ECLI:NL:RBOVE:2024:503

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
71.017815.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handelen in drugs en wapenbezit

Op 30 januari 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van handelen in drugs en wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het handelen in hasj, maar sprak hem vrij van de andere ten laste gelegde feiten, waaronder het handelen in MDMA, amfetamine en het voorhanden hebben van vuurwapens. De zaak kwam aan het licht door een onderzoek dat begon op 18 februari 2022, naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen. Tijdens het onderzoek zijn ontsleutelde berichten van een PGP-aanbieder geanalyseerd, waaruit bleek dat de verdachte betrokken was bij drugstransacties. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van drie jaar, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 331 dagen op, gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat er geen rechtsgevolg verbonden hoefde te worden aan een vastgesteld vormverzuim, omdat de belangen van de verdachte niet geschaad waren. De rechtbank heeft ook beslist over de in beslag genomen voorwerpen, waarbij sommige onttrokken werden aan het verkeer en andere aan de verdachte werden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71.017815.23 (P)
Datum vonnis: 30 januari 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats],
nu verblijvende in P.I. Almelo te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. Y. Oosterhof en mr. drs. IJzerdoorn, en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw
mr. M.J.R. Roethof, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 4 augustus 2022 tot en met 21 februari 2023 al dan niet samen met anderen heeft gehandeld in MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne;
feit 2:in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 21 februari 2023 al dan niet samen met anderen (vuur)wapens en/of munitie voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen;
feit 3:in de periode van 4 augustus 2022 tot en met 21 februari 2023 al dan niet samen met anderen heeft gehandeld in hasj.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
Hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van
4 augustus 2022 tot en met 21 februari 2023,
te Vianen en/of Soesterberg, althans (ook elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of neer ander(en), althans
alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk,
A)binnen of buiten het grondgebied van Nederland heeft
gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4/5 van de Opiumwet), en/of
B)heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt
en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
C) (althans in elk geval) aanwezig heeft gehad, en/of
D) heeft vervaardigd
- een of meer blok(ken), althans in elk geval een of meerdere
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
-een of meerdere hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal
bevattende) BMK (Benzylmethylketon) olie en/of MDMA en/of
amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine,
althans een hoeveelheid harddrugs als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I,
zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
2.
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van
1 augustus 2022 tot en met 21 februari 2023, althans in of
omstreeks de maand oktober 2022,
te Vianen en/of Soesterberg, althans elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
-een of meer M4 automatische wapen(s), althans een
automatisch vuurwapen, en/of
-een glock 19, althans een (hand)vuurwapen, en/of
-(bijbehorende) magazijnen met munitie, en/of
-een of meer grana(a)t(en), en/of
althans, een of meer (automatische) vuurwapen(s) en/of
pistolen en/of munitie van categorie II en/of categorie III,
voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen;
3.
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van
4 augustus 2022 tot en met 21 februari 2023,
te Vianen en/of Soesterberg, althans (ook elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk,
A)binnen of buiten het grondgebied van Nederland heeft
gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4/5 van de Opiumwet), en/of
B)heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt
en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
C) (althans in elk geval) aanwezig heeft gehad, en/of
D) heeft vervaardigd
-10 blokken hasj, en/of meerdere blokken, althans een of
meerdere hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende hash,
zijnde hasjiesj,
-althans een hoeveelheid softdrugs als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II,
zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
Onderzoek Nailsea is gestart op 18 februari 2022 naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen. Het onderzoeksteam heeft ontsleutelde berichten van PGP (Pretty Good Privacy) aanbieder Sky-ECC ontvangen (uit het onderzoek Argus) en deze maken deel uit van het dossier. Na onderzoek aan die berichten zijn [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) en [verdachte] (hierna: verdachte) aangemerkt als verdachten van onder andere het voorhanden hebben van en de handel in harddrugs, softdrugs en wapens.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit en daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het Signalaccount “[accountnaam 1]”. Verder stelt de raadsvrouw dat, indien de rechtbank wel bewezen acht dat verdachte het Signalaccount [accountnaam 1] gebruikte, hooguit kan worden vastgesteld dat er voorbereidingshandelingen hebben plaatsgevonden hetgeen niet is ten laste gelegd.
De raadsvrouw heeft vervolgens betoogd dat sprake is van een vormverzuim. Zij heeft gesteld dat het dossier geen machtiging ex artikel 126dd van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bevat, waardoor niet kan worden gecontroleerd of de gegevens die in een ander onderzoek zijn verkregen (namelijk onderzoek 03Castor) mochten worden overgedragen aan het onderzoek naar verdachte. Als gevolg hiervan moeten de de Signal-chatgesprekken als onrechtmatig verkregen bewijs worden aangemerkt en bewijsuitsluiting – met als consequentie vrijspraak – is de enige passende reactie, aldus de raadsvrouw.
3.4
Het oordeel van de rechtbank [1]
Het vormverzuim
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen machtiging op grond van artikel 126 dd Sv bevindt. De vraag die zich dan aandient is of sprake is van een vormverzuim. Uit de wettekst van artikel 126dd Sv blijkt dat de officier van justitie
kanbepalen dat ‘gegevens die zijn verkregen door het vorderen van gegevens over een gebruiker en het telecommunicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker kunnen worden gebruikt voor een ander strafrechtelijk onderzoek dan waartoe de bevoegdheid is uitgeoefend’. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met deze bepaling uitvoering wordt gegeven aan de aanbeveling om in de wet een regeling te treffen voor het gebruik van gegevens die zijn verkregen door toepassing van een bijzondere opsporingsbevoegdheid in een andere zaak of tegen andere personen. Een dergelijke reden hiervoor is dat er voor de genoemde bevoegdheden in beginsel een vernietigingsplicht bestaat als de zaak is geëindigd.
De strekking van artikel 126dd Sv is dus beperkt. Dit artikel dient er immers slechts toe om de plicht tot vernietiging van gegevens afkomstig van de inzet van bepaalde opsporingsbevoegdheden, bedoeld in artikel 126cc Sv, te doorbreken. De wetgever heeft met dit artikel beoogd om het gebruik van dergelijke gegevens mogelijk te maken, indien die gegevens kunnen bijdragen aan de opheldering van (andere) strafbare feiten. Het artikel beoogt dus niet de belangen van de verdachte te beschermen. Gelet daarop, en acht geslagen op de relatief geringe ernst van het verzuim en de omstandigheid dat geen rechtens te respecteren belang van de verdachte is geschaad, is de rechtbank van oordeel dat er geen rechtsgevolg hoeft te worden verbonden aan dit vormverzuim en zal daarom volstaan met de constatering dat er een vormverzuim heeft plaatsgevonden.
Identificatie Signal-account [accountnaam 1]
De rechtbank heeft, anders dan door de verdediging bepleit, geen reden om te twijfelen aan de door de politie gedane identificatie van verdachte als de gebruiker van het Sky-account [accountnaam 1]. [2] De rechtbank stelt dan ook vast dat het verdachte is geweest die de hiervoor weergegeven gesprekken onder de gebruikersnaam [accountnaam 1] heeft gevoerd.
Feit 1 en 2
De rechtbank kan op basis van de het dossier en in het bijzonder de inhoud van de door verdachte gevoerde gesprekken, vaststellen dat verdachte geregeld chatgesprekken voerde over transacties ten aanzien van harddrugs. De rechtbank kan echter niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte daadwerkelijk harddrugs voorhanden heeft gehad, heeft ingevoerd, heeft vervaardigd of het heeft overgedragen, zoals onder 1 ten laste gelegd.
De rechtbank kan op basis van chatberichten in het dossier vaststellen dat verdachte de onder feit 2 bedoelde wapens en munitie heeft besteld, maar dat hij deze daadwerkelijk voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen gekregen kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Feit 3
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen op de terechtzitting is
besproken de volgende feiten en omstandigheden vast. In de voetnoten in het vonnis zal worden verwezen naar de voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen.
Op 9 november 2022 is medeverdachte [medeverdachte] aangehouden op verdenking van het voorhanden hebben en het overdragen van een vuurwapen en de (voorbereiding) van de handel in verdovende middelen en onder hem is een mobiele telefoon van het merk IPhone XR in beslag genomen. [3] De politie heeft [medeverdachte] geïdentificeerd als de gebruiker van de telefoon en het daarop aangetroffen signalaccount [accountnaam 2]. [4] Op de telefoon werd een Signal chatgesprek van 10 augustus 2022 aangetroffen tussen [accountnaam 2] en de gebruiker [accountnaam 1], die is geïdentificeerd als verdachte. [5] In het gesprek vraagt [medeverdachte] aan [accountnaam 1] of hij iets kan met Spaanse “haze”. [accountnaam 1] reageert dat hij er wel mee kan werken als het goed spul is en vraagt naar de prijs en hoe het transport geregeld is. [medeverdachte] zegt daarop dat hij het met zijn contactpersoon zal bespreken en dat de contactpersoon het transport regelt. Vervolgens stuurt [medeverdachte] foto’s van de hasj die hij heeft aan [accountnaam 1] met de tekst
“dit zijn die spullen”,waarna [accountnaam 1] zegt dat hij het er goed vindt uitzien, maar hij wil de foto’s nog doorsturen om te kijken wat iemand anders er van vindt. Ongeveer 10 minuten later stuurt [accountnaam 1] dan naar [medeverdachte]
“Mijn mattie zegt Top handel dus goed gekeurt”.[accountnaam 1] legt voor hoe ze het verder kunnen doen, waarop verdachte reageert met
“Ok top, ik ga nu met hem kijken hoe we gaan doen”.
In een aangetroffen gesprek dat plaatsvond op 9 augustus 2022 stuurt [medeverdachte] een afbeelding van een blok hasj naar [accountnaam 1], met de tekst
“dit is die criti bro”. [accountnaam 1] vraagt vervolgens naar de prijs en kwaliteit en [medeverdachte] zegt dan
“Is top ik heb m hier”.[accountnaam 1] zegt dat hij wel geïnteresseerd is en zegt
“Miss zo ff oppikken”en even later vraagt [accountnaam 1] aan [medeverdachte]
“Kan me Matti halen??”. [6]
In de periode van 24 tot en met 27 september 2022 heeft [medeverdachte] via zijn signalaccount [accountnaam 2] weer een gesprek met [accountnaam 1]. [7] Het gesprek begint ermee dat [accountnaam 1] zegt
“ik kan 10 boursin Weg doen”waarop [medeverdachte] reageert met
“je kan ophalen alvast 5stk”en
“dan kan je daar alvast mee bewegen”.Op 27 september 2022 vraagt [medeverdachte] aan [accountnaam 1]
“Heeft ie je die afgesproken 10 gegeven?”, waarop [accountnaam 1] bevestigend antwoordt.
Overwegingen en conclusies
De rechtbank acht het op grond van de voornoemde berichten, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] ergens in de periode van 1 augustus 2022 en 9 november 2022 tien blokken hasj heeft verkocht en dat hij in die periode ook een hoeveelheid van een materiaal bevattende hash voorhanden heeft gehad.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht, op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij in de periode van 4 augustus 2022 tot met 9 november 2022, in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk,
B) heeft verkocht 10 blokken hasj en
C) aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende hash,
zijnde hash/hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 3:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar jurisprudentie betoogd dat de geformuleerde strafeis niet coherent is met hetgeen bewezen kan worden verklaard. Zij heeft aangevoerd dat verdachte een jonge man is die zijn leven eigenlijk op de rit had en daar naar terug wil. De raadsvrouw heeft verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen, in verband met de lange duur die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft samen met [medeverdachte] hasj verkocht en hij heeft hasj voorhanden gehad. Verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan het faciliteren en het in stand houden van een afzetmarkt voor softdrugs. Het motief voor de strafbaarstelling van de handel in verdovende middelen is onder meer gelegen in het maatschappelijk belang van bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik van drugs is schadelijk voor de gezondheid en kan bijdragen aan het ontstaan van ernstige ontregeling van het maatschappelijk en mentaal functioneren van personen. De handel in drugs wordt bovendien zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van (ernstige) criminaliteit. Verdachte heeft zich van dit alles geen rekenschap gegeven en heeft zich door eigen financieel gewin laten leiden.
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van verdachte van 23 februari 2023, waaruit blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en ook eerder (maar niet recent) is veroordeeld voor het overtreden van de Opiumwet. De rechtbank weegt dit strafblad daarom niet strafverzwarend mee.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het over hem opgemaakte reclasseringsadvies van 5 mei 2023. Uit dit rapport volgt dat verdachte zelf een leven beschrijft waarbij hij maatschappelijk geaccepteerde doelen nastreeft en geen
problemen ondervond op de verschillende leefgebieden. Door zijn huidige voorarrest is deze stabiliteit deels verloren gegaan, maar verdachte kan oplossingen benoemen hoe hij dit na zijn detentie wil herstellen. Door de ontkennende houding van verdachte kan de reclassering geen analyse maken van het ten laste gelegde, waarbij delict gerelateerde factoren kunnen worden vastgesteld. Het is voor de reclassering ook niet mogelijk gebleken een plan op te stellen met als doel de kans te verkleinen dat verdachte opnieuw met justitie in aanraking komt en zij adviseren daarom in het geval van een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gezien de ernst van het gepleegde feit acht de rechtbank het passend en geboden aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 331 dagen. Deze gevangenisstraf is gelijk aan de tijd die verdachte op 17 januari 2024 reeds in voorarrest had doorgebracht. Omdat sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, Sv, heeft de rechtbank – bij afzonderlijk opgemaakt bevel – de voorlopige hechtenis van verdachte per 17 januari 2024 opgeheven.
6.4
De in beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de in beslag genomen bakens moeten worden onttrokken aan het verkeer en het horloge en het biljet van € 500,-- kunnen worden teruggegeven aan verdachte.
De raadsvrouw heeft betoogd dat alle in beslag genomen goederen dienen te worden teruggegeven aan verdachte, nu daar niets strafbaars mee is gebeurd.
De rechtbank is van oordeel dat het op de als bijlage aan dit vonnis gehechte beslaglijst onder nummer 1 vermelde horloge vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, nu verdachte ter zitting heeft verklaard dat dit een namaak horloge van het merk Rolex betreft, dat voorwerp derhalve van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang en het bij gelegenheid van het onderzoek naar de feiten waarvan hij wordt verdacht is aangetroffen.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de aan verdachte toebehorende op de als bijlage aan dit vonnis gehechte beslaglijst vermelde goederen onder de nummers 2, 4, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 36b en 36d Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 3:
het misdrijf:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
331 (driehonderdéénendertig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen voorwerp, te weten het op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder nummer 1;
- gelast de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen, te weten de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 2, 4, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door, mr. M. Melaard voorzitter, mr. S.K. Huisman en
mr. M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Landelijke Eenheid, onderzoek 26Nailsea met onderzoeksnummer LEFCF22001. Tenzij anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van bevindingen identificatie [accountnaam 1] = [verdachte] , pagina’s 4 t/m 7 van het persoonsdossier [verdachte].
3.Het proces-verbaal van bevindingen verantwoording inbeslagname iPhone XR
4.Proces-verbaalnummer LEFCF22001- 137, betreffende identificatie telefoon PL095-1.001, pagina’s 1 tot en met 3; Het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 januari 2024, inhoudende de verklaring van verdachte.
5.Het proces-verbaal van bevindingen identificatie [accountnaam 1], pagina’s 4 t/m 7 van het persoonsdossier [verdachte].
6.Het proces-verbaal zaaksdossier 04, met nummer LEFCF22001-132, pagina 9.
7.Het proces-verbaal zaaksdossier 04, met nummer LEFCF22001-132, pagina’s 10 t/m 12.