ECLI:NL:RBOVE:2024:5018

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
11045734 \ CV EXPL 24-1452
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opruimen en reinigen van een huurwoning wegens ernstige stankoverlast

In deze zaak heeft de verhuurder, stichting WONINGSTICHTING SWZ, op basis van artikel 3:299 BW een kort geding aangespannen tegen de huurder, die ernstige stankoverlast veroorzaakt vanuit zijn woning. De verhuurder heeft klachten ontvangen van omwonenden, die ook huurders zijn, over de onhygiënische situatie in de woning van de huurder. De procedure begon met een dagvaarding op 16 mei 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 29 mei 2024. Ondanks pogingen tot overleg en afspraken, heeft de huurder niet gereageerd op verzoeken om de woning schoon te maken. De verhuurder vorderde in kort geding de machtiging om de woning op te ruimen en schoon te maken, en om de huurder te verplichten medewerking te verlenen aan deze werkzaamheden. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, gezien de ernstige overlast en de noodzaak om de woning te reinigen. De rechter heeft de vorderingen van de verhuurder grotendeels toegewezen, met de verplichting voor de huurder om toegang te verlenen voor de schoonmaakwerkzaamheden en om de woning tijdelijk te verlaten indien hij niet vrijwillig meewerkt. Tevens is de huurder veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11045734 \ CV EXPL 24-1452
Vonnis in kort geding van 26 september 2024
in de zaak van
stichting WONINGSTICHTING SWZ,
te Zwolle,
eisende partij,
hierna te noemen: SWZ,
gemachtigde: mr. B.J. van den Berg,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in kort geding van 16 mei 2024 en de daarbij behorende producties (genummerd 1 t/m 8),
- de aanvullende productie 9 van SWZ,
- de mondelinge behandeling van 29 mei 2024, waar beide partijen zijn verschenen en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- het verzoek van SWZ om aanhouding van de procedure voor het maken van afspraken tussen partijen,
- het oproepingsexploot van 4 september 2024, waarin [gedaagde] wordt opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 18 september 2024,
- aanvullende producties 10 en 11 van SWZ,
- de voortzetting van de mondelinge behandeling op 18 september 2024, waar alleen SWZ is verschenen en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.Inleiding

De verhuurder heeft op grond van artikel 3:299 BW in kort geding een vordering ingesteld om te bewerkstelligen dat de woning van de huurder kan worden opgeruimd en gereinigd. Omwonenden, tevens huurders van de verhuurder, ondervinden namelijk ernstige stankoverlast vanuit de woning van de huurder en zij hebben daarover geklaagd bij de verhuurder.

3.De feiten

3.1.
SWZ verhuurt sinds 7 maart 2005 aan [gedaagde] de woning, bestaande uit een éénkamer appartement, aan het adres [adres]. Op de huurovereenkomst zijn van toepassing het “Reglement voor bewoning van woongebouwen met gemeenschappelijke ruimtes, installaties en/of voorzieningen” van 1 januari 2002 en de “Algemene huurvoorwaarden voor zelfstandige woonruimte” van 1 januari 2002.
3.2.
Artikel 12 van de Algemene huurvoorwaarden is een Anti-overlastbeding. Daarin staat: “
Huurder zal ervoor zorgdragen dat aan omwonenden geen overlast wordt veroorzaakt. Hieronder kan onder andere worden verstaan overlast die het gevolg is van: huisdieren, het veroorzaken van geluid, vervuiling van de woning, de tuin of directe omgeving, crimineel gedrag, druggebruik, het uiten van dreigementen, openbare dronkenschap e.d.”
3.3.
In een brief van 5 januari 2024 schrijft SWZ aan [gedaagde]: “
SWZ ontvangt klachten over ernstige overlast. Uw woning is vervuild en omwonenden ondervinden veel overlast van stank. Ook is er overlast van vliegen. (…) Gisteren was de wijkconsulent (…) bij u aan de deur. U deed niet open. Zelfs met een dichte deur ruikt zij de stank die uit uw woning komt. (…) SWZ eist van u dat u uw woning reinigt. (…) Voor 1 februari 2024 moet uw woning schoon zijn! (…)
3.4.
[gedaagde] heeft op deze brief niet gereageerd. Na pogingen om met [gedaagde] in contact te komen, stuurt SWZ op 30 januari 2024 zowel per gewone post als bij aangetekende post een brief naar [gedaagde]. Daarin schrijft zij onder meer:
“(…) U moet meewerken en hulp aanvaarden. Wanneer u niet reageert en niet doet wat SWZ van u vraagt – dat is ten minste toestaan dat uw woning wordt schoongemaakt – start SWZ een juridische procedure tegen u. Of u werkt volkomen mee aan het schoonmaken van uw woning of u raakt uw woning kwijt.
(…)
Kies voor uw eigen welzijn. Zoals u nu woont is niet menswaardig. Voorkomt dat u op straat komt te staan. Maak een nieuwe start, er is hulpverlening beschikbaar om uw woning op orde te krijgen. (…)

4.De vordering in kort geding

4.1.
SWZ vordert in deze procedure bij wege van voorlopige voorziening en bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
SWZ te machtigen op grond van artikel 3:299 BW om voor rekening van [gedaagde] de door hem van SWZ gehuurde woning aan de [adres], op te ruimen en schoon te laten maken, in zodanige mate dat deze een verzorgde indruk maakt, hetgeen onder meer betekent dat alle ruimtes in de woning worden geïnspecteerd, opgeruimd en schoongemaakt, zodat deze ruimtes volledig toegankelijk en schoon zijn en deze ruimtes kunnen worden gebruikt voor hun woondoeleinden;
[gedaagde] te veroordelen om de dringende werkzaamheden zoals verwoord onder A te gedogen en daaraan zijn medewerking te verlenen, waaronder het verschaffen van toegang tot de woning aan de [adres] aan medewerkers van SWZ en/of derden die van SWZ opdracht hebben gekregen om de werkzaamheden uit te voeren;
[gedaagde], wanneer hij niet vrijwillig aan de onder A en B opgenomen veroordeling voldoet, te veroordelen om uiterlijk binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis, dan wel binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn, de onroerende zaak gelegen te Zwolle aan de [adres], met de personen die eventueel zijdens [gedaagde] in de woning verblijven, tijdelijk voor de duur van de noodzakelijke werkzaamheden, te verlaten, een en ander ter uitsluitende beoordeling van SWZ, te bewerkstelligen door de gerechtsdeurwaarder, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 558 sub a Rv in samenhang met 556 lid 1 Rv en 557 Rv;
[gedaagde] te veroordelen om met SWZ binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis afspraken te maken over het aanvaarden van wekelijkse huishoudelijke- en maatschappelijke ondersteuning zodat de woning na reiniging schoon zal blijven, een en ander op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag indien de afspraken niet tijdig worden gemaakt of niet worden nagekomen, met een maximum van € 500,00;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
De vraag of er een spoedeisend belang is dient volgens vaste rechtspraak te worden beantwoord aan de hand van de afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval voldoende is gebleken van het bestaan van een spoedeisend belang aan de kant van SWZ om een situatie van ernstige overlast te doen beëindigen met behulp van de gevorderde ordemaatregel.
Klachten over stankoverlast
5.2.
SWZ is als verhuurder deze procedure gestart omdat er al geruime tijd klachten van omwonenden zijn over ernstige stankoverlast vanuit de door [gedaagde] gehuurde woning. SWZ wil met deze procedure bereiken dat de woning kan worden gereinigd, zodat daarmee de overlast wordt beëindigd. Het reinigen van de woning is niet alleen van belang voor het beëindigen van de stankoverlast maar ook voor het behoud van de woning. SWZ wil schade aan de woning verhelpen en verdere schade voorkomen.
5.3.
Op de eerste mondelinge behandeling in deze procedure is [gedaagde] verschenen. Hij heeft toen verklaard dat er volgens hem geen sprake is van (stank)overlast voor omwonenden. Verder heeft hij verteld dat hij bang is de woning kwijt te raken. Hij wil graag ongestoord in de woning blijven wonen.
Verplichtingen van de huurder
5.4.
De kantonrechter overweegt het volgende. Hoewel [gedaagde] als huurder enerzijds recht heeft op ongestoord huurgenot, rusten er anderzijds op hem ook verplichtingen. Een huurder is namelijk op grond van de wet (artikel 6:213 BW) verplicht om zich als een goed huurder te gedragen. In het verlengde daarvan is er de anti-overlast bepaling van artikel 12 van de Algemene huurvoorwaarden. In dat kader mag van [gedaagde] als huurder worden verwacht - en rust er op hem een verplichting - dat hij de woning zodanig schoonhoudt dat er geen stankoverlast en/of schade kan ontstaan. SWZ stelt dat er door toedoen van [gedaagde] wel overlast is ontstaan, aangezien omwonenden klagen over ernstige stankoverlast en over vliegen. Dat er sprake is van stankoverlast volgt niet alleen uit klachten van omwonenden maar is ook vastgesteld door vertegenwoordigers van SWZ (wijkconsulenten) die bij [gedaagde] aan de deur zijn geweest en die hebben geprobeerd contact met hem te krijgen. Hetzelfde geldt voor een medewerker van de GGD die [gedaagde] heeft bezocht en over de overlast heeft verklaard. Hoewel [gedaagde] op de eerste zitting heeft ontkend dat er sprake is van stank vanuit zijn woning, is de kantonrechter van oordeel dat SWZ het bestaan van de stankoverlast en de noodzaak om die overlast te beëindigen, voldoende heeft onderbouwd.
5.5.
Op de mondelinge behandeling van eind mei 2024 is [gedaagde] verschenen en heeft hij ermee ingestemd dat de medewerker van de GGD nogmaals in zijn woning op bezoek zou komen om de situatie te beoordelen en met [gedaagde] afspraken te maken. De procedure is vervolgens aangehouden om te onderzoeken of de problemen in en rond de woning in onderling overleg konden worden opgelost door daarover samen afspraken te maken. Helaas is dat niet gelukt. Zo is de afspraak om de vloerbedekking te vervangen, ondanks eerdere welwillendheid, niet nagekomen en wordt er nog steeds ernstige stank waargenomen vanuit de woning van [gedaagde]. Dat volgt uit de stukken die SWZ heeft toegevoegd aan de procedure (producties 10 en 11). SWZ heeft daarom haar vorderingen tijdens de tweede zitting – op 18 september 2024 – gehandhaafd. [gedaagde] is bij exploot van die zitting op de hoogte gesteld, maar is zelf niet verschenen. Hij heeft dus geen verder verweer meer gevoerd.
De vorderingen zijn grotendeels toewijsbaar
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de vorderingen van SWZ grotendeels toewijsbaar zijn. Dat zal hierna worden toegelicht.
5.7.
De vordering van SWZ is gebaseerd op artikel 3:299 BW. Daarin is in het eerste lid bepaald:
Wanneer iemand niet verricht waartoe hij is gehouden, kan de rechter hem jegens wie de verplichting bestaat, op diens vordering machtigen om zelf datgene te bewerken waartoe nakoming zou hebben geleid. Op grond van deze bepaling wil SWZ worden gemachtigd om te kunnen doen wat [gedaagde] nalaat, namelijk het reinigen van de woning. Verder is in genoemd wetsartikel bepaald dat kosten die gemoeid zijn met het voldoen aan de betreffende verplichting ten laste komen van degene op wie de verplichting rust. In deze procedure gaat het om de verplichting van de huurder om de woning zodanig schoon te houden dat daardoor de woning niet beschadigd raakt en er geen overlast voor omwonenden wordt veroorzaakt. Aangezien SWZ gemotiveerd heeft gesteld dat er op dit moment wel sprake is van ernstige overlast, zijn de vorderingen van SWZ onder A en B toewijsbaar. Dat betekent dat SWZ zal worden gemachtigd om de door [gedaagde] gehuurde woning te laten schoonmaken en dat [gedaagde] wordt veroordeeld zijn medewerking daaraan te verlenen.
5.8.
Wanneer [gedaagde] aan die genoemde veroordelingen meewerkt, kan een veroordeling van [gedaagde] om de woning tijdelijk te verlaten (zoals gevorderd onder C) achterwege blijven. Maar omdat de mogelijkheid bestaat dat [gedaagde] niet zal meewerken, zal de kantonrechter het gevorderde onder C ook toewijzen. SWZ heeft namelijk voldoende gesteld over het belang van het schoonmaken van de woning. Niet alleen gaat het om het beëindigen van de overlast voor omwonenden, maar ook om schade aan de woning te kunnen herstellen en verergering te kunnen voorkomen. Hoeveel tijd de werkzaamheden in beslag zullen nemen, hangt volgens SWZ af van de situatie die haar medewerkers in de woning zullen aantreffen. De kantonrechter gaat ervanuit dat SWZ de werkzaamheden zo voortvarend mogelijk zal uitvoeren. Bij de beslissing tot toewijzing van de vorderingen weegt de kantonrechter mee dat SWZ heeft verklaard dat [gedaagde] tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden niet op straat zal hoeven verblijven. In overleg met de GGD zijn er volgens SWZ voorzieningen beschikbaar waarvan [gedaagde] tijdelijk gebruik kan maken.
5.9.
Ten slotte heeft SWZ onder D gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het maken van afspraken over huishoudelijke hulp in de toekomst, dit op straffe van een dwangsom. De kantonrechter is van oordeel dat deze vordering in kort geding niet toewijsbaar is. Het gaat bij deze vordering immers niet om een ordemaatregel maar om afspraken die betrekking zullen hebben op een langere termijn. De vordering valt daarom buiten het bestek van een kort geding.
5.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Die kosten worden tot aan deze uitspraak aan de kant van SWZ begroot op:
€ 130,00 voor griffierecht en € 814,00 voor salaris gemachtigde. Voor nakosten is toewijsbaar een bedrag van € 135,00. Dat is in totaal een bedrag van € 1.079,00, te voldoen als hierna omschreven.
5.11.
Ten slotte geeft de kantonrechter [gedaagde] in overweging om met SWZ in gesprek te gaan en te blijven. Op de eerste mondelinge behandeling is gebleken dat [gedaagde] zich zorgen maakt of hij zijn woning zal behouden. Die zorg is begrijpelijk. [gedaagde] dient zich te realiseren dat om in de woning te kunnen blijven wonen, het juist van belang is de woning schoon te houden en vrij te houden van stankoverlast voor omwonenden. Doet hij dat niet, dan komt het behoud van de woning in gevaar.

6.De beslissing in kort geding

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding,
6.1.
machtigt SWZ op grond van artikel 3:299 BW om voor rekening van [gedaagde] de door hem van SWZ gehuurde woning aan de [adres], op te ruimen en schoon te laten maken, in zodanige mate dat deze een verzorgde indruk maakt, hetgeen onder meer betekent dat alle ruimtes in de woning worden geïnspecteerd, opgeruimd en schoongemaakt, zodat deze ruimtes volledig toegankelijk en schoon zijn en deze ruimtes kunnen worden gebruikt voor hun woondoeleinden,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om de dringende werkzaamheden zoals hiervoor verwoord onder 6.1 te gedogen en daaraan zijn medewerking te verlenen, waaronder het verschaffen van toegang tot de woning aan de [adres] aan medewerkers van SWZ en/of derden die van SWZ opdracht hebben gekregen om de werkzaamheden uit te voeren,
6.3.
veroordeelt [gedaagde], wanneer hij niet vrijwillig aan de hiervoor onder 6.1 en 6.2 opgenomen veroordeling voldoet, om uiterlijk binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis, de onroerende zaak gelegen te Zwolle aan de [adres], met de personen die eventueel zijdens [gedaagde] in de woning verblijven, tijdelijk voor de duur van de noodzakelijke werkzaamheden, te verlaten, een en ander ter uitsluitende beoordeling van SWZ, te bewerkstelligen door de gerechtsdeurwaarder, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 558 sub a Rv in samenhang met 556 lid 1 Rv en 557 Rv,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van SWZ begroot en vastgesteld op € 1.079,00, te betalen binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening en te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het totaal te betalen bedrag vanaf de vijftiende dag na de betekening,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2024. (ap)