3.2Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Dat geldt niet voor het onder 3 tenlastegelegde feit. De rechtbank spreekt verdachte daarvan dan ook vrij.
Zij overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1: het veroorzaken van een verkeersongeval
Op 16 september 2022 vond op de Rijksweg A35, ter hoogte van Borne, een verkeersongeval plaats. Het was omstreeks 21.34 uur en al donker. Het was regenachtig weer. Verdachte reed in een personenauto (Audi) met daarachter gekoppeld een aanhangwagen. Op de aanhangwagen werd een personenauto (Volvo stationwagen) vervoerd, die met twee spanbanden was vastgezet. De aanhangwagen had een belastbaar gewicht van maximaal 2000 kilo en de maximale treklast van het trekkende voertuig bedroeg 1300 kilo.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij met zijn auto dichtbij een andere weggebruiker kwam waardoor hij corrigeerde om afstand te houden. De aanhangwagen begon vervolgens te slingeren. Verdachte kon het toen, naar eigen zeggen, niet meer houden en was de controle over zijn voertuig en de aanhangwagen kwijt. De aanhangwagen is uiteindelijk tegen de linker midden vangrail aangekomen en in de rijrichting tot stilstand gekomen. De aanhangwagen is gekoppeld gebleven aan het trekkende voertuig, de Audi. De Audi is in de tegengestelde richting op de linker rijbaan op de A35 tot stilstand gekomen.
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), die in een personenauto (BMW) reed, is met aanzienlijke snelheid tegen het stilstaande voertuig van verdachte aan geklapt. In het ziekenhuis werd vastgesteld dat hij een gebroken nek en loszittende tanden had opgelopen bij het verkeersongeval. Zijn auto is total-loss verklaard.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW 1994, zoals onder 1 primair ten laste is gelegd. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WWW 1994 moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid dan wel onoplettendheid van verdachte. Voor schuld is meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en de oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Verder kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Bij de bepaling van de mate van schuld komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam rijgedrag?
De rechtbank stelt voorop dat het besturen van een auto in zijn algemeenheid een voortdurende plicht tot voorzichtigheid en oplettendheid van de bestuurder vereist. In de onderhavige verkeerssituatie mocht extra voorzichtigheid in het verkeer worden verwacht, omdat het ten tijde van het ongeval donker was en regende en verdachte reed in een zware voertuigcombinatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte deze voorzichtigheid niet in acht genomen.
In dit verband overweegt de rechtbank allereerst dat uit het dossier volgt dat verdachte ten tijde van het verkeersongeval onder invloed van meer dan de wettelijk toegestane hoeveelheid alcohol reed. Als (niet beginnend) bestuurder mag het alcoholgehalte niet hoger zijn dan 220 ug/l. Er werd bij verdachte een alcoholgehalte van 510 ug/l gemeten, wat een forse overschrijding is.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat uit onderzoek aan de personenauto (Audi) en aanhangwagen naar voren kwam dat de maximaal toegestane massa van de aanhanger met 280 kg was overschreden en de maximum treklast van de Audi met 980 kg. Het gaat (ook hier) om forse overschrijdingen. Verdachte heeft hiermee het risico genomen dat de voertuigcombinatie onbestuurbaar zou worden en het kan ook niet anders dan dat verdachte al gelijk tijdens het (weg)rijden heeft gemerkt dat de door hem bestuurde combinatie van auto en aanhangwagen instabiel was. Door desalniettemin verder te rijden en zich in het verkeer – op een autosnelweg – te begeven, heeft verdachte op de koop toegenomen dat de combinatie van zijn auto en aanhangwagen zou kunnen gaan scharen. Daarnaast heeft verdachte ook op de koop toe genomen dat de trekauto, vanwege de forse overbelading, onvoldoende remvermogen kon hebben. Verdachte heeft door zijn handelen de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht door te gaan rijden met deze combinatie terwijl hij ook nog eens onder invloed van alcohol verkeerde en (aanvankelijk) een eenzijdig ongeluk te veroorzaken waarbij de combinatie tot stilstand is gekomen op een onverlichte donkere snelweg. Dat [slachtoffer] tegen het stilstaande voertuig is gebotst, valt gelet op voornoemde omstandigheden in redelijkheid toe te rekenen aan de schuld van verdachte.
De rechtbank is, gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gemaakte verkeersfouten en de omstandigheden waaronder die hebben plaatsgevonden, van oordeel dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gereden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verkeersongeval, zoals hierboven omschreven, aan verdachtes schuld is te wijten.
De rechtbank merkt het lichamelijk letsel dat [slachtoffer] ten gevolge van de aanrijding heeft opgelopen aan als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. [slachtoffer] ondervindt meer dan twee jaar na de aanrijding nog ernstige lichamelijke gevolgen daarvan en er is geen uitzicht op volledig herstel.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het onder 1 primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat in het dossier wettig en overtuigend bewijs ontbreekt waaruit kan blijken dat verdachte nimmer een geldig rijbewijs heeft gehad voor het besturen van de betreffende combinatie, zoals in de vijfde alinea ten laste is gelegd. In een uitdraai van het rijbewijzenregister (pagina 101 van het dossier) staat namelijk dat aan verdachte op 2 december 2015 een rijbewijs van categorie BE is afgegeven, welk rijbewijs geldig is tot 3 juli 2029. Met een rijbewijs BE is het toegestaan om met een auto een aanhanger te trekken van maximaal 3.500 kg (lege gewicht + laadvermogen).Gelet hierop zal voormeld onderdeel van de tenlastelegging niet in de bewezenverklaring worden opgenomen en wordt verdachte hiervan vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2: rijden onder invloed
Op grond van het dossier, in het bijzonder de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij onder invloed van alcohol een voertuig had bestuurd, en de uitkomst van de ademanalyse, acht de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3: rijden zonder rijbewijs
Verdachte wordt ten derde verweten dat hij de auto, met daarachter gekoppeld een beladen aanhangwagen, heeft bestuurd, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Uit het dossier blijkt dat verdachte op 2 juni 2022 door de politierechter is veroordeeld tot onder meer een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden (met 1 september 2022 als ingangsdatum en 18 maart 2023 als einddatum). In de tussentijd, namelijk op 16 september 2022, deed zich het onderhavige verkeersongeval voor. Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat de volledige rijontzegging nog niet was ingegaan. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs op voornoemde datum ongeldig was verklaard. Het dossier bevat namelijk geen betekening van de rijontzegging. Nu de voor een bewezenverklaring vereiste wetenschap niet kan worden vastgesteld, spreekt de rechtbank verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit.