ECLI:NL:RBOVE:2024:5014

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
C/08/315614 / JE RK 24-971
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van het perspectiefbesluit en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Overijssel op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om het perspectiefbesluit van een minderjarige te toetsen en om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De kinderrechter oordeelde dat de GI niet voldoende onderbouwd had waarom een uitspraak over het perspectief van het kind nu al noodzakelijk was. Er was geen bewijs dat het kind last had van de onduidelijkheid over zijn perspectief. De kinderrechter merkte op dat de omgang met de moeder goed verliep en dat zij een positieve ontwikkeling doormaakte. De kinderrechter besloot de ondertoezichtstelling van het kind te verlengen voor een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden, waarbij het verzoek voor de resterende duur werd aangehouden. De kinderrechter benadrukte dat het in het belang van het kind was om de GI betrokken te houden en dat de moeder aan de voorwaarden moest voldoen voor een eventuele terugplaatsing van het kind. De kinderrechter concludeerde dat het te vroeg was om nu al een oordeel te vormen over het perspectief van het kind, gezien de recente positieve ontwikkelingen van de moeder en de noodzaak voor stabiliteit in de opvoedomgeving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Zwolle
Zaaknummer: C/08/315614 / JE RK 24-971
Datum uitspraak: 31 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Zwolle,
over
[het kind], geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [het kind].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats],
advocaat mr. A.L. Witteveen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 31 mei 2024;
  • het perspectiefadvies van Trias van 17 juni 2024, ontvangen op 18 juni 2024;
  • de update van de GI met bijlagen, ontvangen op 11 juli 2024;
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam] van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [het kind].
2.2.
[het kind] verblijft elders.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 1 augustus 2023 [het kind] onder toezicht gesteld tot 1 augustus 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 april 2024 de machtiging verlengd [het kind] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleeggezin tot 1 augustus 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [het kind] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Bij brief van 11 juli 2024 verzoekt de GI tevens dat haar perspectiefbesluit door de kinderrechter wordt getoetst.
De GI heeft de moeder voorwaarden gesteld bij de start van de plaatsing van [het kind] in het pleeggezin, waaraan zij moet voldoen voordat aan terugplaatsing van [het kind] gewerkt kan worden. Deze voorwaarden zijn:
- het aangaan van behandeling bij Dimence
- een veilige thuissituatie creëren door de vader blijvend buiten de deur te houden
- zicht geven op haar middelengebruik.
De GI is op grond van het feit dat er geen tot onvoldoende verbetering in de situatie van de moeder is gekomen en gezien het rapport van de beoordelingsboog van 17 juni 2024, van mening dat [het kind] in het pleeggezin moet opgroeien en dat er niet meer aan terugplaatsing van [het kind] bij de moeder gewerkt zal worden. De leeftijd van [het kind] vraagt om een perspectiefbepaling. Vanuit de veilige basis in het pleeggezin moet de relatie met de moeder, die heel belangrijk is voor hem, behouden blijven.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
Namens de moeder is het volgende naar voren gebracht. De moeder kan zich vinden in de verlenging van de ondertoezichtstelling van [het kind]. De moeder is het niet eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] voor de duur van een jaar. De moeder kan zich niet vinden in het perspectiefbesluit van Trias. Er wordt binnenkort een video interactie begeleiding gericht op de gehechtheid ingezet bij de omgang tussen de moeder en [het kind], maar dat is niet meegenomen in het perspectiefbesluit.
Verder zijn er meerdere positieve ontwikkelingen. De moeder krijgt hulp van Tactus. Zij is sinds 30 mei 2024 clean en er is zicht op woningruil, wat de moeder zal helpen om de vader uit haar buurt te houden. De moeder heeft haar familie (voor het eerst) verteld hoe haar situatie is en zij ervaart nu veel steun van haar familieleden. Ook zal zij binnenkort behandeling krijgen van Dimence. Daar komt bij dat de moeder recentelijk aangifte heeft gedaan tegen de vader. Dit is voor haar een omslagpunt geweest. De vader heeft een straat- en contactverbod opgelegd gekregen en toen de vader dat overtrad heeft de moeder de politie gewaarschuwd en opnieuw aangifte gedaan. Het is een prille verandering, maar de moeder is goed op weg. De moeder verzoekt daarom de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van zes maanden, zodat dan bekeken kan worden of zij de positieve ontwikkelingen heeft volgehouden en of er ruimte is voor terugplaatsing van [het kind].

5.De beoordeling

De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing
5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter acht het in het belang van [het kind] dat de GI het komende jaar nog betrokken blijft. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [het kind] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW). De moeder stemt hiermee in.
5.2.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] verlengen voor de duur van zes maanden, waarbij het verzoek voor de overige duur aangehouden wordt. De kinderrechter legt dit uit.
5.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder een voorzichtige positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De moeder krijgt hulp van Tactus, ervaart steun vanuit haar netwerk en staat op de wachtlijst voor behandeling bij Dimence. Ook het straat- en contactverbod van de vader, dat weliswaar niet is aangetoond maar ook volgens de GI is opgelegd, is helpend om de stijgende lijn vast te houden. Gelet op de belaste voorgeschiedenis van de moeder en haar kwetsbaarheid moet de moeder voor langere tijd aantonen dat zij het patroon, waarin zij steeds terugvalt in de ongezonde en beschadigende relatie met de vader en in drugsgebruik,
blijvendheeft doorbroken. Het feit dat er – naar de kinderrechter aanneemt – een contactverbod is en de moeder aangifte tegen de vader heeft gedaan, is een aanwijzing dat zij een nieuwe weg is ingeslagen. Ongeacht of [het kind] op termijn weer thuis kan wonen is de kinderrechter van oordeel dat deze positieve ontwikkelingen bij de moeder in het belang van [het kind] zijn.
5.4.
Rekening houdend met de recente positieve ontwikkelingen acht de kinderrechter het in het belang van [het kind] om vinger aan de pols te houden. De kinderrechter zal daarom de uithuisplaatsing van [het kind] verlengen voor de duur van zes maanden, waarbij het verzoek voor de resterende duur wordt aangehouden. De kinderrechter verzoekt de GI twee weken voorafgaand aan de nieuwe mondelinge behandeling te rapporteren over de stand van zaken en daarbij aan te geven of zij het verzoek handhaaft.
Toetsing van het perspectiefbesluit
5.5.
De GI heeft in de afgelopen periode een besluit genomen over het opgroeiperspectief van [het kind]. De GI heeft dit besluit op 10 juli 2024 schriftelijk aan de moeder bevestigd. Hierin staat dat [het kind] niet meer bij de moeder kan opgroeien en dat er niet meer wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing. Volgens de GI ligt het perspectief van [het kind] in het pleeggezin. De GI heeft de kinderrechter verzocht dat besluit te toetsen.
5.6.
De kinderrechter overweegt als volgt. De wet voorziet niet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. De rechter zal een perspectiefbesluit wel moeten beoordelen als dit noodzakelijk is in verband met beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van de minderjarige [1] . Dat is in dit geval aan de orde bij de beoordeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind].
5.7.
Het is aan de GI om te motiveren, wat maakt dat de GI vindt dat het perspectief niet meer bij de moeder ligt en op basis waarvan die conclusie is getrokken. De GI heeft Trias gevraagd een perspectiefonderzoek in te zetten. In dit onderzoek is gebruikgemaakt van de methode de beoordelingsboog. Dit is een instrument dat wordt gebruikt om een afweging te kunnen maken over de vraag of een kind beter thuis op kan groeien of ergens anders. In het perspectiefadvies staat dat, gelet op de minimale ontwikkeling die de moeder in de afgelopen tijd heeft doorgemaakt, Trias het niet haalbaar acht dat de moeder binnen nu en korte tijd de stappen zet die nodig zijn, te weten het starten met de behandeling door Dimence, het definitief beëindigen van de relatie met de vader en het stoppen met middelengebruik.
Tijdens de mondelinge behandeling is het de kinderrechter gebleken dat de moeder een voorzichtige ontwikkeling in de goede richting maakt. De moeder doet haar best om aan de door de GI gestelde voorwaarden voor een eventuele thuisplaatsing te voldoen.
Daarnaast is het de vraag of het voor [het kind] nu al nodig is om te weten waar hij opgroeit dan wel of hij er last van heeft als hij die duidelijkheid niet heeft. Die vraag wordt als zodanig niet (duidelijk) beantwoord in het perspectiefadvies van Trias of in het besluit van de GI.
De GI baseert zich op algemene maatstaven en concretiseert die niet door te wijzen op bepaald gedrag van [het kind] waaruit zou blijken dat hij worstelt met de onzekerheid over waar hij thuishoort of dat hij niet om kan gaan met het feit dat hij zich zowel aan de pleegouders/-moeder als aan de moeder kan hechten. De omgang van tweemaal per week verloopt goed en de moeder staat open voor adviezen en informatie van de pleegmoeder over [het kind].
5.8.
De positieve ontwikkelingen van de moeder zijn nog pril en een veilige en stabiele opvoedomgeving is noodzakelijk voor [het kind]. Ook de moeder ziet in dat het nu niet passend is een thuisplaatsing te overwegen; de kinderrechter is van oordeel dat het risico op een terugval van de moeder nog steeds aanwezig is. De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is daarom nu nog nodig voor [het kind]. In de gegeven omstandigheden acht de kinderrechter het echter te vroeg en bovendien onnodig om zich nu al een oordeel te vormen over het perspectief van [het kind].
5.9.
De kinderrechter gaat ervan uit dat het de moeder duidelijk is dat zij nu aan zet is om de positieve ontwikkelingen vol te houden en dat opnieuw een terugval in oude patronen wèl bepalend kan zijn voor een beslissing over het perspectief van [het kind]. De moeder zal er alles aan moeten doen om aan de door de GI gestelde voorwaarden te voldoen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [het kind] tot 1 augustus 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een pleeggezin tot 1 januari 2025, waarbij het verzoek voor de resterende duur wordt aangehouden;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
bepaalt dat het aangehouden deel van het verzoek van de GI
medio december 2024zal worden behandeld op een nader te bepalen datum en tijdstip, waarvoor
belanghebbenden nog een oproep zullen ontvangen;
6.5.
verzoekt de GI om
twee weken voorafgaand aan de mondelinge behandelingte rapporteren over de huidige stand van zaken en daarbij aan te geven of zij het verzoek handhaven.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024 door
mr. M. van der Hoeven, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. F.M.E. Liebregt, griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Hoge Raad 1 september 2023, ECLI:NL:2023:1148.