gebleken dat [partij A] zelf wel op de hoogte was van het feit dat zijn rijbewijs verlopen was.
Is de ontbindende voorwaarde tijdig ingeroepen?
5.11.
[partij B] heeft de ontbindende voorwaarde ingeroepen bij brief van 6 juni 2024 van haar gemachtigde (zie 3.9). Volgens [partij A] is dat te laat en had het inroepen van die voorwaarde onverwijld, dat wil zeggen kort na 2 april 2024 moeten plaatsvinden om werking te kunnen hebben. De kantonrechter volgt dit betoog van [partij A] niet.
5.12.
Voorop staat dat het hier niet gaat om een ontslag op staande voet. Voor een dergelijke onmiddellijke opzegging van de arbeidsovereenkomst gelden wettelijke vereisten, zoals een dringende reden en onverwijldheid van het ontslag en van de mededeling daarvan. Die vereisten zijn niet op deze situatie van toepassing.
5.13.
Uit het hetgeen hiervoor onder 5.7 tot en met 5.10 is overwogen, volgt dat de werkgever niet wist van het verlopen zijn van het rijbewijs van [partij A]. Dat feit kwam pas aan het licht toen [partij A] betrokken raakte bij het ongeval op 2 april 2024. De politie heeft toen op het schadeformulier ingevuld dat het rijbewijs van [partij A] geldig was tot 23 augustus 2023. Werkgever heeft toegelicht dat zij in reactie daarop [partij A] op non-actief heeft gesteld (zie hiervoor onder 3.5) en dat zij vervolgens heeft geprobeerd om met [partij A] in gesprek te komen over de feiten rond het ongeval. Werkgever deed dit om geen overhaaste conclusies te trekken. Toen dat gesprek uitbleef omdat [partij A] keer op keer de afspraak voor een gesprek heeft afgezegd, heeft zij op 6 juni 2024 de ontbindende voorwaarde ingeroepen.
5.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan het tijdsverloop tussen 2 april 2024 en 6 juni 2024 niet met succes aan de werkgever worden tegengeworpen. Er is geen sprake van een onredelijk lange termijn of van omstandigheden die zich in de periode tussen 2 april 2024 en 6 juni 2024 hebben voorgedaan waardoor de werkgever zich redelijkerwijze op 6 juni 2024 niet meer kon beroepen op de ontbindende voorwaarde. De werkgever heeft eerst in april geprobeerd om met [partij A] in gesprek te komen over de ontstane situatie, met de bedoeling om geen overhaaste beslissingen te nemen. Eind april volgde de ziekmelding van [partij A]. Die ziekmelding stond echter niet in de weg aan een gesprek met de werkgever. Dat volgt uit de berichten daarover van de bedrijfsarts. Dat een gesprek zou moeten plaatsvinden in het bijzijn van een onafhankelijke derde, zoals [partij A] betoogt, volgt niet uit de rapportages van de bedrijfsarts. De bedrijfsarts benoemt die optie alleen als een mogelijkheid, maar niet als een vereiste. Desondanks heeft [partij A] de voorgestelde gesprekken op 23 mei en 3 juni 2024 afgewezen. De brief van (de gemachtigde van) de werkgever volgde kort daarop, op 6 juni 2024. Naar het oordeel van de kantonrechter is er, gelet op deze gang van zaken, geen sprake van een onredelijk tijdsverloop, laat staan een zodanig lang tijdsverloop dat de werkgever zich als goed werkgever niet meer op de ontbindende voorwaarde zou mogen beroepen.
Conclusie: de ontbindende voorwaarde is rechtsgeldig ingeroepen
5.15.
De kantonrechter komt op basis van voorgaande overwegingen tot de conclusie dat de ontbindende voorwaarde uit de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is overeengekomen en ook rechtsgeldig is ingeroepen. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst als gevolg daarvan is geëindigd op 6 juni 2024.
Wedertewerkstelling, achterstallig salaris, vergoedingen en specificaties
5.16.
Bij deze stand van zaken bestaat er geen grond voor toewijzing van de vordering tot wedertewerkstelling en tot doorbetaling van salaris, want de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De gevraagde voorlopige voorzieningen zijn dus (ook) niet toewijsbaar. Evenmin bestaat er een grond voor toewijzing van betaling van salaris over de opzegtermijn (als bedoeld in artikel 7:672 BW). Er is in dit geval immers geen sprake van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst door opzegging.
5.17.
[partij A] heeft aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag van € 5.492,61 netto wegens te weinig betaald salaris over de periode dat het dienstverband heeft geduurd. De kantonrechter wijst deze loonvordering af. De vordering wordt namelijk betwist en een deugdelijke en inzichtelijke onderbouwing voor het gevorderde bedrag ontbreekt. Dat geldt in het bijzonder voor productie 15 bij het verzoekschrift. Daarin is een lijst met allerlei getallen gepresenteerd, maar een toelichting op de betekenis daarvan is in het verzoekschrift en ook op de zitting niet gegeven.
5.18.
[partij A] maakt aanspraak op een transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW. In lid 1 en lid 2 van dat artikel is bepaald in welke situaties aanspraak kan worden gemaakt op een transitievergoeding. Van geen van die situaties is in casu sprake. Hooguit zou in casu gezegd kunnen worden dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever is geëindigd, doordat de werkgever de ontbindende voorwaarde uit de arbeidsovereenkomst heeft ingeroepen. Daaruit kan worden begrepen dat de overeenkomst op diens initiatief niet wordt voortgezet. Maar nog daargelaten dat de wet (dus) niet bepaalt dat een werkgever in de situatie waarin de arbeidsovereenkomst eindigt door een beroep op een ontbindende voorwaarde, een transitievergoeding verschuldigd is, is de werkgever op grond van art. 7:673 lid 7 sub c BW geen transitievergoeding verschuldigd, indien het niet-voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarvan sprake in de onderhavige situatie. Het is immers de verantwoordelijkheid van [partij A] zelf om ervoor te zorgen dat zijn rijbewijs op tijd wordt verlengd. Doordat na 23 augustus 2023 na te laten heeft hij ernstig verwijtbaar gehandeld jegens zijn werkgever. Het rijden zonder geldig rijbewijs brengt namelijk mee dat het voertuig waarin wordt gereden – in dit geval het voertuig van de werkgever - niet verzekerd is als het voertuig betrokken raakt bij een ongeval. Die situatie heeft zich op 2 april 2024 concreet voorgedaan. Er bestaat daarom geen grond voor de toekenning van een transitievergoeding.
5.19.
[partij A] heeft aanspraak gemaakt op een billijke vergoeding, maar daarvoor is vereist dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de kant van de werkgever. Niet valt in te zien dat daarvan in dit geval sprake is geweest. [partij A] voert aan dat [partij B] de re-integratie bij ziekte niet goed heeft uitgevoerd, maar hij gaat eraan voorbij dat hij zelf de uitnodigingen voor een gesprek met de werkgever heeft afgezegd. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval geen aanknopingspunten voor toekenning van een billijke vergoeding. Het verzoek daartoe wordt dan ook afgewezen.
5.20.
[partij A] heeft verzocht om de afgifte van salarisspecificaties op straffe van een dwangsom. In deze procedure zijn echter geen loonbedragen toegewezen en gedurende het dienstverband heeft de werkgever salarisspecificaties verstrekt. Er bestaat daarom geen aanleiding voor toewijzing van deze vordering.
5.21.
Aangezien de vorderingen en verzoeken van [partij A] worden afgewezen bestaat er geen grond voor de toewijzing van een bedrag voor buitengerechtelijke incassokosten. Het verzoek tot betaling van een bedrag voor incassokosten wordt afgewezen
Het tegenverzoek van [partij B]
5.22.
Het tegenverzoek is voorwaardelijk ingesteld, namelijk voor het geval zou blijken dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog bestaat. Die voorwaarde is niet vervuld. Hiervoor is al geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst door het inroepen van de ontbindende voorwaarde is geëindigd. Het tegenverzoek van [partij B] hoeft daarom niet verder besproken en beoordeeld te worden.
Proceskosten
5.23.
In de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten van deze procedure te compenseren. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter
ten aanzien van de voorlopige voorziening
6.1.
wijst de verzoeken van [partij A] af,
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt,
ten aanzien van de hoofdzaak
6.3.
wijst de verzoeken van [partij A] af,
6.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.C.M. Manders en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2024. (ap)